Na het afzinken van de tunnelelementen en voor het aflaten op het onderstroomzand van de tunnelelementen, worden de elementen tijdelijk opgelegd. Aan de primaire zijde door middel van een neus-kin-oplegging en aan de secundaire zijde door middel van een vijzel-pen-oplegging op betonnen tegels in de zinksleuf.
Ten behoeve van deze tegels dienen er tegelputten in de zinksleuf gebaggerd te worden. De locatie van deze tegelputten is vastgelegd. De aanwezigheid van stempels tussen de combi-wanden bemoeilijkt het proces om de tegels aan te brengen in de betreffende tegelputten; te meer daar deze stempels van een coating zijn voorzien, die erg gevoelig is voor beschadigingen. Een tegel heeft een afmeting van maximaal 6500×7000 mm. De stempels worden hart op hart 5000 mm geplaatst. De gemiddelde stempeldiameter is 1120 mm, hetgeen resulteert in een manoeuvreerruimte kleiner dan 3880 mm tijdens hijsoperaties.
In dit document zullen de ontwerp argumenten in kaart worden gebracht t.a.v. de keuze om een groot aantal tegels uit te voeren in onderwaterbeton. Tevens zullen enkele uitvoeringsaspecten worden behandeld.
Dit document bevat het beslisoverleg van Combinatie Calandtunnel over het opdrijven en uitlieren van TE C&D (1e bouwstroom) van de Calandtunnel.
In het document wordt een planning gegeven van het opdrijven en uitlieren van de tunnelelementen.
Dit document bevat voorspelde as-afwijkingen van het horizontale alignement van TE A t/m F, berekend uit de metingen van de gerealiseerde kopvlakken, pen- en vangconstructies.
Dit document bevat het eerste beslisoverleg Combinatie Calandtunnel van tunnelelementen A en B (derde bouwstroom) in 2001.
Het document is in 2001 opgesteld door Combinatie Calandtunnel, tijdens de bouw van de Calandtunnel (nu bekend als Thomassentunnel). De stormverwachting tijdens de bouw wordt vermeld, samen met het besluit wat genomen is als gevolg van deze stormverwachting.
Dit document bevat de Planningsdata opdrijven en transporteren tunnelelementen Calandtunnel, 2e bouwstroom tunnelelementen A en B. In de planning is ook de getijbeweging meegenomen.
In het kader van het CUR/COB K100, is een predictie uitgevoerd naar de grootte van de 2de orde effecten bij boortunnels. Deze studie is uitgevoerd wegens onvoldoende beschikbare kennis omtrent tweede orde effecten ten gevolge van deformaties van de tunnelconstructie. Deze effecten kunnen een rol spelen met betrekking tot instabiliteit, ongeoorloofde deformaties en rotaties en de krachtswerking.
Na een uitvoerige literatuurstudie, is een modelselectie gemaakt. Tevens is de literatuur met betrekking tot tweede orde betrekkingen geïnventariseerd en geanalyseerd. Hieruit is onder andere een tweede orde factor voor de verschillende gevallen te bepalen. Vervolgens zijn berekeningen gemaakt voor verschillende doorsneden en bijbehorende grondprofielen. Door zowel geometrisch lineair als – niet lineair te rekenen, kan hieruit de 2de orde factor worden bepaald. Daarnaast is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om de afhankelijkheden van de verschillende parameters, zijnde de beddingsconstante en buigstijfheid van de buis, te bepalen. Voor de beschouwde doorsneden is geconcludeerd dat dit 2de orde effect circa 1.02 tot 1.05 bedraagt en dus zeer gering is. De berekende waarde komt redelijk overeen met de uit de literatuur gevonden waarde. De tweede orde factor is groter bij diepere ligging van de tunnel.
Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat de tweede factor toeneemt bij afnemende stijfheid van de grond en/of de constructie. Hierbij heeft de buigstijfheid van de ring de grootste invloed. De deformaties van de ring zijn in de orde 1 tot 11 mm, afhankelijk van de plaats op de ring.
Tijdens het boren van de Tweede Heinenoordtunnel te Barendrecht komen diverse reststromen vrij uit het scheidingsproces. In deze predictie wordt de hoeveelheid, het bentoniet- en vochtgehalte van de diverse reststromen in beeld gebracht.
Daarnaast wordt de milieu hygiënische kwaliteit van de vrijkomende reststromen voorspeld aan de hand van bekende gegevens van de te gebruiken bentoniet. Tevens wordt een inschatting gegeven van de hoeveelheid bentoniet die nodig is tijdens het boorproces afhankelijk van de kwaliteit van de te gebruiken bentoniet.
De Bouwdienst Rijkswaterstaat (BD)heeft opdracht gegeven aan Holland Railconsult (HR) onderzoek te doen naar de invloed van de breedte van de vluchtdeuren op de ontruimingstijd van de Westerscheldetunnel (WST).
De afstand tussen de dwarsverbindingen is bijgestelt van 500 naar 250 meter. Hierbij werd gesteld dat de deurbreedte weinig verschil maakt in het evacuatieproces. maar dat op basis van het ALARA-principe een zo breed mogelijke deur tegen minimale meerkosten is aan te bevelen. De gang in de dwarsverbinding is 150 cm breed. De deur zou dezelfde breedte kunnen hebben.
Bij uitwerking van het ontwerp is gebleken dat deze deurbreedte niet te realiseren is of slechts tegen extreme extra kosten. Op vlakke delen is een maximale deurbreedte haalbaar van 110 cm. Op de sterk hellende delen wordt deze maat 10 tot 15 centimeter geringer.
Dit rapport is een verslag van het onderzoek dat door Holland Railconsult is uitgevoerd met buildingEXODUS. Het onderzoek is vergelijkbaar met een eerder onderzoek dat is uitgevoerd voor de Calandtunnel.
In opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directie Zeeland heeft de afdeling Industriële Veiligheid van TNO Milieu- en Energietechnologie een vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de aanwezigheid van veiligheidvoorzieningen op het ongevalsrisico voor twee aanbiedingen van de Westerschelde Oeververbinding.
De doelstelling van de studie is het vergelijken van het ongevalsrisico van (aanbieding A) een tunnelbuis voorzien van vluchtdeuren elke 100 meter naar een vlucht gang (aanbieding C) een tunnelbuis voorzien van vluchtdeuren elke 500 meter, naar een dwarsverbinding die is verbonden met de tweede tunnelbuis.
Het ongevalsrisico is in deze studie gedefinieerd als het risico voor de weggebruikers als gevolg van verkeersongevallen in de tunnelbuis. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verkeersongevallen zonder brand, verkeersongevallen met brand en ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn.
Aan de hand van een systematische kwantitatieve risico-analyse is de schade-omvang van ongevallen berekend en is de frequentie van optreden van schade bepaald. Het resultaat is gekwantificeerd in aantal slachtoffers per jaar.
In dit rapport wordt verslag gedaan van een indicatieve studie naar de levensduur van de Westerscheldetunnel, zoals die behoort bij het ontwerp dat in het eerste kwartaal van 1998 bekend was.
Indicatief wil in dit verband zeggen, dat is uitgegaan van geschatte waarden voor de relevante materiaaleigenschappen, de vormgeving van de tunnel zoals die op dat ogenblik bekend was en dat geen formele berekening van de levensduur heeft plaatsgevonden, maar dat een benadering is toegepast. Indicatief wil ook zeggen, dat de studie zich concentreert op de gewapend betonnen boortunnel, waarvan verwacht wordt dat deze ten aanzien van de duurzaamheid het meest kritisch is
Aan de hand van een vereenvoudigd rekenvoorbeeld is duidelijk gemaakt, dat een ontwerplevensduur van 100 jaar voor prestaties, die gerelateerd zijn aan uiterste grenstoestanden, een gemiddelde levensduur impliceert van globaal 300 jaar. Voor gebruiksgrenstoestanden is de gemiddelde waarde iets minder dan 200 jaar. Voor prestaties die niet als een constructieve grenstoestand kunnen worden beschreven, zoals het waterdicht zijn van de tunnel, moeten nog nader betrouwbaarheidseisen worden vastgesteld.
In dit rapport wordt besproken hoe het mechanische gedrag van de Boomse Klei, waarin de Westerscheldetunnel gebouwd zal worden, veranderd tijdens en na een vries-dooi cylcus die gebruikt wordt voor het aanleggen van dwarsverbindingen.
Door de Bouwdienst van Rijkswaterstaat wordt geanticipeerd op verandering van sterkte-eigenschappen van de Klei van Boom tijdens en na een vries-dooi cyclus. In dit rapport wordt de problematiek met betrekking tot de veranderingen van sterkte-eigenschappen van de Klei van Boom tijdens en na een vries-dooi cyclus en de gevolgenen daarvan geïnventariseerd.
De resultaten van deze studie lijken een discussie te rechtvaardigen omtrent de noodzaak van bevriezing van de Klei van Boom onder de Middelplaat voor de aanleg van dwarsverbindingen. Op de locatie Mol in België wordt heden een schacht aangelegd zonder de Klei van Boom te bevriezen. Anderzijds duide de laboratoriumproeven op monsters van de Klei van Boom afkomstig van de locatie Mol op een veel grotere sterkte dan op de locatie Westerschelde.