Loading...

De Onderbreking

Duurzaamheid

Duurzaamheid

Crisis leidt tot kansenkaart

Den Haag, Tramtunnel

Visie van… Erik Lousberg

Zeeland en het Jaar van de Bodem

Risicogestuurd grondonderzoek

Leidingviaduct wegens te volle ondergrond

Den Haag Rotterdamsebaan

Afwegen in de praktijk

Kennisbank

Duurzaamheid

Van een ondergrondse constructie die iets kost, naar een ondergrondse constructie die iets oplevert. Dat is in een notendop wat het COB voor ogen heeft bij het thema Duurzaamheid. Het inspiratiedocument Duurzaamheid (juni 2014) biedt een kader dat om verdere uitwerking in de praktijk vraagt. De Rotterdamsebaan was de eerste, wie neemt het stokje over? Hoe gaan we iedere tunnel in Nederland een beetje duurzamer maken?

Het veranderende energielandschap is binnen duurzaamheid een belangrijk element. Het gebruik van duurzame energievormen neemt toe, wat ook gevolgen heeft voor het gebruik van de ondergrond. Participanten van het COB spelen een rol in de transitie naar een duurzame omgeving. Het COB ziet het dan ook als taak om bij te dragen aan kennisontwikkeling op dit gebied. Wat zijn de kansen en risico’s?

Crisis leidt tot kansenkaart

“Tijdens de planfase van de ondertunneling in Maastricht, die in 2006 overging in de aanbesteding, zag de wereld er anders uit dan nu. In 2008 begon de economische crisis. Hoe ga je daarmee om?” Wie aan de hand van deze aankondiging van de bijdrage van Projectbureau A2 Maastricht aan het COB-congres op een zuur verhaal rekende, werd meer dan aangenaam verrast. De veranderende omstandigheden leiden juist tot nieuwe kansen.

“Die nieuwe kansen ontstonden achteraf gezien al in 2006, toen het project A2 Maastricht niet langer als een tunnelproject, maar naar marktpartijen als een integrale gebiedsontwikkeling werd gepositioneerd”, vertellen Jos Geurts en Bjorn Vink, die beiden al sinds 2003 bij het project zijn betrokken. Het project A2 Maastricht gaat veel verder dan de gestapelde tunnel. Het project omvat de heling van een stadsdeel. Door de ondertunneling ontstaan (op maaiveld) veel meer kansen dan aanvankelijk gedacht. Projectbureau A2 Maastricht heeft de potentie van het gebied inzichtelijk gemaakt door op verzoek van de opdrachtgevers (het ministerie van IenM en de gemeente Maastricht) een zogeheten kansenkaart te ontwikkelen. Dat heeft geresulteerd in een verdere uitwerking van de gebiedsontwikkeling voor Maastricht-Oost in het actieprogramma ‘Mijn Gezonde Groene Loper 2030’.

Door de aandacht te verleggen van noord-zuid- naar oost-westverbindingen heeft Maastricht een kantelpunt bereikt. De gebiedsontwikkeling rond de tunnel is gekoppeld aan de centrumontwikkeling. Zo wordt er onder andere gekeken naar een korte, mogelijk ondergrondse, verbinding naar het hart van Maastricht. Geurts en Vink: “Daarmee kwam het station als missing link in beeld”. We willen met het plan de Groene Loper geen ‘fremdkörper’ in het oostelijk stadsdeel de stad, dat zich in één bouwfase manifesteert. We kiezen voor het oostelijk stadsdeel voor organische gebiedsontwikkeling die inspeelt op de vragen die zich gedurende een langere periode zullen aandienen. Met de kansenkaart wilden we juist kijken hoe we ook de omliggende wijken bij het project kunnen betrekken.”

De aandacht is verlegd naar de oost-westverbindingen. (Beeld: Projectbureau A2 Maastricht)

Uit alles blijkt dat het de A2-projectorganisatie er veel aan gelegen is om de kansen die de aanleg van de tunnel biedt, maximaal te benutten. Het is niet voor niets dat de woningbouwopgave voor de omgeving van de tunnel onverkort is gehandhaafd, terwijl er van de totale bouwopgave voor Maastricht, die in 2006 nog 12.000 woningen besloeg, nu nog zo’n 2.500 over zijn.

Onverwachte resultaten

De kansenkaart koppelt de gebiedsontwikkeling aan kansen op het gebied van CO2-reductie, schoonheid, sociale cohesie, woonkwaliteit, gezondheid, BREEAM, EPC, gebruik lokale materialen en gedeeld gebruik. Die nieuwe blik leverde onverwachte resultaten op, waaronder het plan om de restwarmte van de dienstgebouwen van de tunnel aan te wenden voor verwarming van onroerend goed. Dat geeft tweeënhalf miljoen euro extra maatschappelijk rendement.

Alle kansen worden meegenomen in de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) waarin een afweging wordt gemaakt ten opzichte van wat in het ontwerp uit 2009 is vastgelegd. Daarbij is naar nieuwe invalshoeken gekeken en kwam men bijvoorbeeld tot de ontdekking dat alle schooltypen in Maastricht zijn vertegenwoordigd langs de Groene Loper. Ook dat aspect is in de kansenkaart zichtbaar. Net als het thema duurzaamheid, dat bijvoorbeeld tot uiting komt in verduurzaming van vastgoed en de inrichting van de Parklaan. “Door met andere materialen te werken, kunnen we het gebied een duurzame groene identiteit geven. De groene ‘arc de triomphe’ is daar het toonbeeld van”, aldus Geurts.

De conclusie is gerechtvaardigd dat de economische crisis de gemeente Maastricht ook veel goeds heeft gebracht. Met behulp van de omgeving is er op creatieve en innovatieve wijze gewerkt aan nieuwe ideeën. De crisis heeft geleid tot herijking van de behoeften in wat een totaal ander speelveld bleek te zijn. De kern van het kansdenken zit in het actief betrekken van de omgeving, onder andere door systematisch co-designsessies te organiseren. “De omgeving gaat meedenken als je als private partij je kaarten op tafel legt”, concluderen Vink en Geurts.

Het noordelijke Dienstengebouw verdwijnt straks onder de Geusseltheuvel. (Foto: A2 Maastricht/Aron Nijs Fotografie)

Tramtunnel

In 1996 begon de bouw van het Souterrain in Den Haag, een 1.250 meter lange tramtunnel onder de Grote Marktstraat met twee ondergrondse stations en tussen deze stations een 600 meter lange ondergrondse parkeergarage met twee parkeerlagen.

Volgens de planning zou het project voor het jaar 2000 gereed zijn, maar door grondwaterproblemen kwam het project ruim twee jaar stil te liggen en moest voor de afbouw gebruik worden gemaakt van een speciale bouwtechniek. Uiteindelijk werd de tunnel in 2004 in gebruik genomen. Sindsdien wordt hij gebruikt voor diverse tramlijnen en inmiddels ook door RandstadRail.

Tot de bouw van de tunnel werd besloten om het bovengrondse winkelgebied leefbaar en goed bereikbaar te houden. Dat is ondanks de problemen tijdens de bouw uitstekend gelukt. De drukke Grote Marktstraat is veranderd in een rustige, chique winkelpromenade en de ruim dertig trams per uur vervoeren dagelijks duizenden bezoekers naar en van de ondergrondse stations Spui en Grote Markt.

De Haagse tramtunnel, ook wel het Souterrain genoemd. (Foto: Flickr/Marco Raaphorst)

Bouwmethode

De tunnel is gebouwd volgens de wanden-dakmethode om overlast op maaiveld zoveel mogelijk te voorkomen. De wanden bestaan voor het grootste deel uit diepwanden en alleen ter plaatse van de Kalverstraat uit stalen damwanden. Op de meeste plaatsen staan de wanden zeer dicht op de bestaande bebouwing, die voornamelijk op staal is gefundeerd.

Over het grootste deel van het tracé bedraagt de afstand tussen de wanden ongeveer 15 meter, alleen ter plaatse van de stations staan ze circa 25 meter uit elkaar. Op de plekken waar de tunnel 15 meter breed is, is de bouwput aan de onderzijde voorzien van een groutboog, die bestaat uit korte elkaar overlappende jetgroutkolommen in de vorm van een afgevlakte ‘U’. De jetgroutboog is aangebracht om het grondwater tegen te houden en om de verticale kracht op de bouwputbodem door de opwaartse waterdruk naar de wanden te leiden. Verder functioneerde de boog tijdens de bouw als stempel voor de wanden. Hiervoor was het nodig dat de boog zo hoog mogelijk in de grond zat, zodat de stempelfunctie optimaal was en de wanden zo min mogelijk zouden vervormen. Het toepassen van een groutboog voor deze drie functies was nieuw.

Ter plaatse van de stations was de bouwput te breed om een groutboog te kunnen toepassen. Hier is gebruik gemaakt van een gellaag voor de verticale stabiliteit en het tegenhouden van het grondwater. Deze oplossing was in ons land al diverse keren met succes toegepast.

Groutboog niet waterdicht

De bouw startte in maart 1996. Het aanbrengen van de diepwanden en damwanden verliep vrijwel zonder verzakkingen van de nabijgelegen bebouwing. Toen het dak was aangebracht werd begonnen met het ontgraven van de bouwput. In februari 1998 was de bouwput op de Kalvermarkt bijna volledig ontgraven, toen er via wellen grondwater omhoog kwam. De groutboog bleek niet waterdicht. Er werd nog geprobeerd om de wellen te dichten met injecties en het aanbrengen van geotextiel en ‘big bags’ als ballast, maar dit bleek niet te werken. Nadat er naast de damwand een gat in de straat ontstond door weggespoeld zand, werd besloten om de lekkage te stoppen door de bouwput onder water te zetten. Hierdoor kwam de bouw stil te liggen.

Deze situatie duurde uiteindelijke ruim twee jaar. In deze periode werd beoordeeld of de lekkage aan de Kalvermarkt een incident was of dat de onbeheersbare welvorming inherent was aan de in het bestek voorgeschreven bouwmethode met de groutboog. Uit een faalkansanalyse bleek dat de kans om meer lekken in de groutboog groot was en dat het weggraven van grond boven een lekke groutboog alleen veilig is als er voldoende grond achterblijft op de boog. Bij de tramtunnel was een dergelijke gronddekking niet haalbaar, omdat de grond op sommige plekken vrijwel tot op de boog ontgraven moest worden.

Tramkom heeft daarom gezocht naar een alternatieve methode voor het afbouwen van de tunnel. Na verschillende opties te hebben bekeken, is besloten om de delen met een groutboog onder verhoogde luchtdruk (1,14 bar) af te bouwen om te zorgen dat er nauwelijks een verschil zou zijn met de waterdruk onder de groutboog. In juni 2000 werd voor de delen met een groutboog het contract omgezet in een ‘design & construct’. Tramkom nam daarmee de verantwoordelijkheid op zich voor het gewijzigde ontwerp. Verder werd afgesproken dat de overige delen van de tunnel volgens het bestek werden afgebouwd.

Verhoogde luchtdruk

Het afbouwen onder verhoogde luchtdruk, had ingrijpende gevolgen. Zo moesten er luchtsluizen worden gemaakt voor mensen en materieel en moest alle afgegraven grond via deze sluizen worden afgevoerd. Om de luchtkwaliteit in de compartimenten met hoge luchtdruk goed te houden werd er alleen met elektrisch materieel gewerkt. Verder konden de bouwers minder lang werken en moesten elke keer bij het verlaten van het compartiment maatregelen worden genomen om ‘caissonziekte’ te voorkomen.

Ook constructief waren er extra maatregelen nodig om geen problemen te krijgen door de hogere druk. Bij tunnel onder de Kalvermarkt moest de vloer boven de eigenlijke tramtunnel – die al was gestort – tijdelijk met een staalconstructie worden verstevigd. Verder moesten hier groutankers worden aanbracht om te voorkomen dat de stalen damwanden omhooggedrukt zouden worden. Onder de Grote Marktstraat was de vloer boven de tunnel nog niet gestort. Om deze vloer geschikt te maken voor de verhoogde luchtdruk werd hij veel zwaarder uitgevoerd en werd gekozen voor een andere verbinding met de diepwanden. Verder werd er tijdelijk ballast op de vloer geplaatst.

Bemalingsproblemen

In de zomer van 2000 werd ook het ontgraven van de bouwput voor station Spui hervat. In juli ontstond hier een wel, vlakbij het compartimenteringsscherm dat de bouwput van station Spui en de bouwput van de Kalvermarkt scheidde. Deze laatste stond nog onder water. Na enkele uren bezweek het scherm en liep ook de bouwput bij het Spui onder. Om dit probleem te verhelpen werd eerst het scherm versterkt en vervolgens grond tegen het scherm aangebracht. Daarna kon het water uit de bouwput Spui worden gepompt.
De maanden daarna bleef de bemaling – die gedurende de tweejarige bouwstop steeds had gefunctioneerd en water wegpompte tussen de gellaag en een daar boven gelegen veenlaag – problematisch. Filters slibden dicht waardoor onvoldoende grondwater kon worden weggepompt. Daardoor dreigde de waterspanning onder de veenlaag zo hoog te worden dat deze zou opbarsten en vervolgens de diepwanden zouden vervormen.

Om de bemaling weer op het gewenste niveau te krijgen, zijn verschillende maatregelen genomen. De grond uit de bouwput is in sleuven van ongeveer zes meter afgegraven over de breedte van de bouwput. Nadat een sleuf was ontgraven is hierin een werkvloer gestort die tegelijkertijd als stempel diende. Voor de bemaling is een groot aantal grondpalen aangebracht, die op de hoogte van de veenlaag waren ‘afgestopt’ en daaronder waren voorzien van een filter. Dat maakte het mogelijk om deze palen ‘aan’ en ‘uit’ te zetten. Pas als het ontgraven begon startte de bemaling. Door deze werkwijze hoefde de bemaling per sleuf slechts drie weken te werken.

Inzichten

Door alle problemen werd de tunnel uiteindelijk ruim vier jaar later in gebruik genomen dan gepland en namen de bouwkosten met circa 100 miljoen euro toe. Na deze moeilijke start, functioneert de tunnel goed. De problemen hebben ook tot de nodige inzichten geleid. Zo concludeert de Delftse hoogleraar funderingstechniek Frits van Tol in 2004 in een artikel in het blad Geotechniek onder andere dat de Tramtunnel nog eens heeft duidelijk gemaakt dat bij ondergronds bouwen:
voldoende robuust moet worden ontworpen
rekening moet worden gehouden met afwijkingen in de bodem en de gerealiseerde (deel)constructies
vooraf moet worden geïnventariseerd welke gevolgen het falen van onderdelen van de constructie hebben
en vooraf maatregelen moet zijn voorbereid om de gevolgen van falen te minimaliseren.
Ook geeft hij aan dat bij de toepassing van waterkerende lagen die zijn gemaakt met groutinjecties, altijd rekening moet worden gehouden met lekken. Verder adviseert hij om softgellagen alleen als waterremmende laag te gebruiken als de bouwfase niet langer dan twee jaar duurt.

Kiezen en combineren

“Een groeiende bevolking, verdichting van de steden, toenemende automobiliteit, zelfrijdende voertuigen en relatief goedkoper wordende ontwikkelkosten voor ondergrondse ruimten: de ondergrond wordt steeds belangrijker. Met lef en creativiteit halen we de waarde naar boven.

We reizen meer en meer door weg- en/of spoortunnels, via ondergrondse railstations. We parkeren auto’s en fietsen in parkeergarages ver onder het maaiveld. En, net als boven de grond, willen we ons ook ondergronds prettig voelen in een fysiek en sociaal veilige, comfortabele omgeving. Een omgeving waarin we geen hinder ondervinden en die vierentwintig uur per dag beschikbaar is.

Soms lijken thema’s als veiligheid en duurzaamheid elkaar te bijten, zoals bij rijkstunnels op het moment aan de hand lijkt te zijn: tegen de doelstellingen in stijgt het elektriciteitsverbruik. Toch is een veilige én duurzame, energiezuinige omgeving zeker mogelijk. In andere marktsectoren hebben we daarvoor met elkaar oplossingen gevonden. Het vergt anders denken en vooral keuzes durven maken. De status quo aan de kaak stellen. Als relatieve nieuwkomer in de markt voor ondergronds bouwen kunnen en willen wij daaraan bijdragen. Onder andere via het COB, waar we in eerste instantie actief zijn in de werkgroep Energiereductie tunnels en het KIBO-kennisproject: thema’s waar Deerns veel affiniteit mee heeft.

Deerns werkt al jaren samen met partners aan projecten waarin veiligheid, betrouwbaarheid, continuïteit en duurzaamheid een grote rol spelen. Door brede kennis in installatietechniek en expertise op het gebied van bouwfysica, veiligheid, beveiliging en communicatienetwerken zijn we een voorloper in de markt. Zowel op gebouw- als gebiedsniveau werken wij wereldwijd aan duurzame oplossingen. Bijvoorbeeld door het creëren van Smart Utility Networks, waarbij de mogelijkheden, maar ook beperkingen van de ondergrond een belangrijke rol spelen. Een groot compliment dat we ooit van een opdrachtgever kregen, is dat hij ons graag wilde betrekken bij een nieuw project, omdat hij van ons had geleerd dat je de toepassing van installaties moet zien te beperken als er andere oplossingen mogelijk zijn. ”

Erik Lousberg is algemeen directeur bij Deerns. Ook is hij lid van de raad van toezicht van ISSO, kennisinstituut voor de installatiesector.

(Foto: Vincent Basler)

Zeeland en het Jaar van de Bodem

Een fotowedstrijd, een lespakket en een bodemexpeditie. Het is een greep uit de activiteiten van de Provincie Zeeland in het kader van het Jaar van de Bodem. Walter Jonkers, senior beleidsmedewerker Bodem en Ondergrond bij de Provincie, roept anderen op het voorbeeld van Zeeland te volgen. Bijvoorbeeld door tijdens de Dag van de Bouw de bodem te belichten als basis van alle bouwactiviteiten, in het bijzonder ondergrondse bouwwerken.

2015 is het Jaar van de Bodem. De VN hebben dit thema gekozen omdat veel bodems in de wereld onder druk staan en de bodem een groot maatschappelijk belang heeft. Walter Jonkers: “Ook in Zeeland moeten we zuinig omgaan met onze bodem en deze waar mogelijk zo duurzaam mogelijk beschermen en benutten. In Zeeland pakken we daarom de handschoen op en organiseren we het hele jaar door tal van publieksactiviteiten rond de bodem. Sommige staan al echt vast, andere activiteiten zijn nog volop in voorbereiding en vallen of staan met de medewerking van organisaties, bedrijven en scholen.”

Eind 2013 organiseerde de provincie Zeeland het symposium de Dag van de Zeeuwse Bodem. Meer dan honderd deelnemers werden een dag lang geïnformeerd en bijgepraat in verschillende plenaire en parallelle sessies, een informatiemarkt en een kennis- en verbeeldingstest. Dit opwarmertje voor het Jaar van de Bodem krijgt een vervolg in 2015. De overige activiteiten in Zeeland worden gecoördineerd door het Zeeuws Platform Bodembeheer, in samenwerking met het Instituut voor Natuureducatie en Duurzaamheid (IVN), de Zeeuwse Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) en het Zeeuws Agrarisch Jongeren Kontact (ZAJK). Het Zeeuws Bodemvenster geeft meer informatie over de activiteiten in Zeeland. De website Jaar van de Bodem geeft een overzicht van de landelijke activiteiten.

De activiteiten in het kader van het Jaar van de Bodem passen in de bodemagenda van de provincie, die is gekoppeld aan maatschappelijke opgaven rond klimaat, energie, ruimtedruk in bebouwd gebied, regionale en lokale identiteit en voedsel en gezondheid. De Zeeuwse overheden hebben het bodembeleid verdeeld over vier pijlers: draagkwaliteit, productiekwaliteit, regulatiekwaliteit en informatiekwaliteit. Walter Jonkers over het ontstaan van de bodemagenda: “We hebben al in 2006 ingespeeld op de mogelijkheden die het Investeringsbudget Landelijk Gebied (IBLG) biedt om in te zetten op een integrale benadering van duurzaam grondgebruik. In 2008 ontstond het initiatief Bewust Bodemgebruik. Naar aanleiding van de vondst van veel munitie bij de aanleg van een aantal infrastructurele werken is een risicokaart munitie gemaakt. Dat werkte agenderend, en zo zijn we vanuit de provincie steeds meer gaan faciliteren en steeds meer met thema’s aan de gang gegaan. Anno 2013 hebben alle dertien Zeeuwse gemeenten beleid voor de ondergrond dat aansluit bij ruimtelijke visies en is opgenomen in de omgevingsplannen. De volgende stap is implementatie van dat beleid, en daar zijn we nu mee bezig. 2015, het Jaar van de Bodem, is daarbij een dankbare kapstok. Door zo’n initiatief begint er van alles te bruisen.”

Checklist bodemkwaliteiten Zeeuws-Vlaanderen, gebaseerd op de checklist ondergrondkwaliteiten van ruimtexmilieu.nl (Beeld uit publicatie Bodemkansen Zeeuws-Vlaanderen)

“Ik raad het COB-netwerk aan het Jaar van de Bodem te benutten om extra aandacht voor ondergronds bouwen te genereren. Ik merk dat media en andere partijen zo’n aanleiding nodig hebben om er aandacht aan te besteden. Ondergronds bouwen is een aspect van de ondergrond dat kan bijdragen aan onze maatschappelijke opgaven. Als ondergronds bouwen kansen biedt, moet je het vooral doen. Dat is overigens geen aspect van het bodembeleid dat de provincie naar zich toetrekt. Dit is meer een gemeentelijke taak. Als onderdeel binnen duurzaam bodemgebruik attenderen we anderen wel op de mogelijkheden. We zien in de praktijk dat de integrale aanpak aanzet tot creativiteit. Er wordt meer over de ondergrond nagedacht. Dat heeft in Middelburg al geleid tot ondergrondse afvalopslag. Nieuwe initiatieven ontstaan doordat er over de ondergrond wordt gesproken. Het Jaar van de Bodem kun je daar uitstekend voor gebruiken. Wij gaan het in ieder geval breed uitdragen. Bij het brede publiek, maar ook bij overheden en kennisinstituten. Een combinatie met de Dag van de Bouw ligt voor de hand. Een mooi aanknopingspunt voor Bouwend Nederland om iets met het Jaar van de Bodem te doen in 2015.”

'Risicogestuurd grondonderzoek' bruikbaar wapen in strijd tegen faalkosten

Begin 2013 verschijnt het rapport Risicogestuurd grondonderzoek. Dit rapport is door een grote groep geotechnici vanuit Geo-Impuls opgezet om faalkosten te verminderen. (Het ontbreken van) de benodigde informatie over de ondergrond blijkt een belangrijke factor bij het optreden van faalkosten.

Het risico van faalkosten ontstaat juist dan wanneer verkeerde ontwerpbeslissingen of inschattingen worden gemaakt doordat op dat moment de benodigde informatie uit grondonderzoek ontbreekt. De publicatie helpt partijen die risico’s beter te beheersen en om in de contractvorming tot een daarbij passende toedeling van verantwoordelijkheden te komen. In de praktijk zijn er legio voorbeelden waarbij pas in een laat stadium werd ontdekt dat er sprake was van een verhoogd risicoprofiel. Zo zou het risico van herstel- en gevolgschade als gevolg van verzakkingen kunnen worden beperkt, doordat benodigde informatie als gevolg van het werken met het ontwikkelde instrument tijdig beschikbaar is.

De publicatie past in Geo-Impuls, het programma dat in 2015 moet leiden tot vijftig procent reductie van geotechnisch falen. De publicatie Risicogestuurd grondonderzoek is een vervolg op het Delft Cluster/CUR-project Grondonderzoek in de tenderfase. Martijn van Vliet, namens Rijkswaterstaat trekker van de werkgroep die de uiteindelijke publicatie ontwikkelde: “We zijn bewust van die oude naam afgestapt, omdat de nadruk op de tenderfase te beperkt zou zijn. Vanuit Geo-Impuls was er behoefte om het onderzoek breder en uitgebreider op te pakken, omdat we zagen dat er in de contractvorming steeds vaker een spanningsveld ontstaat ten aanzien van risico’s en verantwoordelijkheden. Welk onderzoek hoort bij het voorwerk van de opdrachtgever en wat hoort bij het werk van de aannemer? Dat probleem speelt bij elke contractvorm.”

“Wat wij met dit rapport willen benadrukken, is dat er in elke fase van een project grondonderzoek nodig is en dat je de uitkomsten steeds naar de volgende fase moet overdragen. Zo werk je van grof naar fijn, waarbij de onzekerheidsfactor steeds kleiner wordt. Je werkt van de eerste fase (is een tunnel hier überhaupt mogelijk?) tot de uitvoering (hoeveel kracht is er nodig om de damwand te installeren ?).”

Praktisch toepasbaar
De commissie is erin geslaagd om een praktisch instrument af te leveren. De inleiding van het rapport is gewijd aan de systematiek en daarmee voor alle lezers van belang. In de hoofdstukken erna is echter gekozen voor een indeling naar type bouwwerk/kunstwerk. Daarmee sluit de commissie aan bij de beleving en de werkwijze in de praktijk van alledag. Martijn van Vliet: “De publicatie is toegankelijk voor de gebruiker die vaak met één type project tegelijk bezig is. Per type bouwwerk/kunstwerk hebben we benoemd wat de risico’s zijn. De risicogestuurde aanpak betekent dat we omschrijven wat er moet gebeuren om zo’n risico te beheersen en hoe je je bevindingen zo documenteert dat men er in de volgende fase mee verder kan. De opdeling naar bouwwerk/kunstwerk betekent dat iedereen het voor hem relevante hoofdstukje erbij kan zoeken.”

De commissie heeft in de totstandkoming van het rapport steeds gewerkt aan een breed draagvlak. De commissie bestond weliswaar voornamelijk uit mensen met een technische achtergrond, maar er zijn binnen Geo-Impuls ‘onderweg’ workshops georganiseerd om mensen die met aanbestedingen bezig zijn bij de ontwikkeling van het instrument te betrekken.”Risicogestuurd werken betekent dus juist niet dat er dwingende voorschriften zijn als ‘Gij zult elke tien meter een prikje doen’. Het gaat erom dat er in een vroeg stadium wordt nagedacht over de geotechnische risico’s en dat het onderzoek wordt aangepast op basis van de werkelijke projectrisico’s.

Geo-Impuls
Het doel van Geo-Impuls is om vijftig procent reductie van faalkosten als gevolg van  geotechnisch falen te bewerkstelligen. Martijn van Vliet: “We hebben andere Geo-Impulsteams, die allemaal op een andere manier aan faalkostenbeperking werken,  bij dit project kunnen betrekken. Het is juist de Geo-Impulsomgeving die dit verder heeft kunnen brengen dan mogelijk was binnen de oude CUR-werkgroep. De andere setting heeft letterlijk een impuls gegeven. Het toepassen van georisicomanagement (GeoRM) is één van de belangrijkste producten van de Geo-Impuls.  Het resultaat is een handreiking aan partijen om beter met de risico’s te kunnen omgaan. Voorwaarde voor het slagen van deze aanpak is eigenlijk alleen dat je met z’n allen vooraf afspreekt dat je met de voorgestelde systematiek gaat werken.”

Martijn van Vliet is overtuigd van de praktische toepasbaarheid van de publicatie. ‘Het is geheel gebaseerd op bestaande kennis. Alleen de methodiek is nieuw. Het onderzoek dat we per bouwwerk/kunstwerk per fase aanbevelen, is gebaseerd op best practices. De gedachte daarachter is dat je wel allerlei hightechzaken kunt voorstellen, maar dat daar weinig van terechtkomt als het niet past in de praktijk. Het gaat er kortweg om dat je met dit rapport gemakkelijker kunt besluiten welk onderzoek nodig is.”

Bovengronds omdat de ondergrond vol is

Een vanuit ondergronds perspectief bijzondere situatie in de Rotterdamse haven. De ondergrondse leidingenstraat langs de A15 is zo vol, dat voor in de toekomst benodigde capaciteit moet worden uitgeweken naar… de bovengrond. Havenbedrijf Rotterdam bouwt langs de A15 bij Hoogvliet een leidingenviaduct van circa achthonderdvijftig meter.

Kabels en leidingen vormen een belangrijk en essentieel onderdeel van de totale haveninfrastructuur. Het havengebied telt vierhonderdvijftig hectare aan leidingstroken. De ‘backbone’ loopt van west naar oost en heeft veel aftakkingen. De aanwezigheid van pijpleidingen is een belangrijke vestigingsvoorwaarde voor bedrijven in het havengebied. Voor de verdere ontwikkeling van de haven is het dan ook van belang dat er ruimte blijft om dit netwerk uit te breiden. Havenbedrijf Rotterdam streeft ernaar vrije capaciteit te hebben voor twintig jaar. De A15 ter hoogte van Hoogvliet was met een restcapaciteit van circa vijf jaar een knelpunt in het systeem. De resterende ruimte ondergronds wordt nu benut voor het fundament van het leidingenviaduct.

Projectleider Age Buitenrust Hettema: “Ik ken geen tweede voorbeeld van een oplossing als deze, niet in Nederland, niet in Europa en misschien wel nergens ter wereld. We moesten zelf het wiel uitvinden. Niet omdat we bijzondere technieken hebben gebruikt, maar omdat het zo complex was. We moesten zorgen voor een veilige oplossing, werken in combinatie met de verbreding van de A15, binnen de geluidscontouren blijven, een vluchtroute en een fietsdoorgang in de constructie uitsparen en een eindproduct leveren dat voldoet aan de gewenste beeldkwaliteit van objecten in de Rotterdamse haven.”

Het leidingviaduct in aanbouw. (Foto: Havenbedrijf Rotterdam)

Een echt alternatief was er niet. Ruimte voor kabels en leidingen is essentieel voor de verdere ontwikkeling van de Rotterdamse haven. Age Buitenrust Hettema: “Alles wat er doorheen gaat, hoeft niet via weg, spoor of water. Het uitgangspunt is dat we de infrastructuur voor kabels en leidingen voor twintig jaar willen garanderen. Bij knelpunt Hoogvliet was dat niet mogelijk. De leidingenstraat ligt daar tussen de A15 en het spoor en had nog maar een restbreedte van vijf meter. Normaal gaan de alarmlichten aan als er drie meter of minder resteert. Maar met de verbreding van de A15 (project Maasvlakte-Vaanplein) voor de deur, moesten we iets doen.”

Combinatie van factoren

“We stonden voor de opgave om binnen de resterende vijf meter iets te bouwen met twintig meter capaciteit. Een geboorde ondergrondse leidingentunnel, zoals we die ook hebben onder het Calandkanaal en de Oude Maas, zou volgens berekeningen dertig tot veertig miljoen euro hebben gekost. Het leidingenviaduct werd bij aanvang begroot op iets meer dan tien miljoen euro. Bovendien was voor ondergrondse aanleg de aanwezige 380kV-leiding een complicerende factor. We moesten werken binnen het invloedsgebied van die kabel. Druk op de leiding als gevolg van vervorming van de ondergrond zou kunnen leiden tot schade, ook pas maanden of jaren na dato. Overigens hebben we om die reden de fundering van het leidingenviaduct aan moeten passen. En de 380kV-leiding had invloed op de planning. We moesten kunnen aantonen dat er geen grondverdringing zou plaatsvinden. Daar hadden we echter geen tijd voor, omdat we de verbredingswerkzaamheden voor de A15 voor wilden blijven.”

“Uiteindelijk hebben we het leidingenviaduct gebouwd met een gat erin. Dat deel is af, en nu hebben we toestemming om het laatste stuk op te vullen. Eind van het jaar wordt het viaduct opgeleverd, zodat het begin volgend jaar in gebruik kan worden genomen.”

Randvoorwaarden

“Ter hoogte van het leidingenviaduct komen allerlei functies bij elkaar. Dat heeft geleid tot tal van complicerende randvoorwaarden. Zo mochten de werkzaamheden aan het leidingenviaduct geen vertraging opleveren voor de werkzaamheden aan de A15. De reeds aanwezige kabels en leidingen moesten blijven functioneren. Om al die kabels in kaart te brengen en ervoor te zorgen dat de fundering kon worden aangelegd zonder kabels of leidingen te raken, zijn meer dan zeshonderd proefsleuven gegraven. De geluidsnormen voor de aan de andere kant van de A15 gelegen woonwijk Hoogvliet hebben geleid tot een bijzonder ontwerp. Benthem Crouwel Architekten heeft advies gegeven over de vormgeving van de lamellenconstructie, die de scheiding vormt met de A15, toch de lucht doorlaat en voorkomt dat geluid van de A15 wordt weerkaatst.”

Rotterdamsebaan

De gemeente Den Haag werkt aan een nieuwe verbindingsweg tussen knooppunt Ypenburg (A4/A13) en de Centrumring: de Rotterdamsebaan. Deze weg wordt 3,8 kilometer lang en doorkruist het grondgebied van de gemeenten Leidschendam-Voorburg, Rijswijk en Den Haag. Onderdeel is een geboorde tunnel, de Victory Boogie Woogietunnel, die tweemaal twee rijstroken krijgt en ongeveer 1.860 meter lang wordt.

De Utrechtsebaan is de belangrijkste toegangsweg van Den Haag. Van het verkeer dat de stad dagelijks in- en uitgaat, rijdt veertig procent via deze weg. Dat leidt elke dag tot files die zich vaak uitbreiden naar de omringende snelwegen zoals de A12, A13 en A4. De aangrenzende woonwijken hebben veel last van sluipverkeer. De nieuwe Rotterdamsebaan zorgt ervoor dat de druk op de Utrechtsebaan afneemt en het verkeer zich beter verdeelt. Met de nieuwe weg krijgt het verkeer van en naar Rotterdam, Delft en Ypenburg een alternatief.

Tracé

De Rotterdamsebaan loopt van het knooppunt Ypenburg richting het noorden, kruist met een tunnel het groene gebied de Vlietzone, het water de Vliet en de woonwijk Voorburg-West en komt uit op de Binckhorstlaan. Daar sluit de nieuwe weg bij de Neherkade direct aan op de Centrumring. Het tracé komt grotendeels overeen met de ligging van de tweede toegangsweg die architect Dudok – die na de Tweede Wereldoorlog de leiding had over de wederopbouw van Den Haag – in zijn plannen had opgenomen. De inpassing van de nieuwe verbindingsweg was een complexe opgave. Uiteindelijk heeft de inspraakprocedure ertoe geleid dat het ondergrondse deel van het tracé driehonderd meter langer wordt dan technisch gezien noodzakelijk is. Met de verlenging is de gemeente tegemoetgekomen aan bezwaren van omwonenden en andere belanghebbenden.

Artist impression van de skyline vanuit de Vlietzone. Op het dak van de tunnel zijn de geplande zonnepanelen te zien. (Beeld: Rotterdamsebaan)

Victory Boogie Woogietunnel

De tunnel, die Victory Boogie Woogietunnel gaat heten, wordt geboord. Hiervoor maakt de aannemerscombinatie (zie rechts) gebruik van de tunnelboormachine waarmee eerder de Sluiskiltunnel is aangelegd. De tunnel wordt 1.860 meter lang, waarbij het geboorde deel een lengte heeft van circa 1.640 meter. De twee tunnelbuizen komen op ongeveer vier meter van elkaar te liggen, krijgen een diameter van ruim tien meter en liggen op het diepste punt 29 meter onder de grond. In iedere buis komen twee rijstroken en tussen de buizen komt om de 250 meter een dwarsverbinding.

Duurzame infrastructuur

De Rotterdamsebaan moet hét voorbeeld van duurzame infrastructuur in Nederland worden. De Combinatie Rotterdamsebaan heeft in het ontwerp veel aandacht besteed aan de verschillende duurzaamheidsaspecten, zoals vormgeving en inpassing in het landschap, luchtkwaliteit en energiegebruik. Een goed voorbeeld is de tunnelmond in de Vlietzone. Hier komt over het dienstgebouw en de tunnelmond een grote overkapping die bestaat uit zonnepanelen. De elektriciteit die hiermee wordt opgewekt, zal worden gebruikt in het dienstgebouw. Een ander voorbeeld is het fine dust reduction system, een systeem waarmee vijftig procent van het fijnstof bij de tunnelmonden wordt afgevangen.

Planning

In 2014 is de gemeente gestart met het bouwrijp maken van het tracé en in 2015 is een aantal wegen in de Binckhorst opnieuw ingericht. Eind 2015 is de aanbesteding afgerond en is de opdracht, in de vorm van een design-, built- en maintenancecontract met vijftien jaar onderhoud, gegund aan de Combinatie Rotterdamsebaan. In 2016 heeft de gemeente de laatste voorbereidende werkzaamheden afgerond, waarna de aannemerscombinatie van start kon met het inrichten van de werkterreinen in de Vlietzone, de Binckhorst en het knooppunt Ypenburg.

Het boren van de Victory Boogie Woogietunnel startte half januari 2018. Vanuit de startschacht op het werkterrein in de Vlietzone graaft tunnelboormachine Catharina-Amalia haar weg naar de Binckhorst. Naar verwachting komt ze daar in juni 2018 aan. Vervolgens wordt de machine gedemonteerd en teruggebracht naar de Vlietzone. Nadat de machine weer is opgebouwd, start het boren van de tweede tunnelbuis. De opening van de Rotterdamsebaan staat gepland voor 1 juli 2020.

Voorbereiding

Om onder de grond alvast ruimte te maken voor de tunnel van de Rotterdamsebaan, moesten grote stroomkabels verlegd worden. De gemeente Den Haag maakte een video over deze indrukwekkende klus. Over een afstand van liefst een kilometer werd tot vijfendertig meter diep onder de grond een gestuurde boring uitgevoerd.

Flexival 2017

Afwegen in de praktijk

Eind 2013 verscheen de COB-publicatie Zeven sleutels voor een waardevolle afweging. Een vrij beknopte slotsom van een diepgaand onderzoek naar afwegingsprocessen. Daarom is het ook geen echte slotsom: de sleutels moeten nu naar de praktijk, zodat ze benut, getoetst en bijgeslepen kunnen worden. In Rotterdam en Amsterdam werd het startsein gegeven in de vorm van een masterclass.

Het COB werkt graag in cirkels. Van praktijk naar theorie, en weer terug naar de praktijk. Het project Afwegingskader ondergronds vs. bovengronds bouwen is daar een goed voorbeeld van. Het begon met een constatering in de praktijk: bij ruimtelijke opgaven blijkt het soms lastig om ondergrondse en bovengrondse oplossingen met elkaar te vergelijken, waardoor de afweging wordt bemoeilijkt en het resultaat mogelijk niet optimaal is. Rijkswaterstaat vroeg daarom het COB om samen met het netwerk een afwegingskader te ontwikkelen – een oplossing in de theorie.

Na uitgebreid onderzoek via diverse sporen werd vastgesteld dat het toevoegen van een nieuw kader aan het bestaande instrumentarium niet de oplossing zou zijn. Er werden in plaats daarvan zeven sleutels geformuleerd; tips and tricks die bestuurders en adviseurs kunnen toepassen in hun afwegingsprocessen om deze zorgvuldiger te laten verlopen. Daarmee was het project voor het COB echter niet ten einde, want de sleutels zijn ‘slechts’ woorden. Het toepassen is waar het om gaat, pas dan is de cirkel rond en zijn we terug in de praktijk, waar we bepalen of en hoe we het resultaat gaan verdiepen. Het COB heeft in maart masterclasses georganiseerd om de sleutels voor een zorgvuldige afweging naar de praktijk te brengen.

In de klas

De masterclasses vonden plaats in Rotterdam en Amsterdam, in samenwerking met de ingenieursbureaus van deze gemeenten. Beide keren zat de zaal vol. Er waren deelnemers vanuit provincies, adviesbureaus, de organiserende gemeenten en het ministerie van Infrastructuur enMilieu. De begeleiding was in handen van Bert van Eekelen en Aneta Krikke (twee auteurs van de zeven sleutels), Jantien van den Berg (COB-coördinator en eveneens medeauteur) en Edith Boonsma (communicatie COB).

“Enerzijds was de masterclass bedoeld om de sleutels nog eens helder uiteen te zetten”, vertelt Jantien. “Je hebt vaak niet de tijd om een publicatie rustig door te lezen; een masterclass is een goede gelegenheid om het gedachtegoed tot je nemen en er meteen mee aan de slag te gaan. Dat was het tweede doel: de sleutels vertalen naar de praktijk. Wat kun je ermee in je dagelijkse werk, hoe pas je ze toe, waar moet je op letten? We wilden de deelnemers een veilige omgeving bieden om met de sleutels te experimenteren en met elkaar te oefenen.”

Vingerwijzingen

Jantien werd bij het project betrokken toen er nog gezocht werd naar een afwegingskader. “Bij mij ontstond al snel het gevoel dat we geen kader moesten ontwikkelen, maar inzicht moesten geven in een afwegingsproces. Hier ben ik samen met de betrokken partijen, waaronder Bert van Eekelen, aan gaan werken. We zijn uitgekomen op sleutels die vooral gaan over houding en gedrag. Het zijn dingen die je in achterhoofd kunt houden terwijl je gebruikmaakt van bestaande afwegingsinstrumenten. De arena waarin afwegingen worden gemaakt is de laatste jaren sterk veranderd. Er is meer aandacht voor de stakeholders, mensen hebben meer inspraak. Daar gaan de sleutels op in. De huidige werkwijze in de praktijk, het onderzoekend ontwerpen/ontwerpend onderzoeken, staat centraal in de zeven sleutels – het is de vijfde sleutel om precies te zijn. Sleutels één tot en met vier beschrijven de uitgangspunten en principes die je nodig hebt om die basismethode te kunnen gebruiken. Vervolgens geven sleutels zes en zeven aanbevelingen voor het proces”, aldus Jantien.

Tijdens de masterclass heeft Bert van Eekelen de sleutels uitgebreid toegelicht met voorbeelden. “Dankzij zijn ruime ervaring met afwegingsprocessen kan Bert vrijwel alle inzichten illustreren aan de hand van een waargebeurd verhaal. Dat zijn boeiende kijkjes in de keuken”, zegt Jantien. Zo is er het voorbeeld van Schiphol. Voor de uitbreiding van de luchthaven werd een tijdlang gekeken naar de Noordzee, maar uiteindelijk sneuvelde dat idee. De oorzaak springt niet in het oog: de onderhandelingen liepen vast doordat de uitbreiding op zee tot een te hoge kostenpost voor KLM zou leiden vanwege de grote afstanden die het personeel dan moet afleggen. Jantien: “In de zeven sleutels is zodoende de aanbeveling terug te vinden dat op tijd de juiste partijen bij het afwegingsproces betrokken moeten worden. Hoe vanzelfsprekend dit ook lijkt, in de vaart van een project wordt hier soms aan voorbijgegaan.”

Maar hoe?

De zeven sleutels bevatten veel op het eerste gezicht concrete tips. ‘Zorgvuldig wegschrijven’ is er een, net als ‘De rug recht houden’ en ‘Geef elkaar de ruimte’. Toch komen de meeste deelnemers voor concretisering. Want hoe doe je dat precies, ‘elkaar de ruimte geven’, als je met vier boze partijen aan tafel zit die allemaal wat anders willen? Tijdens de masterclass hebben de deelnemers geoefend aan de hand van echte casussen, zoals het project de Rotterdamsebaan en het Hart van Zuid. Jantien: “Het werken aan een casus vonden de deelnemers waardevol, het gaf hen meer inzicht in het afwegingsproces en in elkaars zienswijzen. In elke groep zaten deelnemers vanuit verschillende disciplines, waardoor er ook verschillende ervaringen op tafel kwamen. Anderzijds bleken de casussen net iets te vaag om goed met de sleutels te kunnen oefenen. Je hebt daarvoor meer kennis nodig van de inhoud en de context van de projecten. Bij een volgende masterclass zal de briefing dus uitgebreider moeten, of er moet iemand aanschuiven vanuit het voorbeeldproject.”

Vervolg

Dat er een volgende masterclass komt, staat inmiddels vast. “In Rotterdam was de gemeente na afloop erg enthousiast”, vertelt Jantien. “We kijken nu hoe we samen een aantal materclasses specifiek voor hen kunnen organiseren. Rotterdam ziet de masterclass vooral als middel om gemeentelijke afdelingen bij elkaar te brengen. De ruimtelijk ordenaars werken vaak al bewust of onbewust volgens de zeven sleutels; de masterclass maakt hun werk inzichtelijk voor henzelf en voor anderen binnen de gemeente. Door met elkaar in de masterclass aan de slag te gaan, creëer je eenzelfde taal en kun je gelijk oefenen. Dan zie je dat er in een vroegtijdig stadium vraagstukken bovenkomen die je anders pas laat in het proces tegenkomt. En dat kan belangrijk zijn. Kijk bijvoorbeeld naar de trend waarbij de gemeente initiatief van de markt vraagt en deze met open armen ontvangt en faciliteert. Zo’n aanpak heeft grote consequenties voor het beheer en onderhoud als er andere keuze voor de openbare ruimte worden gemaakt dan afgesproken binnen de gemeente. Welke afwegingen maak je? Discussievoeren over dergelijke afdelingsoverstijgende onderwerpen bevordert de ketenintegratie.”

Dit was de Onderbreking Duurzaamheid

Bekijk een ander koffietafelboek: