Loading...

De Onderbreking

Waardering

Waardering

Den Haag, Tramtunnel

Winst door denken vanuit kansen

Rotterdam kiest voor de verbeelding

Economische waarde ondergronds bouwen

Schiedam, Ketheltunnel

Archeologie

Zo kan het ook: fijn fietsen

Kennisbank

Waardering

In de praktijk wordt veel gesproken over integrale gebiedsontwikkeling, maar men vergeet vaak de potentie van de bodem. De ondergrond kan een kwaliteitsimpuls geven aan de bovengrond. Welke waarde voegt ondergronds ruimtegebruik toe? Kunnen we die meerwaarde ook hard economisch neerzetten?

De huidige ruimtelijke ordening is primair gericht op de bovengrondse ruimte. Wanneer de ondergrondse ruimte als volwaardige component in de planvorming wordt meegenomen, komen de kansen in beeld. Zo kan ondergronds ruimtegebruik positief bijdragen aan maatschappelijke opgaven, zoals de energietransitie en klimaatverandering. Door functies ondergronds te brengen, blijft er bovengronds ruimte over voor andere doeleinden. Deze toegevoegde waarde van ondergronds bouwen is echter lastig in kaart te brengen, terwijl de kosten vaak relatief goed zijn in te schatten.

Veel participanten hebben met deze kwestie te maken en het COB wil hen hierin ondersteunen. Er spelen civieltechnische, juridische, beleidsmatige en economische vragen die in samenhang bekeken moeten worden om de ondergrond op waarde te kunnen schatten.

Kwaliteitsslag in omgevingsmanagement

In juni 2012 startte de bouw van twee onderdoorgangen bij het NS-station in het centrum van Bilthoven. Deze onderdoorgangen moeten de doorstroming van het gewone verkeer en het treinverkeer verbeteren en het gehele gebied veiliger en mooier maken. Een ondergronds project van deze omvang heeft een flinke impact op de omgeving. ProRail, aannemer Heijmans en de gemeente beseften dit en grepen de resultaten van Geo-Impuls aan om een kwaliteitsslag te maken in het omgevingsmanagement.

In november 2013 werd in Bilthoven de eerste onderdoorgang opgeleverd en zijn de werkzaamheden voor de tweede gestart. Een goed moment, volgens projectleider Luuk van Hengstum van ProRail, om de omgevingsmonitor van Geo-Impuls uit te voeren. De omgevingsmonitor is een gestructureerde vragenlijst die wordt voorgelegd aan de omwonenden in de omgeving van (ondergrond gerelateerde) bouwprojecten. In de vragenlijst worden vier aspecten onder de loep genomen:

  • het draagvlak voor het project;
  • de risicoperceptie;
  • de hinderbeleving;
  • de communicatiebehoefte.

Uniek aan de omgevingsmonitor is dat heel direct naar specifieke georisico’s zoals grondwaterproblemen, scheurvorming en trillingshinder wordt gevraagd. Essentieel is het uitgangspunt ‘beleving’. Niet het oordeel van experts staat centraal, maar de perceptie van de omgeving is leidend. In Bilthoven was de monitor pas beschikbaar toen het project al halverwege was, dus kon er geen vergelijking gemaakt worden met een nulmeting, maar toch waren de resultaten waardevol. “Voor ons was deze meting een goede indicatie voor de kwaliteit van onze omgevingscommunicatie tot dan toe. En aangezien we nog een tweede tunnel moesten aanleggen, konden we hier direct de geleerde lessen toepassen, een unieke kans!” aldus Luuk van Hengstum.

Luisteren naar de omgeving

Om een goed beeld te krijgen, werd er gestreefd naar honderdvijftig deelnemers. Uiteindelijk bleken meer dan driehonderd deelnemers de tijd en de moeite te hebben genomen om de vragenlijst in te vullen. De respons is door een onafhankelijke buitenstaander geanalyseerd en voorzien van adviezen. De resultaten zijn besproken met ProRail, de aannemer en de gemeente. Dat alles heeft geresulteerd in een actieplan.

Meest opvallende uitkomst was de weerstand tegen de bouwfasering en de daarbij behorende inrichting van het stationsgebied. Het station zou zestien maanden niet toegankelijk zijn voor mindervaliden, wat onacceptabel bleek voor de buurt. Naar aanleiding van de monitor zijn acties genomen, zoals het instellen van een servicemedewerker op het station (vijf dagen per week, zestien maanden lang) om bewoners te helpen die moeite hebben de trappen op te komen. Ook is er een extra ronde gemaakt met deelnemers van de monitor en vertegenwoordigers van gehandicaptenorganisaties om het bouwgebied nog eens grondig te scannen en te verbeteren qua routing, bebording, oneffenheden op de straat en verdere inrichting.

Er is toegezegd de resultaten van de monitor te evalueren en te communiceren. Opvallend was dat de omgeving veel meer in detail geïnformeerd wilde worden over de bouwfasering, de hinder en de hinderbeperkende maatregelen die de projectorganisatie nam en die de bewoners zelf konden nemen.
In april 2015 zal de monitor opnieuw in hetzelfde gebied worden uitgevoerd, maar dan ingericht als eindevaluatie. Met die eindevaluatie wil het project leren voor nieuwe projecten en ook een eindoordeel krijgen over de rollen van ProRail, de aannemer en de gemeente. De resultaten van de eindevaluatie zullen openbaar worden gemaakt via de website Bilthoven Bouwt.

Brede spiegel van de omgeving

Groot voordeel van de monitor is dat hij heel specifiek ingaat op (ondergrondse) risico’s en hinder, en de vragen anoniem uitzet bij een grote steekproef. Wie wel eens bij een bewonersavond is geweest, weet dat daar altijd een beperkt aantal mensen de discussie domineren. Het is gevaarlijk om uit zo’n bijeenkomst conclusies te trekken dat ‘de bevolking’ dit of dat denkt. De grootte van de steekproef en de anonimiteit van de omgevingsmonitor leiden tot een breder gedragen beeld. Het verwerken van de gegevens door iemand van buiten de projectorganisatie vermindert het risico dat pijnlijke resultaten terzijde geschoven worden. En, last but not least, het feit dat zowel het rapport als het actieplan openbaar wordt gemaakt helpt om werkelijk tot acties te komen.

De monitor heeft ook al zijn effect gehad op het volgende spoorproject in Bilthoven. Bij de aanbesteding van de onderdoorgang De Leijen is een eigen omgevingsmanager opgenomen en bij het nog op te starten project in Maarsbergen zal de monitor als nulmeting worden uitgezet.

Spoorproject Bunnik

Collega projectmanager Saco de la Parra zag de resultaten van Geo-Impuls op het gebied van omgevingscommunicatie ook als een set mooie instrumenten voor ‘zijn’ onderdoorgang in Bunnik. Omdat de uitvoering van dit project nog niet was gestart en de aanbesteding nog moest worden ingericht, had hij ruimte voor een bredere toepassing. Voor dit project is de methodiek van bouwfaseringskaarten als randvoorwaarde meegegeven in de aanbesteding. De aannemer weet dus dat hij de bouwfasering en de hinder volgens een bepaalde systematiek moet communiceren met de omgeving. Vanaf dag één in de aanbesteding was ook duidelijk dat de monitor als nulmeting zou worden uitgevoerd, en dat de aannemer rekening moet houden met de uitslag en dat acties van hem verwacht worden.

Begin 2015 was de aanbesteding rond en de nulmeting uitgevoerd. Ook hier zullen de resultaten en het actieprogramma openbaar worden gemaakt. ProRail kan met de monitor en het verplicht stellen van de bouwfaseringskaartensystematiek meer op de regiestoel zitten en de aannemer nog beter controleren op zijn omgevingssensitiviteit. Voor de aannemer is deze werkwijze prettig omdat deze heldere regels biedt over wanneer en hoe er gecommuniceerd wordt. Door feedback uit de omgevingsmonitor kan hij samen met ProRail zijn energie (en middelen) beter kanaliseren.

Balans

Met de omgevingsmonitor en de bouwfaseringskaarten hebben bouwer en opdrachtgever er instrumenten bij die helpen om werkelijk omgevingssensitief te zijn. Dat het hierbij niet alleen gaat om georisico’s is logisch; voor een bewoner maakt het niet uit of een risico vanuit de ondergrond komt of vanuit het verkeer. Maar door alle risico’s te benoemen, worden ze in ieder geval helder.

Het meetbaar en tastbaar maken van omgevingssensitiviteit is maar ten dele haalbaar. Een bouwproject bevindt zich per definitie in een complexe omgeving waarbij niet alles volledig toe te schrijven is aan het handelen van de aannemer. Als de gemeente of een andere aannemer in dezelfde buurt hinder veroorzaakt, dan zal dat automatisch effect hebben op de beoordeling van deze aannemer. Er zal dan ook altijd een combinatie van instrumenten nodig zijn om de aannemer (en niet te vergeten, de opdrachtgever!) te beoordelen. Het vinden van een goede balans in die instrumenten is een opgave waar we de komende jaren nog gezamenlijk naar zullen zoeken.

 

Tramtunnel

In 1996 begon de bouw van het Souterrain in Den Haag, een 1.250 meter lange tramtunnel onder de Grote Marktstraat met twee ondergrondse stations en tussen deze stations een 600 meter lange ondergrondse parkeergarage met twee parkeerlagen.

Volgens de planning zou het project voor het jaar 2000 gereed zijn, maar door grondwaterproblemen kwam het project ruim twee jaar stil te liggen en moest voor de afbouw gebruik worden gemaakt van een speciale bouwtechniek. Uiteindelijk werd de tunnel in 2004 in gebruik genomen. Sindsdien wordt hij gebruikt voor diverse tramlijnen en inmiddels ook door RandstadRail.

Tot de bouw van de tunnel werd besloten om het bovengrondse winkelgebied leefbaar en goed bereikbaar te houden. Dat is ondanks de problemen tijdens de bouw uitstekend gelukt. De drukke Grote Marktstraat is veranderd in een rustige, chique winkelpromenade en de ruim dertig trams per uur vervoeren dagelijks duizenden bezoekers naar en van de ondergrondse stations Spui en Grote Markt.

De Haagse tramtunnel, ook wel het Souterrain genoemd. (Foto: Flickr/Marco Raaphorst)

Bouwmethode

De tunnel is gebouwd volgens de wanden-dakmethode om overlast op maaiveld zoveel mogelijk te voorkomen. De wanden bestaan voor het grootste deel uit diepwanden en alleen ter plaatse van de Kalverstraat uit stalen damwanden. Op de meeste plaatsen staan de wanden zeer dicht op de bestaande bebouwing, die voornamelijk op staal is gefundeerd.

Over het grootste deel van het tracé bedraagt de afstand tussen de wanden ongeveer 15 meter, alleen ter plaatse van de stations staan ze circa 25 meter uit elkaar. Op de plekken waar de tunnel 15 meter breed is, is de bouwput aan de onderzijde voorzien van een groutboog, die bestaat uit korte elkaar overlappende jetgroutkolommen in de vorm van een afgevlakte ‘U’. De jetgroutboog is aangebracht om het grondwater tegen te houden en om de verticale kracht op de bouwputbodem door de opwaartse waterdruk naar de wanden te leiden. Verder functioneerde de boog tijdens de bouw als stempel voor de wanden. Hiervoor was het nodig dat de boog zo hoog mogelijk in de grond zat, zodat de stempelfunctie optimaal was en de wanden zo min mogelijk zouden vervormen. Het toepassen van een groutboog voor deze drie functies was nieuw.

Ter plaatse van de stations was de bouwput te breed om een groutboog te kunnen toepassen. Hier is gebruik gemaakt van een gellaag voor de verticale stabiliteit en het tegenhouden van het grondwater. Deze oplossing was in ons land al diverse keren met succes toegepast.

Groutboog niet waterdicht

De bouw startte in maart 1996. Het aanbrengen van de diepwanden en damwanden verliep vrijwel zonder verzakkingen van de nabijgelegen bebouwing. Toen het dak was aangebracht werd begonnen met het ontgraven van de bouwput. In februari 1998 was de bouwput op de Kalvermarkt bijna volledig ontgraven, toen er via wellen grondwater omhoog kwam. De groutboog bleek niet waterdicht. Er werd nog geprobeerd om de wellen te dichten met injecties en het aanbrengen van geotextiel en ‘big bags’ als ballast, maar dit bleek niet te werken. Nadat er naast de damwand een gat in de straat ontstond door weggespoeld zand, werd besloten om de lekkage te stoppen door de bouwput onder water te zetten. Hierdoor kwam de bouw stil te liggen.

Deze situatie duurde uiteindelijke ruim twee jaar. In deze periode werd beoordeeld of de lekkage aan de Kalvermarkt een incident was of dat de onbeheersbare welvorming inherent was aan de in het bestek voorgeschreven bouwmethode met de groutboog. Uit een faalkansanalyse bleek dat de kans om meer lekken in de groutboog groot was en dat het weggraven van grond boven een lekke groutboog alleen veilig is als er voldoende grond achterblijft op de boog. Bij de tramtunnel was een dergelijke gronddekking niet haalbaar, omdat de grond op sommige plekken vrijwel tot op de boog ontgraven moest worden.

Tramkom heeft daarom gezocht naar een alternatieve methode voor het afbouwen van de tunnel. Na verschillende opties te hebben bekeken, is besloten om de delen met een groutboog onder verhoogde luchtdruk (1,14 bar) af te bouwen om te zorgen dat er nauwelijks een verschil zou zijn met de waterdruk onder de groutboog. In juni 2000 werd voor de delen met een groutboog het contract omgezet in een ‘design & construct’. Tramkom nam daarmee de verantwoordelijkheid op zich voor het gewijzigde ontwerp. Verder werd afgesproken dat de overige delen van de tunnel volgens het bestek werden afgebouwd.

Verhoogde luchtdruk

Het afbouwen onder verhoogde luchtdruk, had ingrijpende gevolgen. Zo moesten er luchtsluizen worden gemaakt voor mensen en materieel en moest alle afgegraven grond via deze sluizen worden afgevoerd. Om de luchtkwaliteit in de compartimenten met hoge luchtdruk goed te houden werd er alleen met elektrisch materieel gewerkt. Verder konden de bouwers minder lang werken en moesten elke keer bij het verlaten van het compartiment maatregelen worden genomen om ‘caissonziekte’ te voorkomen.

Ook constructief waren er extra maatregelen nodig om geen problemen te krijgen door de hogere druk. Bij tunnel onder de Kalvermarkt moest de vloer boven de eigenlijke tramtunnel – die al was gestort – tijdelijk met een staalconstructie worden verstevigd. Verder moesten hier groutankers worden aanbracht om te voorkomen dat de stalen damwanden omhooggedrukt zouden worden. Onder de Grote Marktstraat was de vloer boven de tunnel nog niet gestort. Om deze vloer geschikt te maken voor de verhoogde luchtdruk werd hij veel zwaarder uitgevoerd en werd gekozen voor een andere verbinding met de diepwanden. Verder werd er tijdelijk ballast op de vloer geplaatst.

Bemalingsproblemen

In de zomer van 2000 werd ook het ontgraven van de bouwput voor station Spui hervat. In juli ontstond hier een wel, vlakbij het compartimenteringsscherm dat de bouwput van station Spui en de bouwput van de Kalvermarkt scheidde. Deze laatste stond nog onder water. Na enkele uren bezweek het scherm en liep ook de bouwput bij het Spui onder. Om dit probleem te verhelpen werd eerst het scherm versterkt en vervolgens grond tegen het scherm aangebracht. Daarna kon het water uit de bouwput Spui worden gepompt.
De maanden daarna bleef de bemaling – die gedurende de tweejarige bouwstop steeds had gefunctioneerd en water wegpompte tussen de gellaag en een daar boven gelegen veenlaag – problematisch. Filters slibden dicht waardoor onvoldoende grondwater kon worden weggepompt. Daardoor dreigde de waterspanning onder de veenlaag zo hoog te worden dat deze zou opbarsten en vervolgens de diepwanden zouden vervormen.

Om de bemaling weer op het gewenste niveau te krijgen, zijn verschillende maatregelen genomen. De grond uit de bouwput is in sleuven van ongeveer zes meter afgegraven over de breedte van de bouwput. Nadat een sleuf was ontgraven is hierin een werkvloer gestort die tegelijkertijd als stempel diende. Voor de bemaling is een groot aantal grondpalen aangebracht, die op de hoogte van de veenlaag waren ‘afgestopt’ en daaronder waren voorzien van een filter. Dat maakte het mogelijk om deze palen ‘aan’ en ‘uit’ te zetten. Pas als het ontgraven begon startte de bemaling. Door deze werkwijze hoefde de bemaling per sleuf slechts drie weken te werken.

Inzichten

Door alle problemen werd de tunnel uiteindelijk ruim vier jaar later in gebruik genomen dan gepland en namen de bouwkosten met circa 100 miljoen euro toe. Na deze moeilijke start, functioneert de tunnel goed. De problemen hebben ook tot de nodige inzichten geleid. Zo concludeert de Delftse hoogleraar funderingstechniek Frits van Tol in 2004 in een artikel in het blad Geotechniek onder andere dat de Tramtunnel nog eens heeft duidelijk gemaakt dat bij ondergronds bouwen:
voldoende robuust moet worden ontworpen
rekening moet worden gehouden met afwijkingen in de bodem en de gerealiseerde (deel)constructies
vooraf moet worden geïnventariseerd welke gevolgen het falen van onderdelen van de constructie hebben
en vooraf maatregelen moet zijn voorbereid om de gevolgen van falen te minimaliseren.
Ook geeft hij aan dat bij de toepassing van waterkerende lagen die zijn gemaakt met groutinjecties, altijd rekening moet worden gehouden met lekken. Verder adviseert hij om softgellagen alleen als waterremmende laag te gebruiken als de bouwfase niet langer dan twee jaar duurt.

'Ik wil weten wat er kunnen winnen door te denken vanuit kansen'

“Ik zie het lectoraat vooral als kern van een netwerk dat breed en integraal in de praktijk geworteld is”, zegt Geert Roovers, de kersverse lector Bodem en Ondergrond aan de hogeschool Saxion. Hij ziet het als een persoonlijke opdracht om studenten – zowel van het hbo als op universiteiten – warm te maken voor de ondergrond.

“We willen nieuwe wetenschappelijke inzichten vertalen naar praktisch toepasbare werkwijzen en onderwijsmodules”, aldus Roovers over de ambitie van het lectoraat. “Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan nieuwe governanceconcepten, adaptieve planning en de rol van data en sociale media. De output zal meer liggen in het empoweren van mensen dan in rapportages. Daarbij richten we ons op het huidige en het toekomstige werkveld en proberen we nieuwe inzichten ook te laten landen in het onderwijs. Met het lectoraat wil ik studenten enthousiast maken voor het thema door ze maatschappelijk relevante cases voor te houden. De resultaten komen beschikbaar voor het hoger onderwijs via publicaties en het Kennis- en Onderwijscentrum Bodem en Ondergrond voor het Hoger Onderwijs (KOBO).”

Het lectoraat is een initiatief van hogeschool Saxion en Antea Group. Beide organisaties vinden dat ‘de ontwikkeling van bodem en ondergrond meer en meer vraagt om regie, duurzame concepten en het verbinden van belangen.’ Als lector hoopt Geert Roovers een bijdrage te leveren aan een meer integrale benadering van bodem en ondergrond: “De ondergrond is een kleine wereld met veel specialismen. Dat leidt tot versnippering en verkokering, en dat wringt ten aanzien van de integraliteit die we in Nederland willen bewerkstelligen. We zien kansen om toch tot die integrale benadering te komen door aan te haken bij lopende thema’s, zoals bodemdaling, energietransitie en verstedelijking. Het is met name bij dat laatste thema dat er raakvlakken zijn met het COB. Zo willen het lectoraat en het COB ervoor zorgen dat nieuwe inzichten daarin ook werkelijk worden toegepast. Daarbij ligt het accent op de komende jaren, terwijl we tegelijkertijd voor de lange termijn willen bijdragen aan het opleiden van integraal werkende vakmensen.”

Verder kijken

Roovers noemt de rol van data en informatie als voorbeeld: “Op dat gebied gebeurt heel veel. Denk aan big data, datamining, sociale media, etc. Wij willen kijken naar de betekenis van deze ontwikkelingen voor het omgaan met de ondergrond. Ik ben ervan overtuigd dat de ontwikkelingen zo snel gaan, en dat de ondergrondopgaven zo complex zijn, dat centrale regie hierop contraproductief is. Iedere vraag heeft zijn eigen schaal en behoefte, en daardoor zijn eigen informatievraag. Maar hoe we die dan effectief gaan invullen? Dat triggert me. Daarbij komt dat de ondergrond onzichtbaar is. Data en informatie sturen het beeld van betrokkenen. Beleving en emotie spelen een grote rol. Dat betekent dat we dus ook naar de impact van storytelling in ontwerp en besluitvorming moeten kijken. Dat kan ertoe leiden dat we bewoners net zo belangrijk maken als deskundigen. Overheden kunnen dan in een vroeg stadium barrières wegnemen en de doorloop van projecten bespoedigen. Zo kunnen we zorgen voor meer flexibiliteit.”

Barrières wegnemen

“Vanuit het lectoraat willen we worst and best practices in beeld brengen en inventariseren welke deelbelangen in de weg zitten. Stel dat alle data van een project openbaar zijn. Wat zou dat dan betekenen? Daar willen we naar kijken, en onderzoeken wat je kunt winnen door te denken vanuit kansen in plaats van systemen. Een opgave kan zijn dat we de startsituatie rond het voornemen om CO2 op te slaan in de bodem onder Barendrecht als uitgangspunt nemen, daarbij alle mogelijke invalshoeken in kaart brengen en vervolgens met een aanbeveling komen over hoe je zo’n project kunt aanvliegen. Om zo projecten als in Barendrecht van een potentiële win-lose game naar een win-winsituatie te brengen.”

“Stel dat alle data van een project openbaar zijn. Wat zou dat dan betekenen?”

Studenten

In september 2015 is bij Saxion weer de minor Integrale gebiedsontwikkeling van start gegaan. Bodem en Ondergrond is een van de drie deelstromen van deze minor. Er doen dertig studenten van drie hogescholen mee. Vijf van hen hebben zich specifiek voor de minor Bodem en Ondergrond aangemeld. “Maar in de praktijk betekent het vooral dat het thema Bodem en Ondergrond, zowel in projecten als in lessen, is ingebed in het werk voor en door alle studenten en daarmee de hele groep van dertig bereikt”, aldus een eerste nieuwsbericht op de website van KOBO-HO een maand na de start van de minor. “De ervaring is dat de studenten in eerste instantie niet altijd de relevantie van bodem en ondergrond voor hun werk zien, maar na de colleges en na de start van hun praktijkopdracht snel doordrongen raken van de verwevenheid van ondergrondse kansen en mogelijkheden, en bovengrondse gebiedsontwikkeling.”

Dat geldt zeker voor Sven Robins. De vierdejaars student Stad en Streekontwikkeling aan de HAS Hogeschool in Den Bosch koos voor de minor Stadslab Stedelijke vernieuwing – De Diepte in! bij Saxion in Deventer, waarbinnen hij een opdracht van de coalitie Stevige stad op slappe bodem uitvoerde op het gebied van bodemdaling, waterbeheer en ruimtelijke ordening.

Enthousiasme voor de ondergrond deed Robins al eerder op. “Voor mijn studie aan de HAS heb ik tijdelijk voor de klas gestaan als leraar aardrijkskunde. Vanuit dat vakgebied heb ik de ondergrond altijd al interessant gevonden. Via de HAS kon ik me niet specifiek bezighouden met de ondergrond, maar kon ik wel sturen in mijn stagevoorkeur. In mijn derde jaar heb ik een projectstage gelopen bij de afdeling bodem bij Grontmij in Eindhoven. De projectopdracht richtte zich op het optimaliseren en efficiënter inrichten van het interne werkproces ondergrond. Paul Oude Boerrigter van Grontmij wees mij op de minor Bodem en Ondergrond. ‘Echt iets voor jou’, zei hij en daar heeft hij volkomen gelijk in gekregen. De minor vliegt voorbij. Na deze opleiding zou ik het liefst doorgaan in de ondergrond, maar ik weet nog niet of dat in werk of in een vervolgstudie zal zijn. Ik ben in ieder geval zo enthousiast geraakt dat op de HAS al werd gezegd dat men mij voor de klas moet zetten om andere studenten enthousiast te maken.”

KOBO

Rotterdam kiest voor de verbeelding

Dromen is een woord dat regelmatig terugkomt in een gesprek met Ignace van Campenhout, Kees de Vette en Petra van der Lugt van Ingenieursbureau Rotterdam. Zij werken al langer aan het zichtbaar maken van de ondergrond en het betrekken van die ondergrond bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad. Nu hebben zij hun pijlen ook gericht op bestuurders en jongeren.

Bijna drie jaar geleden presenteerde Ignace van Campenhout tijdens het COB-congres al de ‘stoplichtenkaart’; een eenvoudige hulpmiddel dat planontwikkelaars in een oogopslag laat zien waar je makkelijk iets in de ondergrond kunt doen en waar je zeker voor hoge kosten komt te staan. Er werd ook een begrippenkader ontwikkeld, waarbij begrippen uit respectievelijk de planologie en de ondergrond in een matrix tegen elkaar worden afgezet.

Anno 2013 zijn het nut en het belang van deze aanpak in de praktijk aangetoond. Met de stoplichtenkaart en wat daarna volgde heeft de ondergrond steviger op de kaart gezet. Ignace van Campenhout: “In de matrix wordt duidelijk waar de belangen van de verschillende disciplines elkaar versterken en waar ze elkaar juist in de weg zitten. Afstemming is niet voor elke postzegel noodzakelijk. Maar waar afstemming aan de orde is, gebruiken we dit systeem. Dat is als verplichting vastgelegd. We maken er nu ook gebruik van bij de ontwikkeling van de projecten Stadshavens, Central District, het Masterplan Ondergrond Binnenstad en Hart van Zuid.”

Verleiden

Een en ander was onderdeel van een bewustwordingsproces dat al in 2005 door het toenmalige ministerie van VROM werd aangeslingerd met het programma Ruimtelijke Ordening Ondergrond. Samen met Utrecht, Enschede en Arnhem nam Rotterdam het voortouw om de ondergrond zichtbaar te maken en inzicht te geven in kosten en baten. Ignace van Campenhout: “Dat was voor ons het startpunt om integraal naar de ondergrond te gaan kijken. De primaire vraag luidde toen: ‘Hoe kunnen we gebiedsontwikkelaars verleiden om de beschikbare informatie over de ondergrond vroegtijdig te gaan gebruiken?’ We organiseerden sessies met kaarten met levende legenda’s. En we zijn er na aanvankelijke scepsis daadwerkelijk in geslaagd plannenmakers te verleiden. Maar er kwamen ook andere zaken naar boven, waardoor we ons realiseerden dat het onvoldoende meewegen van de ondergrond in besluitvorming een communicatieprobleem is.”

“We kwamen tot de conclusie dat we eerder in het proces moesten instappen. Daaruit is de serious game ontstaan; een 3D-omgeving voor bestuurders. Daarmee kunnen we eenvoudig laten zien welke keuzes er zijn. Er zit een rekenmodel achter. Als je iets aanpast, zie je meteen de consequenties daarvan. De basis is een 3D-model met alle functies, vergelijkbaar met de SKB-BodemTool, waar een gameschil omheen is gebouwd. In de uitvoering is samengewerkt met TNO, Deltares, Ambient, Tygron en het COB. In het voorjaar van 2013 zijn we daadwerkelijk begonnen met het bouwen van de serious game. We verwachten dat een en ander medio 2014 is afgerond.”

“Bestuurders overtuigen is al een stap verder terug in het proces. Maar we wilden verder. Naar middelbare scholen. Naar het moment voordat bestuurders bestuurders worden. Als je medestanders wilt, moet je ervoor zorgen dat mensen goed zijn voorgelicht. De verbeelding is de basis. We willen ze laten dromen. Net als een architect met een droom kan overtuigen om een toren op Zuid te bouwen, willen wij mensen naar de mogelijkheden van de ondergrond laten kijken. Steeds weer samen kijken naar wat er mogelijk is.”

GeoWeek

Het programma voor het benaderen van jongeren staat nog in de kinderschoenen, maar er zijn al wel veelbelovende initiatieven ontwikkeld. Zo werd in april 2013 in het kader van de GeoWeek een rondleiding samengesteld.

Het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG) heeft samen met een veertigtal organisaties de GeoWeek opgezet om binnen het vak aardrijkskunde praktisch aan te sluiten bij de huidige maatschappelijke en economische ontwikkelingen. (Foto: Peter Dorsman)

Leerlingen van het Develstein College uit Zwijndrecht en hun leerkracht aardrijkskunde verkenden het centrum van Rotterdam en stonden stil bij archeologie en ondergrondse bouwwerken en infrastructuur. Vooraf klassikaal opgestelde vragen over grondstoffen, aardbevingen, vervuiling, kabels en leidingen, verzakkingen en nog veel meer werden tijdens de rondleiding beantwoord. Aardrijkskundedocent Willy Diekerhof: “Wij hebben het als heel bijzonder ervaren om een educatief uitje op deze manier aan te pakken. De jongeren vonden het een leerzame en leuke middag.”

Ignace van Campenhout: “We hebben de verbinding tussen de ondergrond en de bovengrond kunnen maken en aan de hand van oude foto’s een vergelijking tussen het oude en het nieuwe Rotterdam kunnen bieden. De handout bood de mogelijkheid om de relatie tussen het kaartmateriaal en de realiteit te leggen. Activiteiten als deze rondleiding passen in het kennis- en innovatiebudget van Ingenieursbureau Rotterdam. We willen de ondergrond en de waarde ervan voor de stad zichtbaar maken. Daar blijven we aan werken. We denken over een fietsroute waarin we ook de ondergronds app verwerken, en we bieden via het COB het lesmateriaal aan in lespakket dat nu wordt ontwikkeld.”

Op zoek naar de waarde van de ondergrond

De ondergrond als volwaardige component meenemen in planvorming, vergt een zo goed en volledig mogelijk inzicht in de kosten en baten van ondergronds ruimtegebruik. Een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) is daarbij een veelgebruikt instrument. De onderzoeksactiviteiten van de afdeling Ruimtelijke Economie van de Vrije Universiteit Amsterdam geven een beeld van de mogelijkheden.

Hans Koster, universitair docent aan de VU Amsterdam, doet onderzoek naar de economische effecten van ruimtelijke ordening. Zo was hij betrokken bij onderzoek naar de waardedaling van onroerend goed als gevolg van de aardbevingen in Groningen en bij onderzoek naar de effecten van renovatie van cultureel erfgoed op de waarde van het omliggende vastgoed.

Hans Koster: “We baseren ons op vastgoedtransacties van gelijkwaardige panden in verschillende gebieden, waarbij we alle andere factoren eruit filteren die van invloed zijn op de prijsontwikkeling van onroerend goed. We gebruiken regressieanalyse, waarmee we de invloed van een bepaalde factor, zoals de renovatie van monumenten in het genoemde onderzoek, scheiden van alle andere factoren.”

De onderzoeksresultaten worden in de praktijk niet alleen erkend, maar ook gebruikt in beleidsontwikkeling. Bijvoorbeeld het onderzoek naar waardevermindering van onroerend goed in de nabijheid van windmolens. Het onderzoek naar de waardeontwikkeling van vastgoed in aardbevingsgebied in Groningen is zelfs gebruikt in de rechtszaak die de Stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG) eerder dit jaar aanspande tegen de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM).

Ondergronds toepasbaar?

Vanuit het platform Ordening en ondergrond is eind 2015 het project Waarde van de ondergrond opgestart. Daarin staat de vraag centraal hoe we de bijdrage van ondergronds bouwen aan de omgeving expliciet kunnen maken en (economisch) kunnen waarderen. De gedachte daarachter is dat de meerwaarde in beeld komt wanneer de ondergrondse ruimte als volwaardige component in de planvorming wordt meegenomen. Die meerwaarde zal in de eerste plaats tot uiting komen in verhoging van de omgevingskwaliteit. De vraag is of die meerwaarde in euro’s kan worden uitgedrukt.

Het COB wil aan de hand van gerealiseerde praktijkprojecten de kosten en baten uitrekenen met behulp van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). Daarmee worden op een systematische en samenhangende manier alle door een project veroorzaakte effecten in kaart gebracht en vergeleken met de situatie waarin het project niet zou zijn uitgevoerd. Zo ontstaat er een referentiekader waarmee lessen voor de toekomst kunnen worden getrokken. Zo’n exercitie is, in ieder geval waar het de waardeontwikkeling van omliggend vastgoed betreft, vergelijkbaar met de reeds door Hans Koster uitgevoerde onderzoeken. Op papier althans. Voor ondergrondse projecten zal het lastiger zijn om referentiepanden en -locaties te vinden.

Hans Koster: “We werken altijd met een referentiepand, vergelijkbaar met medicijnonderzoek waarbij een groep het medicijn krijgt en een andere vergelijkbare groep niet. Voor het onderzoek naar windturbines hebben we bijvoorbeeld gebieden die al een windturbine hebben vergeleken met gebieden waar in de toekomst een windturbine wordt gebouwd. Aan dergelijk onderzoek kun je algemeen geldende conclusies verbinden. Op basis van een specifiek project, zoals de binnen COB-verband genoemde Haagse Tramtunnel, kun je geen algemene verbanden aantonen. Voor het al dan niet ondergronds aanleggen van een snelweg zou dat wel kunnen op basis van de onderzoeksvraag: ‘Wegen de externe effecten van de ondergrondse aanleg van een weg op tegen de kosten van de aanleg van diezelfde weg bovengronds?’”

Het Souterrain in Den Haag, ook wel de tramtunnel genoemd. (Foto: Flickr/Roel Wijnants

“Het is overigens goed dat het COB projecten achteraf gaat evalueren. Vaak worden MKBA’s vooraf gedaan en wordt er achteraf niet meer naar gekeken. Door ‘ex post’ te evalueren, maak je een wetenschappelijk verantwoorde analyse en krijg je zicht op de daadwerkelijke verhouding tussen kosten en baten. Daar kunnen we dan weer van leren om toekomstige beslissingen beter te maken.”

Wanneer zinvol?

“Vaak kun je op basis van ‘common sense’ al aangeven of het zinvol is zo’n onderzoek uit te voeren. Bij een ondergrondse parkeergarage in het centrum van Amsterdam hoef je in veel gevallen geen MKBA te maken, omdat zo’n project op basis van de businesscase al lonend is. Bij een project als de Haagse Tramtunnel kun je vooraf al bedenken dat sec de aanleg van zo’n tunnel niet een hele binnenstad omhoog kan halen. Je ziet ongetwijfeld effecten in de directe omgeving, maar je moet dan naar de hele stad kijken en je realiseren dat veel ontwikkelingen anders elders in de stad zouden hebben plaatsgevonden. Effecten kun je dus niet primair aan de aanleg van de tramtunnel koppelen. Je kunt wel in algemene zin onderzoeken of de investering rendement heeft opgeleverd, door de ontwikkeling van de onroerendgoedprijzen af te zetten tegen een vergelijkbare situatie bovengronds. Dan heb je wel een beeld van wat de tramtunnel heeft bijgedragen aan de waardevermeerdering van het gebied.”

Investeren in zorgvuldige kostenverdeling

Het ontbrekende stukje

Tussen Delft en het Kethelplein bij Schiedam is tussen 2011 en 2015 het ontbrekende deel van de A4 aangelegd. Onderdeel van dit zeven kilometer lange stuk snelweg is de Ketheltunnel, een landtunnel op de grens van de gemeenten Schiedam en Vlaardingen.

De Ketheltunnel (Foto: COB) ligt grotendeels op maaiveld en heeft twee buizen en een middenkanaal dat onder andere dient als vluchtroute. De tunnel is bijna veertig meter breed en is een categorie C-tunnel. Dat houdt in dat vrachtauto’s met gevaarlijke stoffen die kunnen exploderen, niet door de tunnel mogen.

De weg tussen de noordelijke tunnelmond en Delft is grotendeels verdiept aangelegd om verstoring van het open weidelandschap van Midden-Delfland zoveel mogelijk te voorkomen. Ten noorden van de tunnel ligt de weg bijna anderhalve kilometer lang ruim zes meter diep in een bak met geluidswerende wanden en naar beneden gerichte ledverlichting. Vervolgens ligt de weg ruim tweeënhalve kilometer half verdiept – circa twee meter onder maaiveld – met aan beide zijden een begroeide aarden wal.

Bij de realisatie van de tunnel is veel aandacht besteed aan een goede landschappelijke inpassing en het minimaliseren van overlast voor de omgeving. Bovenop de constructie is bijvoorbeeld een park aangelegd, waarin omwonenden kunnen recreëren. Verder liggen tegen de zijwanden aarden taluds om de landtunnel aan het oog te onttrekken. In deze taluds zijn de drie dienstgebouwen aangebracht. Het noordelijke deel van de tunnelconstructie is met betonnen luifels verbreed tot tachtig meter. Op dit bredere deel zijn sportvelden aangelegd en onder de luifels zijn parkeerplaatsen gemaakt.

Het wegdek van de tunnel ligt direct op het zand en de vier wanden van de tunnel – de buitenwanden en de wanden van het middenkanaal – zijn elk gefundeerd op een rij vibropalen. De tunnel is opgebouwd uit vijftig moten van veertig meter lang die ter plekke zijn gemaakt.

Tunnelbuizen

De oostelijke tunnelbuis, met verkeer richting Delft, is 1.620 meter lang en heeft vier rijstroken. De westelijke buis, met verkeer richting Kethelplein, is 1.950 meter lang en heeft drie rijstroken. Twee daarvan zijn voor doorgaand verkeer. De derde rijstrook is de afrit naar de A20 richting Hoek van Holland. Deze splitst al voor de tunnel af en loopt, afgescheiden door verdringingsstrepen, parallel aan de hoofdrijbanen. Voor de vroege afsplitsing is gekozen om weefbewegingen in de tunnel te voorkomen. In de westelijke tunnelbuis is voldoende ruimte om in de toekomst een vierde rijstrook aan te leggen.

Door de verschillende lengtes liggen de tunnelmonden van de tunnelbuizen aan de zuidzijde ruim driehonderd meter van elkaar af. De oostelijke buis begint meer naar het noorden, omdat in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Warvw) is vastgelegd dat er tien seconden rijtijd moet zitten tussen een samenvoeging – in dit geval het Kethelplein – en het begin van de oostelijke tunnelbuis.

Visualisatie van de verspringende tunnelmonden aan de zuidzijde. (Beeld: Rijkswaterstaat)

Aan de noordzijde liggen de tunnelmonden wel naast elkaar. De tunnel gaat hier over in het verdiepte tracé. Daarna volgt het half verdiepte deel. In Delft sluit de weg op maaiveld aan op de bestaande A4 richting knooppunt Ypenburg.

Grondwater

Een paar maanden voor de opening van de tunnel, op 18 december 2015, was het nog even spannend of Rijkswaterstaat alle vergunningen rond zou krijgen. De diepwanden van de verdiepte bak bleken minder waterdicht dan gedacht. Daardoor moet dagelijks ongeveer 1.400 kubieke meter grondwater rond de bak worden onttrokken in plaats van de geplande 400 kubieke meter. Door deze grotere onttrekking kan er schade aan gebouwen in de omgeving ontstaan en kan het veen sneller inklinken. Dat was reden voor het waterschap om de benodigde watervergunning niet zonder meer af te geven. De vergunning kwam pas nadat Rijkswaterstaat had aangegeven een deel van het onttrokken water via retourbemaling diep in de bodem te herinfiltreren en het grondwaterpeil en de gebouwen uitgebreid te gaan monitoren.

Archeologie

Op tal van plekken in Nederland zitten archeologische resten in de bodem. Partijen die een ondergrondse constructie willen realiseren moeten daar serieus rekening mee houden. Niet alleen omdat het bouwproject anders vertraging kan oplopen, maar ook omdat ‘bodemschatten’ een uitgelezen kans bieden om het project nog meer allure te geven.

Als er een vermoeden is dat er op de bouwlocatie archeologische resten aanwezig zijn, zal de vergunningverlener de initiatiefnemer verplichten om voorafgaand aan het project een archeologisch onderzoek te (laten) doen. Is die verplichting er niet, maar wordt er tijdens de bouw onverwacht een archeologische vondst gedaan, dan kan de vergunningverlener alsnog een onderzoek eisen.

Archeologisch onderzoek bestaat uit een aantal hoofdstappen, waarbij er na iedere stap wordt gekeken of, en zo ja welke, vervolgstap stap er noodzakelijk is. Een belangrijke doelstelling bij het onderzoek is om zo min mogelijk grond te verplaatsen en toch zo veel mogelijk te weten te komen over de archeologische waarde van een locatie.

Vooronderzoek

De eerste stap is bureauonderzoek om te bepalen of het gebied archeologische waarde heeft. Hierbij worden geschreven bronnen, kaarten, gegevensbronnen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en van amateurarcheologen, het Actueel Hoogtebestand Nederland en oude onderzoeksrapporten van het gebied bestudeerd. Daarna volgt eventueel het inventariserend veldonderzoek. Er worden dan boringen gedaan of enkele proefsleuven gegraven om de aard, diepteligging, omvang en datering van de archeologische vindplaats te bepalen. Tijdens deze stap worden eventuele sporen en vondsten geborgen, onderzocht en gedocumenteerd.

Wachten of doorgaan

De resultaten van stap een en twee worden gerapporteerd aan de vergunningverlener. Op basis van deze rapportage neemt de vergunningverlener een besluit. Als er geen archeologische waarde is, zal hij de locatie vrijgeven. Dat betekent dat de initiatiefnemer kan gaan bouwen. Is de archeologische waarde daarentegen zeer groot, dan kan hij besluiten om de vindplaats in situ te behouden of de archeologische resten te laten opgraven.

Als het vooronderzoek onvoldoende informatie oplevert om de waarde van de resten te bepalen, zal de vergunningverlener een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden verplichtstellen. Dat houdt in dat er een archeologisch team aanwezig is dat het werk volgt. Zodra de ontgraving het niveau van de verwachte archeologische resten nadert, komt het team in actie. Het ziet nauwlettend toe op het graafwerk, documenteert de resten, bergt de vondsten en bestudeert de bodemprofielen.

Kans

Voor bouwprojecten lijkt archeologie vaak een belemmering, maar als je er op tijd bij bent, dan kun je er juist profijt van hebben. De kennis over het gebied kan inspireren en er zijn verschillende voorbeelden waar ontwerp en archeologie mooi met elkaar samengaan. Zo zijn in de Parkeergarage Houtwal in Harderwijk op de onderste verdieping de resten van een oude stadspoort tentoongesteld die tijdens de bouw werden gevonden. In de Markthal zijn de opgegraven bodemschatten verwerkt in het roltrappenhuis: de Tijdtrap won in 23 oktober 2015 de Prijs der Nederlandse Publieksarcheologie.

Gemeenten

Nederlandse gemeenten hebben een archeologische zorgplicht. Ze moeten in hun bestemmingsplannen en bij het afgeven van sloop-, aanleg- of bouwvergunningen rekening houden met archeologische waarden. Gemeenten kunnen een initiatiefnemer via een voorschrift bij de vergunning verplichten om een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein is vastgesteld.

Een gemeente kan een archeologische waardenkaart maken als hulpmiddel bij de totstandkoming van bestemmingsplannen en het afgeven van vergunningen. Op zo’n kaar geeft de gemeente aan waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht. Een ander hulpmiddel is de archeologische beleidsadvieskaart, waarop de gemeente verschillende zones en terreinen benoemt, bijvoorbeeld zones met een lage, middelhoge en hoge archeologische verwachting, en de eisen die in ieder zone gelden.
Ondergrond in gemeentelijk beleid

Voorbeeld: Londen

National Geographic Magazine besteedde in het februarinummer van 2016 aandacht aan verborgen schatten in Londen. Aan de hand van prachtige foto´s wordt beschreven welke vondsten er onder de stad werden gedaan bij het aanleggen van de metro.
>> Lees meer

Zo kan het ook: fijn fietsen

Fietsen is een bezigheid die je zou moeten stimuleren, toch? Onderdoorgangen zijn echter zelden motiverend. Gelukkig zijn er ook voorbeelden van fietstunnels die je (bijna) op de fiets doen springen.

Tegeltjes

(Beeld: YouTube/alphons net)
Een tunnelwand kun je natuurlijk schilderen, maar volplakken met tegeltjes is misschien nog leuker. In Amsterdam is de spooronderdoorgang bij het Centraal Station door Koninklijke Tichelaar Makkum voorzien van ruim 70.000 handgevormde en beschilderde tegels. Ontwerpster Irma Boom maakte hiervoor een bewerking van een achttiende-eeuws tableau van Cornelis Bouwmeester. Zo kan het dat een Rotterdams oorlogsschip opeens voorzien is van een Amsterdams stadswapen.
>> Lees meer over het project

(Foto’s: Flickr/Jasper Arends)
In de fietstunnel onder de N44 in Wassenaar werden meer dan een miljoen glazen tegeltjes aangebracht. Tezamen tonen ze een kleurrijk strandlandschap dat werd ontworpen door Syb van Breda & Co. Een domper voor de bijzondere tunnel is dat de kostenoverschrijding van 1.8 miljoen euro leidde tot de val van het college van B en W.
>> Lees meer over het project

Afwisselend

(Foto: Flickr/Net Circlion)
Verf en tegeltjes zijn relatief onveranderbaar. Licht en geluid zijn een stuk flexibeler. In Lyon is eind 2013 een nieuwe, ruim twee kilometer lange tunnel onder het centrum opengesteld waar fi etsers (en voetgangers en bussen) enorme projecties krijgen voorgeschoteld met bijpassend geluid. Van abstracte kunst tot realistische tuintaferelen.
>> Lees meer (Engelstalig)

Dit was de Onderbreking Waardering

Bekijk een ander koffietafelboek: