Argumentatiemodel voor samenwerking in kabels-en-leidingenprojecten

In het kader van het COB-project Inzicht in geldstromen wordt een inventarisatie gemaakt van de technische opbouw van infrastructuurnetten, het institutionele kader (regels, wetten, afspraken, contracten e.d.) en de geldstromen die te maken hebben met het aanleggen, uitbreiden, renoveren en verleggen van kabels en leidingen in de ondergrond. Die drie disciplines – techniek, instituties en economie – beïnvloeden elkaar en zijn onlosmakelijk verbonden. Aad Correljé, associate professor aan de faculteit Technology, Policy and Management van de TU Delft, gebruikt een model om de relaties en afhankelijkheden tussen de drie disciplines zichtbaar te maken.

Kern van het project Inzicht in geldstromen is het feit dat werken aan ondergrondse infrastructuur tot onevenredige verdeling van kosten en baten kan leiden. Op projectniveau komen samenwerkende partijen werkendeweg al wel tot oplossingen, maar in de praktijk blijkt het niet eenvoudig om tot een gedeeld afwegingskader te komen, laat staan tot generieke kostenverdelingsafspraken. Het model dat Aad Correljé hanteert, kan samenwerking een impuls geven, omdat partijen hiermee beter inzicht krijgen in elkaars waarden, verplichtingen en belangen.

Disciplines bundelen

Uitgangspunt van het model is dat je geldstromen (economie, E) niet los kunt zien van technologie (T) en instituties (I). De I-component omvat de regels van het spel; die bepalen hoe de interactie tussen partijen plaatsvindt. In wetten, regels en onderlinge afspraken is bijvoorbeeld vastgelegd waar, hoe en wanneer infrastructuur kan worden aangelegd en beheerd. Dat geldt ook voor de financiële afhandeling en het verdelen van de beschikbare capaciteit. Het model helpt om te laten zien welke consequenties ingrepen in het ene domein hebben op die in de andere twee domeinen en op het systeem als geheel.

“In het model onderscheid ik in elke discipline verschillende lagen”, zegt Correljé, die toelicht waarom onderscheid in niveaus bijdraagt aan inzicht in onderlinge relaties. “Het eerste niveau in de I-component is die van de maatschappelijke waarden. Dan heb je het over aspecten als veiligheid, eerlijkheid, klimaat, milieu. Waarden op dat niveau zijn vastgelegd in wetten op landelijk en Europees niveau en zijn soms zelfs afhankelijk van internationaal recht. Die wetten bepalen welk soort relaties we met elkaar (kunnen) aangaan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de afspraak dat water- en gasbedrijven in Nederland niet ook eigenaar van het transportsysteem mogen zijn. Op niveau twee vind je afspraken op het gebied van economische arrangementen zoals joint ventures en contracten. Het laat zien hoe actoren op organisatorisch gebied aan elkaar verbonden zijn. Op het derde niveau laat je zien wat er met systemen wordt gedaan. Dan hebben we het over het operationele niveau van transacties, capaciteitsverdeling en tarieven.”

‘Bij de E-component gaat het op het eerste niveau om macro-economische aspecten.’

“Bij de E-component gaat het op het eerste niveau om macro-economische aspecten zoals de bijdrage aan het bruto nationaal product, op het tweede niveau om investeringen door verschillende partijen en op het derde niveau om geldstromen die met de exploitatie te maken hebben. Bij de T-component tot slot, heb je het op het eerste niveau over meta-architectuur en de aard van systemen, op het tweede niveau over de coördinatie van opwekken, opslag en distributie en op het derde niveau over het dagelijks gebruik van kabels en leidingen.”

“Met het model wordt de samenhang tussen de disciplines, of componenten, op verschillende niveaus zichtbaar. Zo kan wijziging van een wet ertoe leiden dat andere technische oplossingen nodig zijn, wat vervolgens weer tot andere economische stromen leidt. Om te komen tot onderling begrip, is het van essentieel belang dat je de consequenties van veranderingen op andere terreinen dan je eigen discipline leert zien. Dan kun je beoordelen of bijvoorbeeld veranderingen in wet- en regelgeving tot technische of economische risico’s leiden. In de praktijk zie je dat mensen de consequenties voor andere disciplines niet op hun netvlies hebben. Mensen benaderen de problematiek vanuit hun eigen insteek die technisch, economisch of organisatorisch van aard is, maar zelden overkoepelend. Het vermogen om disciplines analytisch te verbinden, is niet heel groot. Mensen acteren op basis van hun eigen wereld en opereren op basis van de waarden en belangen die zij vanuit hun eigen wereld kennen.”

Inzicht is al winst

Het model is een wetenschappelijk onderbouwde exercitie om met die interactie te kunnen omgaan en die te kunnen begrijpen. Het is geen praktisch instrument dat werkbare afspraken genereert. “Het is geen lineair model”, waarschuwt Correljé. “Het is wel een argumentatiemodel. Het helpt bij het maken van afwegingen. De meest concrete toepassing zou een afwegingskader kunnen zijn, waarin wetmatigheden (meestal niet vrij invulbaar) en vrijheidskaders (wel vrij invulbaar) zijn vastgelegd. Dat is mogelijk op alle drie niveaus. Als je dat inzichtelijk kunt maken, is dat al winst. Mensen denken vaak dat er een grote keuzevrijheid is, of zien juist alleen maar beperkingen. Op het moment dat je gezamenlijk hebt bepaald wat vast ligt en waar nog keuzevrijheid bestaat, geef je alle betrokken partijen handelingsperspectief. Voor iedereen wordt dan duidelijk welke mogelijkheden zij hebben om te spelen. Ook daar wordt weer zichtbaar dat afspraken in het ene domein doorwerken in de andere twee. Als voorbeeld: kies je bij warmtevoorzieningen voor een huis-, wijk-, gemeente- of regioaanpak? Dan zul je zien dat hoe breder de aanpak, des te meer speelruimte ontstaat. Dan kun je denken aan systeemintegratie of toepassing van warmtepompen op de schaal van een wijk. De technische keuzes die je daarin maakt, werken weer door in de I-component (welke set afspraken hoort daarbij?) en de E-component (hoe verrekenen we investeringen?).”

‘Het argumentatiemodel verdiept en verrijkt de discussie die nu vaak nog wat simplistisch van aard is.’

“Het aantal variabelen is enorm. Het is mijns inziens onmogelijk om alle aspecten in een instrumentele oplossing te gieten. Als gevolg van de hoeveelheid variabelen zou je geen uitkomst krijgen. Maar het is wel een behulpzaam praatmodel. Al argumenterend en combinerend kunnen de betrokkenen bij een praktijkproject tot een samenhangende TIE-structuur komen. Het verdiept en verrijkt de discussie die nu vaak nog wat simplistisch van aard is. Zo spreken we in de praktijk over marktwerking en overheidssturing als basismodel. Maar er zijn meer opties mogelijk, die je afhankelijk van de situatie ook nog eens per regio verschillend zou kunnen invullen. Dat biedt mogelijkheden om het maatschappelijk belang in een iteratief proces meer op maat inkleuring te geven.”

“Het model kun je op de verschillende niveaus inzetten. Doe je dat bijvoorbeeld bij het verdelen van kosten op operationeel niveau, dan kun je de afruil die daar heeft plaatsgevonden zichtbaar maken op coördinatie/directieniveau. Van daaruit kun je vervolgens tot generieke oplossingen komen en bij het ministerie van Economische Zaken of de Autoriteit Consument en Markt aangeven welke elementen in de regelgeving belemmerend zijn voor de gewenste oplossingen. Dan kom je dus met aanbevelingen vanuit het gezamenlijke systeem en ben je veel geloofwaardiger dan wanneer je dat doet vanuit het perspectief van je eigen belang.”