Het COB warm voorstander van Bouwcampus als broedplaats en bron van innovatie

“Het volgende COB-congres kan hopelijk plaatsvinden op de Bouwcampus. Ik zie al voor me dat de verschillende instituten zich ’s ochtends presenteren en er ’s middags een gezamenlijk programma is.” COB-directeur Merten Hinsenveld is enthousiast over het idee om de interactie tussen kennisinstituten en de praktijk te versterken in een fysieke en virtuele Bouwcampus.

“Een landelijke Bouwcampus draagt bij aan vernieuwing in de bouw en zorgt ervoor dat de kennis en het onderwijs niet versnipperen”, aldus de officiële reactie van het kabinet op het advies van het Bouwteam om kennisontwikkeling in de bouw in een Bouwcampus bijeen te brengen. “Het kabinet is blij met de overeenstemming die kennisinstituten en marktpartijen hebben bereikt om over een half jaar met de Bouwcampus te starten”, zo staat in de reactie van 28 juni te lezen. Het COB is een warm voorstander van de Bouwcampus-gedachte. Merten Hinsenveld: “Het initiatief is van grote toegevoegde waarde voor het COB-netwerk, bestaande uit bedrijven, opdrachtgevers en onderwijs. Binnen dat netwerk leeft de campusgedachte al. Het COB kun je zien als een campus in het klein. Het is dan ook niet meer dan logisch dat wij een voortrekkersrol willen spelen.”

Broedplaats

Het idee voor Bouwcampus is onderdeel van de Actieagenda Bouw, die afgelopen voorjaar werd opgesteld door het Bouwteam . Een van de tien concrete initiatieven in het advies van het Bouwteam is de realisatie van een Bouwcampus. Met de hightechcampus in Eindhoven als voorbeeld spreekt het Bouwteam van een initiatief ‘waarmee – door fysieke nabijheid – samenwerking/synergie tussen onderzoeks- en onderwijsinstellingen wordt gestimuleerd en een broedplaats wordt gecreëerd voor experimenten, start-ups en (mkb-)ondernemingen’.

Merten Hinsenveld: “Het is een plaats waar ideeënrijkdom ontstaat, allianties worden gesloten, we elkaars zwakheden compenseren en daardoor samen sterker staan. Je deelt faciliteiten, waardoor je effectiever werkt, en je versterkt je eigen identiteit, doordat je meer kunt focussen op waar je goed in bent. En het is een plaats waar je ideeën vanuit andere sectoren en faculteiten binnenhaalt en dwarsdenkers de ruimte geeft om verbindingen te maken. Daaruit groeit innovatie. Kortom, te veel om niet enthousiast van te worden.”

Brede steun

Het idee van het Bouwteam is direct omarmd door Bouwend Nederland, de Rijksgebouwendienst en Rijkswaterstaat, en voortvarend opgepakt. Eind mei lag er al een voorstel voor de inrichting van de Bouwcampus, opgesteld door Hans van der Vlist (oud-secretaris-generaal van VROM). Daaruit blijkt dat twaalf partijen zijn toegetreden tot wat Van der Vlist de ‘coalition of the willing’ noemt (zie kader hiernaast). Op de longlist staan overigens meer dan vijftig organisaties. Begin juli meldde Lex van den Ham in Cobouw dat Platform 31, sinds 1 juli de bundeling van KEI, Nicis Institute, Nirov en SEV, geen deel zal gaan uitmaken van de Bouwcampus. Ook andere kandidaten hebben – overigens vaak vanwege lopende huurcontracten – aangegeven niet aan te haken. Volgens de voorstanders hoeft dat geen probleem te zijn. De meesten gaan uit van een groeimodel, en ook virtuele participatie wordt in potentie als een waardevolle bijdrage gezien.

Groeimodel

Merten Hinsenveld vertrouwt op een aanpak waarbij de contouren van de Bouwcampus niet al bij aanvang in beton zijn gegoten, maar op een organisch groeimodel. “Het is van belang dat er zo veel mogelijk relevante partners toetreden, maar ook dat zij inbreng hebben in hoe een en ander wordt ingevuld en georganiseerd. In deze fase zijn er twee mogelijke richtingen, afhankelijk van de locatie. In het rapport van Hans van der Vlist worden Rotterdam, Den Haag en Delft als mogelijke vestigingsplaatsen genoemd. Als we kiezen voor Delft, kunnen we – naar het voorbeeld van de hightechcampus – daadwerkelijk spreken van een campus. Je brengt dan de directe en fysieke relatie met de TU DelftTNO en Deltares tot stand. Elders zou eerder sprake zijn van een bedrijfsverzamelgebouw, een cluster van gelijkgestemde organisaties waarbinnen kennistransfer plaats kan vinden. Ook die tweede optie is interessant, maar zou niet mijn voorkeur hebben. De eerste optie biedt veel meer toegevoegde waarde, in ieder geval vanuit de belangen van het COB-netwerk, waarbinnen contacten met de TU Delft en Deltares al aan de orde van de dag zijn. In die optie ligt ook een duidelijk belang voor de TU Delft, en ik verwacht eerlijk gezegd ook dat de TU Delft zich actief achter het idee van de Bouwcampus in Delft zal scharen.”

Scherpe radar

“Een van de problemen die we ervaren, is gelegen in wat ik de vraagarticulatie noem. Hoe vertaal je praktijkproblemen naar een kennisvraag en andersom? Het gaat om halen en brengen van theoretische en praktische kennis. Kennisinstellingen brengen vooral theoretische kennis en halen praktische kennis, bedrijven doen dat juist andersom. Binnen een Bouwcampus kun je die processen veel makkelijker faciliteren en intensiveren. Gezamenlijk moeten we in de Bouwcampus een scherpe radar ontwikkelen voor signalen van beide kanten. Zo kan de Bouwcampus als scharnierpunt tussen kennisinstituten en bedrijfsleven functioneren en innovatie en verbeteringsprocessen ondersteunen en initiëren. Dat proces loopt niet vanzelf en bereik je niet louter door bij elkaar te gaan zitten. Je moet zorgen voor de juiste condities, zowel fysiek als in de organisatie en de (digitale) infrastructuur.”

“Het grootste gevaar is dat er op basis van de uitgangspunten van bovenaf een dichtgetimmerd concept klaar wordt gelegd. Voor je het weet, ligt dan de focus op de interne organisatie en zuig je alle energie uit de kenniswerkers. Het verder ontwikkelen van de Bouwcampus is mijns inziens een gezamenlijke activiteit, waarbij je samen de lol, het chagrijn en de resultaten deelt. Daar moeten we met elkaar flink wat energie in stoppen. Daar is gelukkig ook al over nagedacht. We starten in het najaar vanuit de “coalition of the willing’ met een gebruikersraad. Daar verwacht ik veel van. Het zorgen voor de condities die de benodigde energie in het samenwerkingsproces brengt en houdt, zie ik als een van de belangrijkste taken van een gebruikersraad.”