In focus: Toch maar niet ondergronds

Museum Arnhem gaat vernieuwen en uitbreiden. Het museum voor moderne kunst wil met de tijd mee en er is behoefte aan meer tentoonstellingsruimte en betere publieksvoorzieningen. Gezien het beperkte oppervlak van het gebied en het prachtige landschap, kwam in voorstudies ondergronds bouwen als goede oplossing naar voren. Toch wordt het dat niet. Saskia Bak, directeur van het museum, legt uit waarom.

Jarenlang was het plan dat Museum Arnhem samen met andere culturele instellingen een nieuw pand zou betrekken, maar in april 2014 zette de politiek daar een streep door. Een quickscan wees vervolgens uit dat een uitbreiding op de huidige locatie beter is dan het openen van een tweede locatie. Saskia Bak werd directeur op het moment dat de uitbreiding vorm moest krijgen. Ze vertelt: “We zijn gestart met het opstellen van een visie voor het museum. Een museale visie, los van het gebouw. Want het zou zonde zijn als je straks hebt verbouwd en je kunt alsnog je museale plannen niet uitvoeren. Als je weet waar je naartoe wilt – waar het museum voor staat, wat je belangrijk vindt – dan weet je ook wat voor gebouw er nodig is. ”

Ondertussen werd er ook naar de andere kant van het verhaal gekeken: wat is er überhaupt mogelijk op de huidige locatie? Het Museum Arnhem is gesitueerd op een stuwwal. Enerzijds betekent dat een prachtig uitzicht op de Rijn en omgeving, anderzijds is het een punt van zorg. “De stuwwal is kwetsbaar, letterlijk en figuurlijk”, zegt Saskia Bak. “Er staan bijvoorbeeld monumentale bomen waarmee je rekening moet houden, en een vorige verbouwing werd bemoeilijkt doordat de stuwwal verzakte. Dat ligt hier bij mensen nog vers in het geheugen. Daarnaast is het een plek die je wilt koesteren. Dit is het enige stukje bij Arnhem waar de stuwwal nog goed zichtbaar is. Je wilt zo’n plek niet negeren.”

Opties

Karres+brands werd gevraagd om een stedenbouwkundige en landschappelijke analyse te maken van de ontwikkelingsmogelijkheden. Saskia Bak: “De plek van het museum is een unique selling point. Karres+brands heeft onder meer in kaart gebracht hoe je het landschap beter kunt benutten. In de oost-westrichting wordt de ruimte momenteel geblokkeerd door de twee aangebouwde vleugels. De noord-zuidrichting biedt het uitzicht over de Rijn. Karres+brands suggereerde daarom om de vleugels ondergronds te brengen, met ramen aan de kant van de stuwwal. Dan komt het bovengrondse landschap volledig tot zijn recht, terwijl je vanuit het museum evengoed een spectaculair uitzicht hebt.”

Toen in februari 2015 de uitvraag voor een architect de deur uitging, was ‘een nieuwe ondergrondse tentoonstellingsruimte’ dan ook onderdeel van het project. Er kwamen meer dan veertig inschrijvingen binnen, en een beoordelingscommissie selecteerde vijf bureaus om een visie op te stellen. Op 27 juni jl. werd Benthem Crouwel Architecten verkozen tot winnaar: het enige bureau met een niet-ondergronds plan.

Anders kijken

Saskia Bak: “In de studie van karres+brands stond de wisselwerking tussen museum en omgeving centraal. Er werd vooral naar het grotere geheel gekeken. Bij het architectonisch ontwerp gaat het ons om de bezoekers: wat geeft hun de beste beleving? De zichtbaarheid van het museum was bijvoorbeeld al een belangrijk aspect, maar is met dit uitgangspunt nog belangrijker; een bezoeker wil het museum tenslotte gemakkelijk kunnen vinden. De landschappelijke kwaliteit komt ook in een ander daglicht te staan. Een bezoeker is het merendeel van zijn tijd in het gebouw. We hebben een mooie beeldentuin, maar in Nederland is het toch vaak te koud om lang buiten te lopen. De landschappelijke kwaliteit zal de bezoeker dus ook vanuit het museum moeten beleven.” Door die andere benadering is ondergronds bouwen opeens niet meer zo logisch. “Het zicht op de tuin en het landschap is het mooist als je boven de grond bent – hoe hoger, hoe beter zelfs. Dat komt ook de zichtbaarheid van het museum ten goede. De inzending van Benthem Crouwel Architecten sluit hierbij aan.”

In de visie Benthem Crouwel Architecten (zie rechterkolom) wordt de aanbouw aan de oostkant verwijderd en die aan de westkant vervangen. Hierdoor wordt de beeldentuin – nu nog verdeeld over binnen- en voortuin – weer een geheel. Vanuit de beeldentuin kunnen bezoekers naar binnen. Het bestaande gebouw loopt een stukje door in de nieuwe aanbouw, waarmee de verbinding tussen oude en nieuwe architectuur wordt gelegd. Halverwege de aanbouw komt een doorkijk. Via een trap hierdoorheen kunnen ook bezoekers zonder entreebewijs van het uitzicht genieten, wat bijdraagt aan het open en sociale karakter van Museum Arnhem.