(Foto: Vincent Basler)

Een succesvol bouwproject op een archeologische toplocatie vraagt om intensieve samenwerking, betrokkenheid van alle partijen, flexibiliteit, integrale advisering en innovativiteit. Dat stellen José Schreurs van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Ed Smienk van ingenieursbureau ABT. Een gesprek over de bouw van het centrum voor natuur- en cultuurhistorie De Bastei aan de voet van de Nijmeegse Valkhofheuvel.

Een kelder van een huis uit de veertiende eeuw, een dertiende-eeuwse hoefijzervormige stadstoren en Romeinse muren uit de tweede, derde en vierde eeuw. Deze en nog vele andere archeologische vondsten waren voor Schreurs een grote verrassing: “Natuurlijk wisten we dat de Valkhofheuvel een belangrijke archeologische plek in Nijmegen is. Het is een van de vijftienhonderd archeologische rijksmonumenten van ons land. Eerder zijn hier al overblijfselen uit de middeleeuwen en de Romeinse tijd aangetroffen. We gingen er daarom wel vanuit dat we bij de opgravingen tijdens de bouw van De Bastei archeologische resten zouden vinden. Onze verwachtingen waren echter laag, omdat we vermoedden dat er door activiteiten in het verleden, zoals de aanleg van een weg met bebouwing in de negentiende eeuw en rioleringswerken, veel beschadigd zou zijn. Dat bleek gelukkig niet zo te zijn.”

Blij verrast

Niet alleen Schreurs en haar Nijmeegse archeologische collega’s waren blij verrast door de onverwachte vondsten. Smienk: “Alle betrokkenen vonden het heel bijzonder en waren getroffen door de eeuwenoude resten. Daardoor zei iedereen vrij snel toe om zich in te zetten en te kijken wat er nodig was om zoveel mogelijk van de archeologische vondsten op hun plek te behouden. Zo waren de architecten bereid om het ontwerp aan te passen en stemde de aannemer in met het wijzigen van het bouwplan en de planning. Verder ging de gemeenteraad akkoord met een extra financiële bijdrage om de archeologische vondsten te onderzoeken en een deel ervan te behouden en in te passen in het nieuwe museum. Het is natuurlijk ook een unieke kans; bijzondere resten aantreffen op een locatie waar je een natuur- en cultuurhistorisch centrum bouwt.”

“Als Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed waren we hier erg blij mee”, vertelt Schreurs. “Het behouden van archeologische overblijfselen staat voor ons voorop. Door ze als een ‘archeologisch archief’ op hun plek te laten zitten, kunnen generaties archeologen na ons ze met andere vragen en verbeterde technieken opnieuw onderzoeken. Dat is belangrijk, want nieuwe kennis en technieken, denk aan DNA-onderzoek, kunnen tot andere vragen en inzichten leiden. Bij dit project was behouden echter in eerste instantie niet het plan. Zo hadden we de vergunning verleend met uitsluitend de plicht tot opgraven.”

Instandhoudingstechnieken

Schreurs vervolgt: “Dat we een groot deel van de overblijfselen straks in De Bastei op hun oorspronkelijke vindplaats aan het publiek kunnen tonen, net als bij DOMunder in Utrecht, is natuurlijk fantastisch. Tegelijkertijd vraagt dat wel om slimme instandhoudingstechnieken. Immers, zodra je archeologische resten ontgraaft die eeuwenlang in een bodem met stabiele kwaliteit hebben gezeten, bestaat het risico op aantasting. Hout kan bijvoorbeeld uitdrogen en degenereren, licht kan algengroei veroorzaken en bij metselwerk kan uitdroging leiden tot kalkuitslag of het verpulveren van mortel. Je moet dus in elke situatie bedenken hoe je aantasting het beste kunt voorkomen.”

“In de praktijk gaat het veelal om overlappende kennisgebieden”, vertelt Smienk, die namens ABT al bij diverse andere archeologische projecten betrokken was, waaronder DOMunder. “Denk aan constructieve en geotechnische bouwkunde en klimaatbeheersing. Om tot nieuwe technieken te komen en kennis uit te wisselen hebben vier Europese steden – Gent, Chester, Keulen en Utrecht – de afgelopen jaren samengewerkt binnen het Portico-project. Dat heeft veel nieuwe kennis en inzichten opgeleverd. Bij DOMunder wordt bijvoorbeeld tweeduizend jaar geschiedenis getoond in een vier meter hoog bodemprofiel. De bovenkant van het profiel, net onder maaiveld, komt overeen met de huidige tijd, terwijl vier meter lager resten uit de Romeinse tijd zichtbaar zijn. Om ervoor te zorgen dat al die verschillende resten goed geconserveerd blijven, is in navolging van het Sloveense Ljubljana een glazen plaat met spouw voor het bodemprofiel aangebracht. Deze constructie zorgt ervoor dat de vochthuishouding beheersbaar is.”

Keerwand

Zowel bij DOMunder als De Bastei worden archeologische resten op hun oorspronkelijke vindplaats getoond. Toch zijn het volgens Schreurs heel verschillende projecten: “In Utrecht ging het primair om het zichtbaar maken van twee millennia archeologische resten en was er tijd voor een lange voorbereiding. Bij De Bastei gaat het om de uitbreiding van een gebouw in een archeologische omgeving. De archeologische opgraving kon daar pas beginnen nadat er een keerwand was gemaakt die voorkomt dat de helling van de Valkhofheuvel onderuitzakt. Vervolgens vonden het archeologisch onderzoek en de bouwwerkzaamheden grotendeels gelijktijdig plaats. Pas bij het aantreffen van de bijzondere vondsten is hier besloten om de resten ter plekke te behouden.”

Smienk: “In de praktijk betekende dit dat we vooraf niet alles konden bedenken zoals bij DOMunder, maar de plannen en uitvoering steeds moesten aanpassen als de archeologen iets nieuws vonden. We hadden een soort basisontwerp en gingen telkens na hoe we een uitdaging het beste het hoofd konden bieden. Dat vergde de nodige innovativiteit in het ontwerp en de uitvoeringswijze en een intensieve samenwerking tussen alle betrokken partijen. Neem de CSM-wand die we hebben toegepast als keerwand. Deze wand, die je maakt door losgefreesde grond te vermengen met cement waarna het mengsel uithardt, moest op twee hoogten worden verankerd. Toen de grond tegen deze wand werd ontgraven, stuitten de archeologen onverwachts op een circa anderhalve meter dikke stadsmuur uit de dertiende eeuw. Door de aanwezigheid van deze muur konden we de CSM-wand niet op de gangbare manier verankeren. Na heel wat denkwerk en de nodige berekeningen hebben we deze oude muur verstevigd met verticale ankers en integraal onderdeel gemaakt van de keerwand.”

Maatwerk

“Het onverwachte maakte het werk ook erg interessant”, aldus Smienk. “Het was voortdurend maatwerk op de vierkante meter, waarbij onze geotechnisch specialist en constructeur intensief samenwerkten. Verder monitorden we de omgeving voortdurend om ongewenste vervormingen te voorkomen van onder andere de duizend jaar oude Sint-Nicolaaskapel bovenop de Valkhofheuvel, de Stratemakerstoren en de Veerpoorttrappen. Zo moesten we de grond vlak naast deze trappen tot zes meter beneden maaiveld ontgraven tot aan het aanlegniveau van de trappen. Ook moesten we de fundering van een aantal wanden van de oude Stratemakerstoren verbeteren. Terugkijkend is er ten opzichte van de eerste plannen het nodige veranderd. Naast de alternatieve ondersteuning van de CSM-wand zijn bijvoorbeeld groutankers onder andere hoeken aangebracht, zijn vloerniveaus aangepast, is het entreegebouw uitgebreid en zijn de plekken van de trap en lift omgewisseld.”

“Uiteindelijk is het gelukt om een aanzienlijk deel van de resten tussen de Stratemakerstoren en het entreegebouw, zoals de Romeinse muren en de veertiende-eeuwse kelder, te handhaven en te tonen in het nieuwe centrum”, vult Schreurs aan. “De resten die we vonden op de plek van het entreegebouw hebben we grotendeels moeten verwijderen. De vloer van een ander veertiende-eeuws huis, inclusief een haardplaat, hebben we hier als geheel uitgegraven. Deze resten worden straks ook in De Bastei tentoongesteld.”

Ze vervolgt: “Dat dit project zo goed is gelukt, komt echt doordat iedereen het voor elkaar wilde krijgen en de nodige flexibiliteit toonde. Wat ik zelf het fascinerende vind van dit project is dat je goed kunt zien dat bouwdelen in de ondergrond die goed zijn, worden hergebruikt. Zo is de veertiende-eeuwse muur op de Romeinse muur gebouwd.”