Ondergrondse afvalcontainers: mede mogelijk gemaakt door detectietechnieken

Zonder de inzet van innovatieve detectietechnieken zou de klus van de gemeente Den Haag eigenlijk niet te doen zijn: in een jaar tijd negenhonderd ondergrondse afvalcontainers plaatsen. Nu lijkt het te gaan lukken. Met onder andere grondradar worden mogelijke locaties snel gecontroleerd op kabels en leidingen, waarna de aannemer – na afstemming met de bewoners – de container ingraaft.

Sinds 2009 is de gemeente Den Haag het aantal ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) aanzienlijk aan het uitbreiden. De begroting 2013-2016 spreekt over tweeduizend stuks in de zogeheten krachtwijken en vijftienhonderd daarbuiten. In 2013 moeten er negenhonderd de grond in. Het plaatsen zelf is niet zo’n probleem, omdat de werkzaamheden relatief eenvoudig zijn. Maar voor al die ORAC’s moeten eerst zo’n vierhonderdvijftig geschikte locaties gevonden worden (de meeste containers gaan zij aan zij de grond in). Een van de voorwaarden is dat er op de plaats van de containers zo min mogelijk kabels en leidingen in de bodem liggen. En zoals menig ondergronds bouwer weet, is dát bijna nooit met zekerheid vooraf te zeggen. Vaak genoeg blijken de gegevens die het Kadaster verstrekt op grond van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION), in de praktijk niet altijd te kloppen.

Oorspronkelijk werden er bij het onderzoeken van een locatie daarom proefsleuven gegraven om de informatie te controleren. Joop Kwak, projectleider vanuit Ingenieursbureau Den Haag: “Geen ideale situatie, want het graven kost veel tijd en de bewoners hebben er last van. Op de plekken waar naderhand geen ORAC komt, blijf je het bovendien zien, hoe netjes je de straat ook dichtmaakt. Daarom stonden we open voor alternatieven.” Dat alternatief kwam via aannemer Rutte Wegenbouw, die voorstelde om gebruik te maken van de detectiediensten van TerraCarta.

“Voor elke potentiële locatie krijgen we van de gemeente een kaartje met daarop de waarschijnlijke ligging van ondergrondse objecten als kabels en leidingen. De gemeente gebruikt hiervoor de gegevens verstrekt door het Kadaster en eigen data”, legt TerraCarta-eigenaar Karel Meinen uit. “We scannen deze locaties met grondradar en maken op basis daarvan nagraafkaarten. Met radiodetectie en nagraven gaan we na of de liggingen op die kaarten kloppen. Daarbij graven we echter enkel op een aantal specifieke plekken, wat echt iets anders is dan het maken van een proefsleuf. Voor een ORAC-locatie heb je gemiddeld twaalf meter aan proefsleuven nodig, van anderhalve meter diep. Dat kost je meer tijd dan detecteren en nagraven bij elkaar.”

Snel

De hoge snelheid is voor Joop het belangrijkste voordeel van het toepassen van detectie. “We hebben hier niet alleen te maken met grote aantallen, maar ook met allerlei procedures. De locaties die in een wijk goed uit het onderzoek naar voren komen, moeten zes weken ter inzage liggen. En tijdens de inspraakperiode kunnen ook nieuwe voorstellen worden gedaan die we moeten onderzoeken. Werken met detectie zorgt ervoor dat we de vaart erin houden.”

Karel vult aan: “We hebben een speciaal systeem ingericht waardoor het proces snel verloopt. De metingen ter plaatse komen direct in een clouddienst terecht, zodat we gelijk kunnen beginnen met de interpretatie. De resultaten daarvan zetten we ook weer online. Dit maakt de communicatie makkelijker, en zo nodig kunnen we de volgende dag meteen gericht nagraven. De communicatielijnen tussen ons, de gemeente en de aannemer zijn heel kort, want je hebt de expertise van alle partijen nodig om tot een goed resultaat te komen.”

Grondradar
Dit beeld is gemaakt met behulp van grondradar: een radarsignaal gaat de grond in en de respons wordt in beeld gebracht. Theoretisch is het zo dat elk type object (munitie, kabel) een andere respons genereert. Dat zou betekenen dat je aan het lijntje in de grafiek kunt zien wat er op dat punt in de grond ligt. Maar helaas: de grondsamenstelling boven het object heeft zoveel invloed op het signaal, dat je geen harde conclusies kunt verbinden aan het type respons. Een hobbel in de grafiek betekent in feite alleen ‘hier zit iets’, en door na te graven of andere informatiebronnen (oude kaarten, het Kadaster) te raadplegen, kun je bepalen wat dat ‘iets’ is.

Tot nu toe zijn de resultaten prima. Joop schat dat de detectie in vijfennegentig procent van de gevallen correct is. Een enkele keer stuit de aannemer toch nog op een object, zoals een riool. Karel: “Een ORAC is maximaal drie meter diep en in stedelijk gebied kun je maar tot ongeveer twee meter diepte scannen, daaronder wordt het beeld te onduidelijk. Kabels en leidingen krijg je hierdoor wel in beeld, maar een riool kan dieper liggen. Die kun je dus onverwacht tegenkomen, al weet de gemeente door haar zorgplicht meestal wel waar ze liggen.”

Verbeterd

In 2008 en 2010 deed het COB onderzoek naar innovatieve detectietechnieken. De rapporten waren niet erg positief. “Dat sloeg vooral op de sector als geheel: de aanpak en resultaten van detectiebedrijven verschilden erg, wat voor opdrachtgevers niet prettig is”, zegt Karel, die meewerkte aan het onderzoek. “Daarnaast blijkt het erg van belang dat degene die de techniek voor een bepaald doeleinde toepast, voldoende deskundigheid en ervaring heeft op dat gebied. Als je kabels en leidingen zoekt, moet je verstand hebben van kabels en leidingen. We zorgen ook voor goede terugkoppeling: als de grondwerkers bij het nagraven onverwacht een object tegenkomen, dan kan de dataverwerker hiervan leren.”

Joop: “Wij staan door dit project positiever tegenover het gebruik van detectie. Maar het is moeilijk om een aannemer te verplichten detectie te gebruiken. We kunnen wel onze voorkeur ervoor uitspreken.” Volgens Karel is het al een hele stap als opdrachtgevers het toepassen van detectie mogelijk maken: “Nu wordt een aannemer in veel gevallen door de opdrachtgever verplicht om proefsleuven te graven. Dat heeft ook te maken met de verzekering. Toch is het vaak een kwestie van ‘onbekend maakt onbemind’. We zijn daarom extra blij met dit project in Den Haag, waardoor we kunnen laten zien wat detectie oplevert. Andere gemeenten zijn nu ook geïnteresseerd. Een van hen moet binnenkort vierhonderd ondergrondse afvalcontainers plaatsen en het is mogelijk dat detectie daarbij ingezet kan worden.”