Dunea heeft een nieuwe techniek ontwikkeld om distributieleidingen voor drinkwater goedkoper en met minder overlast voor bewoners te saneren. Door een stevige ballon op te blazen in de leiding, hoeft het water voor andere aansluitingen op dezelfde leiding niet te worden onderbroken. Zo kan een leiding in kleinere delen worden vervangen.
Op de IJsselkade in Leiden zijn Dunea-monteurs Peter van de Burg en Mario Kreber al vroeg bezig met de voorbereidingen. Er moet over een lengte van dertig meter een gietijzeren leiding worden vervangen. Nadat de waterleiding met een graafmachine is blootgelegd, wordt een gat in de oude distributieleiding geboord. Daarna brengen de monteurs via het gat een blaas (ballon) in de buis. De blaas wordt opgepompt en sluit de buis luchtdicht af. Vervolgens kan de oude buis worden verwijderd. Op de nieuwe leiding komt een speciale afsluitbare koppeling, waarop de volgende dag wordt voortgebouwd. Het is een nieuwe techniek waarmee Dunea nu ervaring opdoet.
“Geweldig. Je hoeft geen noodleidingen meer aan te leggen”, zegt Peter. “Bovendien zitten onze klanten minder lang zonder water. In plaats van een hele wijk af te sluiten, hoeven we alleen het water in de straat waar we de leiding vervangen tijdelijk af te sluiten.”
Het idee ontstond binnen MOC-operationeel, de afdeling die nadenkt over materialen en methodieken. André Koning en Michel Helgers werkten het verder uit: “We wilden een manier bedenken om distributieleidingen te saneren zonder aanleg van noodleidingen. Een noodleiding leggen en weer weghalen, betekent veel graafwerkzaamheden, en het bedraagt al snel een derde van de totale saneringskosten. Bovendien wordt de noodleiding vaak maar één keer gebruikt en daarna weggegooid. Werken zonder noodleidingen is dus minder belastend voor het milieu.”
Per jaar vervangt Dunea vijfendertig kilometer aan leidingen in vele projecten. Peter: “We vervangen met de nieuwe methodiek gemiddeld dertig tot veertig meter op een dag. In de pilot testen we onder meer hoe de blaas zich houdt bij gietijzeren leidingen. De binnenkant van dit type leidingen is soms wat ruw. We testen of de blaas daartegen bestand is en niet beschadigt raakt of knapt. Tot nu toe is dat niet gebeurd. De eerste bevindingen zijn positief!”
Om half twaalf ’s ochtends is de dagproductie van de pilot al gehaald: dertig meter oude distributieleiding is vervangen door een nieuwe pvc buis met een diameter van honderdtien millimeter. Daarna kan de graafsleuf weer dichtgegooid worden met zand. De mannen nemen na gedane arbeid eerst even pauze in de schaftkeet met koffie en een paar flinke boterhammen met spek. André Koning vertelt dat ze de nieuwe techniek al een naam hebben gegeven: de HELKO-methodiek. “HEL is van Helgers en KO is van Koning”, legt Andre glimlachend uit.
Het is goed mogelijk dat de techniek straks in het hele land navolging krijgt. Andere waterbedrijven kwamen al langs op de IJsselkade om te kijken hoe de techniek werkt. Een klantbelevingsonderzoek maakte ook onderdeel uit van de pilot. In de nabijgelegen Spaarnestraat vertelde een bewoner: “Het is gebruikelijk dat bij het vervangen van de leidingen de straat twee tot drie keer open gaat, maar bij ons was het binnen een dag gepiept. ’s Ochtends werd de straat opengebroken en toen ik ’s middags van mijn werk thuiskwam, lagen de stoeptegels er alweer in.”
Omdat het water tijdelijk wordt afgesloten en het een pilot is, stelt Dunea waterflessen beschikbaar voor de bewoners. De volgende ochtend wordt het water bemonsterd volgens de standaardprocedure. De bewoners krijgen het advies om de eerste vier dagen alleen water te drinken nadat het is gekookt. “Ik hoorde van mijn vrouw dat het water slechts kort is afgesloten”, aldus de bewoner. “Ze hielden ons netjes op de hoogte.”
Peter en André brengen de blaas in de buis. (Foto: Dunea)
De gemeente Den Haag werkt aan een nieuwe verbindingsweg tussen knooppunt Ypenburg (A4/A13) en de Centrumring: de Rotterdamsebaan. Deze weg wordt 3,8 kilometer lang en doorkruist het grondgebied van de gemeenten Leidschendam-Voorburg, Rijswijk en Den Haag. Onderdeel is een geboorde tunnel, de Victory Boogie Woogietunnel, die tweemaal twee rijstroken krijgt en ongeveer 1.860 meter lang wordt.
De Utrechtsebaan is de belangrijkste toegangsweg van Den Haag. Van het verkeer dat de stad dagelijks in- en uitgaat, rijdt veertig procent via deze weg. Dat leidt elke dag tot files die zich vaak uitbreiden naar de omringende snelwegen zoals de A12, A13 en A4. De aangrenzende woonwijken hebben veel last van sluipverkeer. De nieuwe Rotterdamsebaan zorgt ervoor dat de druk op de Utrechtsebaan afneemt en het verkeer zich beter verdeelt. Met de nieuwe weg krijgt het verkeer van en naar Rotterdam, Delft en Ypenburg een alternatief.
De Rotterdamsebaan loopt van het knooppunt Ypenburg richting het noorden, kruist met een tunnel het groene gebied de Vlietzone, het water de Vliet en de woonwijk Voorburg-West en komt uit op de Binckhorstlaan. Daar sluit de nieuwe weg bij de Neherkade direct aan op de Centrumring. Het tracé komt grotendeels overeen met de ligging van de tweede toegangsweg die architect Dudok – die na de Tweede Wereldoorlog de leiding had over de wederopbouw van Den Haag – in zijn plannen had opgenomen. De inpassing van de nieuwe verbindingsweg was een complexe opgave. Uiteindelijk heeft de inspraakprocedure ertoe geleid dat het ondergrondse deel van het tracé driehonderd meter langer wordt dan technisch gezien noodzakelijk is. Met de verlenging is de gemeente tegemoetgekomen aan bezwaren van omwonenden en andere belanghebbenden.
Artist impression van de skyline vanuit de Vlietzone. Op het dak van de tunnel zijn de geplande zonnepanelen te zien. (Beeld: Rotterdamsebaan)
De tunnel, die Victory Boogie Woogietunnel gaat heten, wordt geboord. Hiervoor maakt de aannemerscombinatie (zie rechts) gebruik van de tunnelboormachine waarmee eerder de Sluiskiltunnel is aangelegd. De tunnel wordt 1.860 meter lang, waarbij het geboorde deel een lengte heeft van circa 1.640 meter. De twee tunnelbuizen komen op ongeveer vier meter van elkaar te liggen, krijgen een diameter van ruim tien meter en liggen op het diepste punt 29 meter onder de grond. In iedere buis komen twee rijstroken en tussen de buizen komt om de 250 meter een dwarsverbinding.
De Rotterdamsebaan moet hét voorbeeld van duurzame infrastructuur in Nederland worden. De Combinatie Rotterdamsebaan heeft in het ontwerp veel aandacht besteed aan de verschillende duurzaamheidsaspecten, zoals vormgeving en inpassing in het landschap, luchtkwaliteit en energiegebruik. Een goed voorbeeld is de tunnelmond in de Vlietzone. Hier komt over het dienstgebouw en de tunnelmond een grote overkapping die bestaat uit zonnepanelen. De elektriciteit die hiermee wordt opgewekt, zal worden gebruikt in het dienstgebouw. Een ander voorbeeld is het fine dust reduction system, een systeem waarmee vijftig procent van het fijnstof bij de tunnelmonden wordt afgevangen.
In 2014 is de gemeente gestart met het bouwrijp maken van het tracé en in 2015 is een aantal wegen in de Binckhorst opnieuw ingericht. Eind 2015 is de aanbesteding afgerond en is de opdracht, in de vorm van een design-, built- en maintenancecontract met vijftien jaar onderhoud, gegund aan de Combinatie Rotterdamsebaan. In 2016 heeft de gemeente de laatste voorbereidende werkzaamheden afgerond, waarna de aannemerscombinatie van start kon met het inrichten van de werkterreinen in de Vlietzone, de Binckhorst en het knooppunt Ypenburg.
Het boren van de Victory Boogie Woogietunnel startte half januari 2018. Vanuit de startschacht op het werkterrein in de Vlietzone graaft tunnelboormachine Catharina-Amalia haar weg naar de Binckhorst. Naar verwachting komt ze daar in juni 2018 aan. Vervolgens wordt de machine gedemonteerd en teruggebracht naar de Vlietzone. Nadat de machine weer is opgebouwd, start het boren van de tweede tunnelbuis. De opening van de Rotterdamsebaan staat gepland voor 1 juli 2020.
Om onder de grond alvast ruimte te maken voor de tunnel van de Rotterdamsebaan, moesten grote stroomkabels verlegd worden. De gemeente Den Haag maakte een video over deze indrukwekkende klus. Over een afstand van liefst een kilometer werd tot vijfendertig meter diep onder de grond een gestuurde boring uitgevoerd.
“Havenbedrijf Rotterdam heeft optimalisering van doorvoermogelijkheden en kansen voor bedrijvigheid hoog in het vaandel staan. Daarom wordt de komende jaren ingezet op het zo efficiënt mogelijk benutten van de nog schaars aanwezige besteedbare ruimte. Dit geeft een dynamiek waarbij aspecten zoals inventiviteit, samenwerking en doorzettingsvermogen belangrijk zijn.
Van 2010 tot 2012 was ik voor Havenbedrijf Rotterdam werkzaam in het Midden-Oosten bij Port of Sohar in Oman. De ontwikkel- en opstartfase waarin deze nieuwe haven zich bevond en de zee aan ruimte in de woestijn, zorgden ervoor dat er weinig belemmeringen waren om infrastructuur te ontwikkelen. In een bestaande haven zoals Rotterdam is die luxe er niet. Er is beperkte fysieke ruimte voor nieuwe infrastructuur, waardoor complexe technische en operationele interacties ontstaan.
Sinds oktober 2013 geef ik leiding aan de nieuwe afdeling engineering, die onder andere verantwoordelijk is voor de voorbereiding, het ontwerp en de realisatie van boven- en ondergrondse infrastructurele werken. Deze afdeling is opgezet om technische kennis en ervaring van onze eigen mensen te waarborgen en de nieuwste kennis in huis te halen. Door inzet van nieuwe oplossingstechnieken en het initiëren en begeleiden van verregaande samenwerking waarin iedereen elkaars belangen probeert te begrijpen, zoeken we binnen projecten naar integrale oplossingen. De wil om er samen uit te komen, de toevoeging van frisse blikken en vroegtijdig samenwerken, zorgen voor een uitkomst die meer is dan de som der delen. Cliché, maar waar.
Deelname aan kennisplatforms zoals het COB dagen uit tot nieuwe ideeën die waarde creëren, en zorgt voor wederzijdse vooruitgang. Vanuit verschillende oogpunten en werkvelden wordt hier nagedacht over nieuwe kansen. Kruisbestuiving en over de grenzen van je eigen werkveld heen kijken, leveren mogelijkheden voor integrale oplossingen voor bestaande problemen en voorkomt toekomstige problemen.
Eén ding is zeker, op dit moment is veel onzeker en verandert de wereld snel. Je positie versterken is alleen mogelijk als je met onzekerheid durft om te gaan en adaptief blijft, zodat je de veranderingen voor jou kan laten werken. Alleen door op vele fronten samen te werken en zelf bij te dragen aan nieuwe kennis, kansen en mogelijkheden kun je blijven groeien.”
Egbert van der Wal werkt sinds 2008 voor het Havenbedrijf Rotterdam en is sinds kort manager engineering van de nieuw opgezette projectengineering afdeling. Egbert is hiervoor betrokken bij COB, SBRCURnet en samenwerkingsverbanden met universiteiten en hogescholen. Ook is hij bestuurslid van PIANC Nederland.
(Foto: Vincent Basler)
In 2016 lanceerde Amsterdam de strategie Naar een stad zonder aardgas. Nieuwbouwgebieden worden al niet meer op aardgas aangesloten. Voor de bestaande bouw kiest Amsterdam voor een gebiedsgerichte aanpak. Daaraan wordt invulling gegeven met een zogeheten City Deal, een samenwerkingsverband van netbeheerders, woningcorporaties, warmteleveranciers en het Rijk. De Van der Pekbuurt in Amsterdam-Noord is aangewezen als pilot.
Er is afgesproken dat per gebied wordt bekeken wat de beste aanpak is en welke alternatieven voor aardgas het meest geschikt zijn. Ook alternatieven als volledig elektrische warmtesystemen of geothermie komen daarbij in beeld. Essentieel is dat de transitie in samenhang met andere opgaven wordt bekeken. Adviseur stedelijke programmering Ruben Klijn: “We hebben nog meer opgaven, zoals herinrichtingsprojecten, het autoluw maken van de binnenstad, klimaatbestendig inrichten en de sociale wijkaanpak. We willen deze opgaven combineren om tot integrale afwegingen te komen. De energietransitie is belangrijk, maar is dus niet de enige opgave. Er spelen veel verschillende belangen in de openbare ruimte. De gemeente wil ten aanzien van het aardgasvrij maken van de stad keuzevrijheid bieden. We onderzoeken nu hoe we dat proces het best structureel kunnen inrichten. In de tussentijd gaan de ontwikkelingen gewoon door.”
Een van die tussentijdse ontwikkelingen betreft de Van der Pek- en Gentiaanbuurt in Amsterdam-Noord. De directe aanleiding om daar aan de slag te gaan, was het besluit van woningbouwcorporatie Ymere om het woningbezit in die wijk duurzaam te renoveren en van het gas af te halen. De woningen worden volledig gerenoveerd. De straten zijn smal, en voor woningen aan de andere kant van de straat moet de gasaansluiting gehandhaafd blijven. Nuon Warmte heeft een inschatting gemaakt van de toekomstige stadsverwarmingsbehoefte, en heeft mede op basis daarvan met Ymere een contract gesloten voor de levering van stadswarmte voor vijftien jaar.
De Van der Pekbuurt is een arbeiderswijk uit begin twintigste eeuw aan de noordoever van het IJ. (Foto: gemeente Amsterdam/Koen Smilde Photography)
Stadsdeelregisseur in Amsterdam-Noord Eric van den Beuken: “Het gaat in eerste aanleg om 38 woningen in het eerste van zeven blokken in de Gentiaanbuurt. Er is geen primair warmtenet in de buurt en er moet dus gebruikgemaakt worden van tijdelijke warmtecentrales die ergens in de openbare ruimte geplaatst moeten worden. Daarnaast moet er een warmte-overdrachtstation gerealiseerd worden dat de warmtelevering voor drie- tot vijfhonderd aansluitingen kan verzorgen. Aardgasvrij organiseren via stadswarmte laat dus ook zichtbare sporen na in de openbare ruimte die in deze toch al smalle wijken steeds meer onder druk staat.”
Ruben Klijn: “De renovatieplanning van Ymere is autonoom. Daaruit volgt het verzoek aan Nuon Warmte om een aansluiting op het warmtenet te realiseren. Nuon Warmte richt zich tot de gemeente voor vergunningen en dergelijke. Voor Ymere is dit een heel strategisch besluit. Zodra de investeringsbeslissing is genomen, wil men uiteraard zo snel mogelijk tot uitvoering komen. Nuon heeft een wettelijke leveringsplicht. Dat leidt tot de puzzel die we nu proberen te leggen. Waarbij een belangrijke vraag is of er überhaupt plaats is in de ondergrond. Andere stakeholders in de ondergrond, Waternet, Liander en KPN, willen mee in dit project. Maar de vraag blijft: halen we december 2018, het moment waarop de eerste gerenoveerde woningen worden opgeleverd, of moeten de bewoners de boel de eerste maanden verwarmen met straalkachels?”
Halen we december 2018 of moeten de bewoners de boel de eerste maanden verwarmen met straalkachels?
De pilot in de Van der Pekbuurt moet bijdragen aan een aanpak waarmee het aardgasvrij maken van wijken steeds sneller kan verlopen. In de overeenkomst die de gemeente Amsterdam met woningcorporaties heeft gesloten, is afgesproken dat zij een leidende rol hebben in dit transitieproces – alleen Ymere heeft al meer dan 40.000 huurwoningen in Amsterdam. Maar ook met de ‘grote stappen’ die langs deze weg gezet kunnen worden, is de uitdaging om de ambitie van de gemeente Amsterdam waar te maken, bijzonder groot. Senior adviseur Ruimte en Duurzaamheid Theun Koelemij: “De corporaties hebben hun plannen voor de komende jaren kenbaar gemaakt. Op basis daarvan hebben we een kaartje gemaakt, waarop de eerste 10.000 woningen die van het gas af gaan, zijn ingetekend. De ambitie uit het coalitieakkoord – aardgasvrij in 2040 – vraagt een tempo van gemiddeld 20.000 woningen per jaar. In 2018 zullen er weer 20.000 worden aangewezen. We moeten dus razendsnel leren en het tempo fors verhogen. Dat Amsterdam in 2040 aardgasvrij moet zijn, is de enige zekerheid.”
De snelheid waarmee aardgasvrij bereikt moet worden, zal ongetwijfeld betekenen dat er ook na de Van der Pekbuurt wijken zullen volgen waarvoor nog geen kant-en-klaar plan van aanpak beschikbaar is. In de tussentijd wordt met de City Deal wel gewerkt aan een integrale aanpak die het aardgasvrij maken zo soepel mogelijk moet verbinden met de genoemde andere opgaven in de stad. Theun Koelemij: “We hebben een Datasquad ingericht waarmee we alle planningen in kaart brengen en op elkaar kunnen afstemmen. Ook daarin werken we samen met Waternet (riool en water), Liander (gas/elektra), Nuon Warmte en de corporaties.”
Aan de Klimaattafels, waar het aardgasvrij maken van Nederland wordt voorbereid, lijkt men eensgezind over het feit dat gemeenten de regie moeten hebben. Zover is het in de praktijk nog niet. Eric van den Beuken: “De gemeente heeft op dit moment geen sleutels om op te treden of af te dwingen, maar kan de beschikbare privaatrechtelijke instrumenten desgewenst wel op-en-top uitnutten.” In de praktijk van de City Deal is het nu nog niet nodig dat Amsterdam zijn spierballen laat zien. De grote winst van de City Deal-aanpak is dat alle betrokken partijen weten en accepteren dat je (in de ondergrond) niet solo kunt opereren. Andere partijen hebben ook behoefte aan regie. En iedereen is gecommitteerd aan een gezamenlijke integrale aanpak. Of dat zo blijft, is overigens de vraag. Theun Koelemij: “De aanpak die we nu hanteren, wordt breed gedragen. Maar we moeten ons realiseren dat we tot nu toe vooral op relatief kleine schaal werken. Als we straks naar 20.000 woningen per jaar gaan, gaat het pas echt pijn doen. Al was het maar omdat we niet ieders planning kunnen volgen en partijen investeringen dus sneller moeten afschrijven.”
In de Van der Pekbuurt zal grotendeels nog sprake zijn van ad-hoc-oplossingen. “Wat we in deze fase leren,” zegt Eric van den Beuken, “is dat de regierol niet goed is belegd, dat nog onduidelijk is wie welke kosten draagt, dat we niet weten hoe het stelsel van vergunningen en procedures vormgegeven dan wel aangepast moet worden om de renovatieplanningen van private partijen mogelijk te kunnen maken. Daarbij komt dat we ons moeten realiseren dat we als overheid veranderingen wel kunnen stimuleren, maar dat acceptatie uiteindelijk afhankelijk is van hoe wij als overheid verschillende opgaven slim weten te combineren. Voor dat slim combineren bestaat geen masterplan. Het hangt – ook in technische zin – af van de lokale situatie. Heb je een warmtebron in de buurt of niet? Dat maakt al een groot verschil. Je kunt uiteindelijk misschien voor tachtig procent tot standaardisatie komen, maar er zal altijd een stukje maatwerk nodig zijn. Afhankelijk van breed genoeg gedragen ‘sense of urgency’ in de buurt heb je incentives nodig om te kunnen veranderen. Het proces begint met het uitspreken van wat je wilt bereiken. Het tempo waarin je die ambitie kunt bereiken, is ook afhankelijk van wat mensen willen, en de mate waarin je dwingend wilt optreden.”
Een inspectievoertuig met verschillende camera’s en sensoren in combinatie met automatische beeldherkenning vormt de basis van SewerSense, een slim assetmanagementsysteem voor rioolstelsels dat de TU Delft en de Universiteit Leiden ontwikkelen. Onderzoekers Lisa Scholten en Dirk Meijer lichten toe.
Om ons afvalwater te transporteren naar rioolzuiveringsinstallaties ligt in de Nederlandse ondergrond een gigantisch netwerk van rioolbuizen. Totaal gaat het om meer dan 130.000 kilometer aan leidingen. Het is van groot belang dat dit netwerk goed functioneert en niet beschadigd raakt. Als dat wel gebeurt, kan vuil afvalwater bijvoorbeeld de bodem en het grondwater verontreinigen. Ook kunnen lekken ertoe leiden dat het riool als drainagesysteem gaat werken. Daardoor worden grote hoeveelheden grondwater afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, wat een negatief effect heeft op het zuiveringsrendement. En ingegroeide wortels kunnen de afvoer belemmeren en ongewenste sedimentatie veroorzaken. Om dit soort gebeurtenissen te voorkomen, wordt elk stuk riool gemiddeld eens in de tien jaar geïnspecteerd. Hierbij wordt een camera door de buizen gevoerd, waarbij een inspecteur de beelden beoordeelt en de actuele staat van de buizen vaststelt.
“Het beoordelen van de beelden is niet eenvoudig en afhankelijk van de beoordelaar”, legt Scholten uit. “Is er bijvoorbeeld sprake van een diepe scheur die spoedig leidt tot lekkage of instorting van de rioolbuis of is het een onschuldige verkleuring van de wand? Op de camerabeelden is dat vaak niet goed te zien, waardoor er bij het beoordelen geregeld fouten worden gemaakt. Daar komt bij dat ook op basis van een juiste beoordeling vaak niet duidelijk is hoe lang een rioolbuis nog kan worden gebruikt voordat er problemen ontstaan, zoals lekkage of instorting. Een deel van de oplossing voor dit probleem is het verzamelen van betere en betrouwbaarder informatie over de staat van het riool.”
Scholten vervolgt: “Dit proberen we in het project SewerSense via twee sporen te bereiken. Binnen het eerste spoor onderzoeken we of met andere camera’s en sensoren de kwaliteit van de inspectiebeelden te verbeteren is. Met een 3D-camera kun je bijvoorbeeld diepte goed in beeld brengen en met een laserscanner kun je nauwkeurig de geometrie van rioolbuizen bepalen en vervormingen vaststellen. Om tot een goede keuze voor camera’s en sensoren te komen, werken we onder andere samen met collega-onderzoekers Mathieu Lepot en Francois Clemens. Zij werken aan een soort amfibievoertuig, waarmee riolen kunnen worden geïnspecteerd die in gebruik zijn. Voor hun onderzoek beproeven zij dit voertuig met allerlei sensoren zoals lasers, infraroodcamera’s en binnenkort sonar. Aan de hand van hun onderzoek wordt duidelijk welke technieken betere informatie opleveren.”
Meijer vult aan: “Naast betere beelden werken we ook aan een methode om de beoordeling objectiever en efficiënter te maken. Daarbij maken we gebruik van zogeheten neurale netwerken; geavanceerde computerprogrammatuur die min of meer op eenzelfde manier werkt als het menselijke brein. Zo’n neuraal netwerk is zelflerend en kun je trainen. Daarvoor gebruik ik circa twee miljoen beelden die de afgelopen jaren met inspectiecamera’s in rioolstelsels zijn gemaakt.”
“De training bestaat eruit dat ik het netwerk steeds een beeld voorleg dat het moet beoordelen. In het begin gokt het netwerk of er wel of geen schade zichtbaar is. Vervolgens ‘vertel’ ik het netwerk wat het juiste antwoord is. Die kennis gebruikt het netwerk bij volgende beoordelingen, het vergelijkt nieuwe beelden met beelden die het eerder heeft gezien. Daardoor wordt het steeds beter in het herkennen van de verschillende vormen van schade. Aangezien we het netwerk zodanig willen trainen dat het straks alle schadevormen herkent, gaan we ook laboratoriumexperimenten uitvoeren. Daarvoor gaan we met verschillende camera’s en sensoren beelden maken van specifieke schadegevallen. Die beelden willen we ook gebruiken voor het trainen van het netwerk.”
‘Door het trainen wordt het systeem steeds beter in het herkennen van de verschillende vormen van schade.’
“Een belangrijk voordeel van geautomatiseerde beeldherkenning is tijdwinst. Een computer kan een grote hoeveelheid beelden veel sneller beoordelen dan een mens. Daarnaast vermindert automatische beeldherkenning de kans op menselijke fouten. De objectiviteit neemt dus toe. Overigens is het niet zo dat de rol van de inspecteurs bij het beoordelen volledig verdwijnt. Zo zullen er altijd beelden blijven waarover ook het neurale netwerk twijfelt. Die beelden worden ter beoordeling voorgelegd aan de inspecteur.”
Scholten: “Zoals ik al zei zijn betere en betrouwbaarder informatie alleen niet voldoende. Rioolbeheerders moeten ook weten wat een bepaald defect betekent voor het gebruik van het riool om op basis van de inspectieuitkomsten goede besluiten te kunnen nemen over het onderhoud. Ook daarbij willen we hen helpen. Ons plan is een model te ontwikkelen dat aangeeft hoe groot de kans is dat een bepaald defect zoals een scheur in de wand van een rioolbuis, tot een ernstig probleem of storing leidt. Denk aan lekkage of het instorten van een deel van het riool. Daarbij willen we allerlei belangrijke factoren meenemen zoals de leeftijd en het materiaal van het betreffende riool, de lokale bodemopbouw en de externe belasting. Rijdt er bijvoorbeeld veel verkeer over het riooltracé?”
“De ontwikkeling van een dergelijk model is een kwestie van lange adem. Om betrouwbare voorspellingen te kunnen doen, hebben we veel gegevens nodig, het liefst van twee of meer opeenvolgende inspecties. Op dit moment hebben we die nog nauwelijks. We vullen het model nu met gegevens uit datasets van twee gemeenten. Aan de hand van die gegevens bepalen we of we extra data van gemeenten nodig hebben, en of we wellicht ook expertkennis moeten verzamelen en invoeren. Uiteindelijk hopen we het model zo goed te krijgen, dat we er nauwkeurig mee kunnen vaststellen welke combinatie van factoren bepalend is voor de de kans op een storing en hoe groot de bijdrage van elke afzonderlijke factor is. Die kennis is belangrijk om te bepalen hoeveel riool vervangen dient te worden en welke stukken prioriteit moeten krijgen. Daarnaast hopen we met het model verschillende onderhoudsstrategieën te kunnen beoordelen en de toegevoegde waarde van geautomatiseerde beeldherkenning aan te tonen.”
In de tv-serie Nederland van boven werd onder meer ingezoomd op Breda, waar zo’n duizend kilometer riool onder de grond ligt. (Beeld: NPO)
>> Bekijk het item
Nederlandse gemeenten geven ieder jaar honderden miljoenen uit aan rioolvervanging. Je zou daarom verwachten dat vervangingsbeslissingen goed zijn onderbouwd en zijn gebaseerd op grondig inzicht in de toestand van het riool. Dat is niet altijd het geval. Dat blijkt uit een onderzoek van het kennisprogramma Urban Drainage.
“Rioolvervanging is een van de vier thema’s van ons kennisprogramma”, vertelt programmadirecteur Jeroen Langeveld. “Een belangrijk thema. Gemeenten besteden jaarlijks ongeveer zestig procent van de rioolheffing aan vervanging. Daarmee is het de grootste kostenpost binnen de rioleringszorg.”
“Binnen het thema vervanging doen promovendi onderzoek naar verschillende aspecten van rioolvervanging. Zo gaat een van hen onderzoeken hoe je in een vroeg stadium lekken in persleidingen kunt detecteren. Daarbij kijkt hij of veranderingen in het geleidingsvermogen van de omringende grond door lekwater een goede indicator is. Een ander gaat na of hij een goed alternatief kan ontwikkelen voor de zogeheten camerawagen, waarmee rioolinspecties nu vaak worden uitgevoerd. Hij kijkt naar een wagentje met verschillende sensoren, bijvoorbeeld een laser voor het deel boven water en een sonar voor het deel onder water. Weer een ander onderzoekt hoe we vervanging kunnen gebruiken om tot systeemveranderingen te komen. Veranderingen die nodig zijn om te kunnen inspelen op klimaatverandering en bijvoorbeeld nieuwe waterzuiveringstechnologieën.”
In het laboratorium testen onderzoekers van het kennisprogramma Urban Drainage de reststerkte van een oude betonnen rioolbuis. (Foto: Urban Drainage)
Langeveld: “Wouter van Riel heeft de afgelopen jaren voor zijn promotieonderzoek gekeken welke rol informatie speelt bij besluiten over rioolvervanging. Op welke gronden besluit een beheerder op een bepaald moment om een rioolstelsel te vervangen en welke invloed heeft de kwaliteit van de informatie over de toestand van het riool daarbij? Voor dit onderzoeksproject – dat inmiddels is afgerond – heeft Van Riel 150 vervangingsprojecten geanalyseerd. Bij circa de helft van deze projecten ging het uitsluitend om het vervangen van een slecht stuk riool. Bij de rest van de projecten werd naast het riool ook andere infrastructuur aangepakt. Denk aan wegen en openbare ruimte, maar ook aan drinkwater- en gasleidingen. Uit de analyse blijkt onder andere dat de meeste rioolbeheerders tot vervanging besluiten op basis van vuistregels en intuïtie, aangevuld met visuele inspecties. Tegelijkertijd weten we uit het promotieonderzoek van Jojanneke Dirksen dat deze inspecties lang niet altijd betrouwbare informatie opleveren.”
“Voor het onderzoek hebben we gebruikgemaakt van de serious game Maintenance in Motion. Dit is een digitaal spel dat we speciaal hebben ontwikkeld om het beheer van stedelijke infrastructuur na te bootsen. Spelers – beheerders van stedelijke infra – beheren in het spel elk hun eigen infrastructuur, zoals een drinkwater-, gas-, of rioleringsnetwerk of weg. Net als in het echt verouderen deze infrastructuren totdat ze falen. De beheerders moeten dit zien te voorkomen tegen zo gering mogelijke kosten. Ze kunnen steeds kiezen uit drie maatregelen: niets doen, inspecteren of vervangen.”
Spelomgeving van Maintenance in Motion. (Beeld: Wouter van Riel)
“Voor het onderzoek zijn we van vier verschillende spelsituaties uitgegaan. In twee situaties neemt de rioolbeheerder in zijn eentje beslissingen, waarbij hij in het ene geval beschikt over perfecte informatie over de staat van zijn riool en in het andere over imperfecte informatie. In de andere twee spelsituaties nemen netbeheerders en beheerders van de openbare ruimte samen een beslissing, ook weer met perfecte en met imperfecte informatie over de onderhoudstoestand van hun infrastructuur.”
“De verrassende uitkomst is dat betere informatie – die je in het spel verkrijgt door inspecties te doen – vooral tot betere besluiten leidt als een rioolbeheerder in zijn eentje beslist. Bij gezamenlijke besluitvorming blijkt betere informatie over de infrastructuur nauwelijks leidend te zijn. Besluit een andere beheerder tot vervangen, dan gaan de anderen daarin meestal mee. Dat betekent dat pure kennis over de staat van de infrastructuur bij groepsbeslissingen minder belangrijk wordt gevonden dan harmonie. Dit gaat zo ver dat in een fors aantal gevallen samenwerking tot hogere kosten leidt dan wanneer een beheerder individueel besluiten neemt. Deze meerkosten resulteren overigens wel in betere infrastructuur, omdat er meer wordt vervangen dan strikt nodig is. Verder heeft gezamenlijke vervanging voordelen voor de omgeving. Zo hoeft de straat maar een keer open.”
Langeveld vervolgt: “In een aantal spellen leidde de samenwerking wel tot lagere kosten en een hogere doelmatigheid. Bij die spellen nam een van de beheerders het initiatief om als een soort procesbegeleider steeds te controleren wat het effect van een groepsbeslissing was voor de individuele beheerders. Dat zorgde ervoor dat alleen tot vervanging werd besloten als de samenwerking ook daadwerkelijk voor meerwaarde zorgde.”
Om in de binnenstad voldoende parkeergelegenheid te creëren zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid van het centrum, heeft de gemeente Harderwijk een nieuwe parkeergarage laten bouwen aan de Houtwal.
De garage is rond, heeft een diameter van 60 meter en biedt plaats aan 450 voertuigen. In het midden heeft hij een groot glazen dak, dat ervoor zorgt dat tot onderin – ruim 21 meter beneden het maaiveld – daglicht valt. De parkeerlagen hebben de vorm van een spiraal en liggen rond de lichtschacht die een doorsnede heeft van 12 meter. Op weg naar beneden komen bezoekers nergens een pilaar tegen. Voor het verlaten van de garage is een aparte rijbaan gemaakt rond de lichtschacht, die automobilisten zonder obstakels naar de uitgang voert.
Automobilisten rijden als in een kurkentrekker naar beneden. (Beeld: Gemeente Harderwijk)
De garage is aanbesteed als design-and-constructcontract, en ontworpen en gebouwd door bouwcombinatie Houtwal. Voor de bouw zijn diepwanden gemaakt tot een diepte van 24,5 meter, waarbij elk paneel ongeveer 8 meter breed is en 1,2 meter dik. Een rubberen slab tussen de diepwanden zorgt voor een goede waterdichte afsluiting.
Nadat de ring van diepwanden gereed was, is het grootste deel van de grond hydraulisch ontgraven om overlast voor de omgeving door vrachtwagens te voorkomen. Het natte zand is opgezogen en via een persleiding naar een depot verpompt. De leidingen hiervoor zijn tijdelijk in het gemeentelijke riool aangebracht.
Tijdens graafwerkzaamheden zijn resten van een oude stadspoort ontdekt. Deze zijn gerestaureerd en staan tentoongesteld op de onderste verdieping van de parkeergarage.
De onderste vloer van de garage bestaat uit onderwaterbeton. Om opdrijven van deze vloer te voorkomen zijn ruim 400 GEWI-ankers aangebracht met een lengte van 34 meter. De paalpunten van deze ankers zitten 53 meter onder het maaiveld.
Voorafgaand aan het storten van het onderwaterbeton is een wapeningslaag van een meter dik aangebracht, die ervoor zorgt dat de vloer niet opbolt. Na uitharding van het onderwaterbeton bleek de aansluiting tussen de vloer en wanden nog niet volledig waterdicht. Daarom hebben duikers gaten door het beton geboord en met injectielansen een expanderende tweecomponentenhars geïnjecteerd tussen de vloer en de wanden. Toen de lekkage was verholpen, heeft de bouwcombinatie het water uit de bouwput gepompt en is begonnen met de afbouw.
Eerst is bovenop het onderwaterbeton een constructieve vloer gemaakt van 75 centimeter dik. Vervolgens zijn de middenkoker en de trappenhuizen gebouwd. Vanuit de trappenhuizen zijn de kolommen gesteld waarop de prefab betonnen parkeerdekken steunen. Het betreft acht betonnen kolommen voor de middenring en zestien voor de buitenring. Het niet-glazen deel van het dak bestaat uit ruim vijftig betonnen dakliggers met een gewicht van elk zestien ton. Het dak is voorzien van gras en het glas is beloopbaar om het gebied een parkachtige uitstraling te geven.
De parkeergarage is voorzien van energiezuinige, dimbare led-verlichting. In totaal gaat het om 650 led-armaturen die vier standen hebben: 30, 25, 20 en 15 Watt. Verder is de garage uitgerust met een sprinklerinstallatie. Bij brand gaan de sprinklers nabij het vuur direct sproeien, zodat een brand geen kans heeft zich verder te ontwikkelen. Daardoor blijft de temperatuur bij een brand laag en blijft de bouwkundige constructie gespaard. Een ventilatiesysteem zorgt voor de afvoer van rook.
Links Wouter Boonzaaijer, rechts Louis van der Hoeven. (Foto: Vincent Basler)
‘Het venijn zit in de start, niet in de staart’: een van de lessen die is opgedaan tijdens de samenwerking binnen het convenant Samenwerken in de buitenruimte. De gemeente Rotterdam, Evides en Stedin sloten het convenant voor onderhoudsprojecten voor riolering, kabels en leidingen in de ondergrond eind 2015. De kostenreductie kan oplopen tot twintig procent, en drie tot vijf maanden uitvoeringswinst is mogelijk.
Het is steeds vanzelfsprekender geworden om onderhoudsprojecten, waarvan er veertig ingepland zijn, vanuit een gezamenlijke doel aan te pakken: hinder beperken en kosten reduceren. Het ‘voorkomen van gedoe’ kan tot wel twintig procent reductie van uitvoeringskosten leiden, onder andere doordat aannemers niet onnodig op elkaar hoeven te wachten. Snellere, effectievere uitvoering leidt tot minder hinder voor omwonenden. Bovendien is een van de convenantafspraken dat er na afronding van een project vijf jaar graafrust geldt.
Het convenant werd gesloten met het oog op het toekomstbestendig maken van het energie-, drinkwater-, gas- en rioleringsnetwerk in Rotterdam. Er was nog geen sprake van ‘aardgasloos’, maar duidelijk was wel dat er een flinke vervangingsoperatie aankwam. Louis van der Hoeven, procesadviseur van het convenant: “We weten dat we als Stedin jaarlijks 120 kilometer aan verouderde gasleidingen (waarvan 40-50 kilometer in Rotterdam) door kunststof moeten vervangen. In het kader van dat project was ik al bezig om tot afstemming te komen met gemeenten en waterbedrijven. Dat leidde tot goede ervaringen en de wens om structureel samen te werken. Zo ben ik in de voorfase bij het convenant betrokken geraakt.”
De gemeente Rotterdam stond voor een soortgelijke uitdaging met een jaarlijkse vervangingsopgave van veertig kilometer riool. Wouter Boonzaaijer: “Willen we onze vervangingsopgaven goed doen, dan is een goede en vergaande samenwerking essentieel. Het convenant zorgt ervoor dat we eerder samen aan tafel zitten en niet pas op straat met elkaar de problemen oplossen. Dat is gelukt. Nu ligt er de uitdaging om deze werkwijze te verbreden naar alle projecten in de stad.”
“We zijn begonnen met het delen van de uitvoeringsplanningen”, vertelt Wouter Boonzaaijer. “Samen uitvoeren was op dat moment nog een stap te ver. Op basis van de onderhoudsbehoefte komen we tot gezamenlijke projecten. In de praktijk geeft de samenwerking druk op de ketel om tot meerjarige onderhoudsprogramma’s te komen. Als de vervangingsvraag bekend is, kun je afspraken maken over de uitvoering.”
Wouter Boonzaaijer vervolgt: “Gelukkig kwam ik Louis tegen: hij had veel ervaring met de uitvoering van projecten. We vullen elkaar aan. Ik werk bij de gemeente Rotterdam, maar ik word als onafhankelijk intermediair betaald door de drie partijen. Louis is in dienst van Stedin, maar ook dat maakt in de praktijk niet uit. We hebben hetzelfde doel.”
Om tot gezamenlijke uitvoering van projecten te komen, moest onder andere overeenstemming worden bereikt over de aanbesteding. De gemeente Rotterdam werkte met RAW-aanbestedingen per project, terwijl Evides en Stedin gewend waren met raamcontracten te werken. Gezamenlijk is men tot vijf contractvarianten gekomen, variërend van conventioneel (ieder voor zich) tot gezamenlijke bestekvorming, aanbesteding en gunning.
“De samenwerking wordt gekenmerkt door ‘learning by doing’, stelt Wouter Boonzaaijer. “We durven uit te proberen en we evalueren ook goed. Dat is de kracht. De samenwerking begint met planning en afstemming, drie tot vijf jaar vooruit. Dat betekent dat je in het hele proces, van planning tot oplevering, samenwerkt. Daarbij gaat het soms om grote projecten die in fases worden uitgevoerd, maar in totaal wel tien jaar kunnen beslaan. Dan kom je op steeds meer terreinen tot samenwerking, bijvoorbeeld om de in- en externe communicatie te verbeteren.” Louis van der Hoeven: “We hebben drie projecten gebruikt als pilot, waarbij we de bevindingen per fase steeds hebben geïntegreerd in het volgende project. De grootste opgave daarbij was om nieuwe collega’s steeds weer bij te praten en mee te nemen in de nieuwe werkwijze. Het venijn zit in de start, niet in de staart.”
Een van de eerste projecten waarin ervaring werd opgedaan, is de rioolvernieuwing bij de Schiedamsevest in het centrum van Rotterdam. Kennispartner BouwTV maakte een aflevering over dit pilotproject.
>> Lees ook ‘Virtueel dienstbaar aan de fysieke stad’
Naast de kwalitatieve resultaten, wordt geprobeerd om de resultaten in tijd en kosten te kwantificeren. Twee projecten zijn inmiddels zover afgerond dat een volledige kostendoorrekening mogelijk is. Wouter Boonzaaijer: “Zo door de oogharen heen denk ik dat de kostenreductie kan oplopen tot twintig procent, en dat drie tot vijf maanden uitvoeringswinst mogelijk is. Maar we hebben nu nog niet voldoende ervaringscijfers om dat voordeel al op voorhand te kunnen inboeken. Verder zien we als positief resultaat dat partijen elkaar ook bij andere projecten gemakkelijk weten te vinden en bijvoorbeeld calamiteiten makkelijker kunnen oplossen.”
Louis van der Hoeven: “We hebben in Hoogvliet met een calamiteit te maken gehad, terwijl we al in de voorfase van het onderhoudstraject zaten. We zagen dat we daar direct samen konden optrekken, omdat de bruggen al waren gebouwd. Bovendien gaan we nu een volledig RAW-bestek maken, omdat verschillende contractvormen niet handig bleken te zijn. Op deze manier kunnen we efficiënt en eenduidig projecten op de markt gaan zetten.”
Partijen weten elkaar ook bij andere projecten gemakkelijk te vinden en kunnen bijvoorbeeld calamiteiten makkelijker oplossen.
Louis van der Hoeven: “In het kader van de energietransitie komt er veel op ons af. Het convenant kan helpen ook warmtepartijen mee te nemen in de afstemming die daarvoor nodig is.” Wouter Boonzaaijer: “We zijn nu bezig op lange termijn de kaarten van alle projecten, programma’s en beleidsplannen over elkaar heen te leggen. Zo kunnen we zien wat waar staat te gebeuren en in welke periode dat het meest effectief kan plaatsvinden. Dat doen we bijvoorbeeld ook met woningbouwcorporaties en VVE’s, vanuit hetzelfde principe als het convenant. Samen onderzoeken we welke variant tot de laagste maatschappelijke kosten leidt en vervolgens maken we afspraken over de verdeling. Die gedachte biedt ook input voor de opgave voor de energietransitie. We hebben de convenantstuurgroep in dat kader al uitgedaagd: ‘Zouden er niet meer partijen tot het convenant moeten toetreden?’ Het nieuwe collegeprogramma ‘Nieuwe energie voor Rotterdam’ maakt het belang van afstemming in de ondergrond alleen maar groter.”
Stedin trekt elders in het verzorgingsgebied waar mogelijk ook op met andere waterbedrijven. En zowel Stedin als Evides, die allebei een groter verzorgingsgebied hebben dan de gemeente Rotterdam, gebruiken de ervaringen met het convenant om ook met andere gemeenten afspraken te maken. Wouter Boonzaaijer: “Dordrecht heeft gebeld en is heel erg geïnteresseerd in onze aanpak. Dat geldt ook voor Delft. En het Havenbedrijf Rotterdam heeft aangegeven te willen meeliften op het convenant voor een project in de Waalhaven.”
Herontwikkelingsgebied De Nieuwe Stad in Amersfoort beschikt over een eigen ondergronds warmtenet. De vijfentachtig gebruikers van de terreinen en opstallen van de voormalige Prodentfabriek vormen samen een zo veel mogelijk zelfvoorzienende micro-stad, waarvan een eigen biomassacentrale deel uitmaakt. Ontwikkelend belegger Schipper Bosch beheert het ruim twee hectare grote gebied vanuit een overkoepelende duurzaamheidsvisie.
In drie jaar tijd is de Prodentfabriek getransformeerd tot een nieuw stadsdeel met ruimte om te werken, leren en verblijven; een levendige plek met festivals, een poppodium, een restaurant, gedeelde moestuinbakken en een sterke lokale gemeenschap. De bewoners vormen een mix van grote en kleine bedrijven, afkomstig uit verschillende sectoren, variërend van zakelijke dienstverlening en onderwijs tot horeca en cultuur. De huurprijzen zijn marktconform. De brede mix van activiteiten en het streven om fossiele energiebronnen geheel uit het gebied te bannen, hebben een sterke aantrekkingskracht. Terwijl elders in de stad kantoren en bedrijfspanden leegstaan, geldt voor De Nieuwe Stad een wachtlijst.Uitgangspunt is dat de kwaliteit van het gebied blijft groeien. Dat betekent dat de waarde die een gebied heeft voor de gebruikers, blijft toenemen. Energieneutraliteit met behulp van een ringleiding waar verschillende energiebronnen op aangesloten kunnen worden, speelt daarin een belangrijke rol.
Edwin Dalenoord, duurzaamheidsexpert bij Schipper Bosch: “In De Nieuwe Stad zijn we eigenaar van de volledige infrastructuur, inclusief elektriciteit, water, warmte en koeling. Uitgangspunt is dat we het gebruik van fossiele brandstof willen uitbannen. We hebben allerlei alternatieven onderzocht. We hebben bijvoorbeeld gekeken naar biogasvergisting en rioolwarmte, maar voor effectieve toepassing daarvan zijn er te weinig mensen in De Nieuwe Stad. Inmiddels zijn we erachter gekomen dat vlak naast ons terrein een groot hoofdriool loopt, en onderzoeken we de mogelijkheden om daaruit warmte te winnen. In de zomer gebruiken we het net voor koeling, die we onttrekken aan de leidingen voor grondwaterzuivering.”
“Het is enorm verleidelijk om af te wachten en degenen te volgen die het goed doen. Maar dat is niet hoe wij in elkaar steken.”
Bart Schoonderbeek, algemeen directeur van Schipper Bosch, vult aan: “We hebben ook onderzocht of we gebruik konden maken van geothermie op twee kilometer diepte. Dat bleek niet haalbaar, maar ik geloof er heilig in. Als we een paar miljoen over hadden gehad, zouden we het zeker hebben gedaan vanuit de overtuiging dat voldoende mensen zouden aanhaken. Het warmtenet gevoed door een biomassacentrale bleek de beste oplossing, vergde minder kapitaal en is flexibeler. We kunnen vanuit de huidige praktijk veel gemakkelijker aansluiten op nieuwe energieconcepten. Zo kijken we ook naar het gebruik van zonneboilers. Op gebouwniveau krijg je dat niet rond, maar op gebiedsniveau red je het wel. Het is enorm verleidelijk om af te wachten en degenen te volgen die het goed doen. Dan verdien je het meest. Maar dat is niet hoe wij in elkaar steken. Wachten heeft geen zin, je moet het gewoon doen.”
De bewoners krijgen tijdens een rondleiding uitleg over de biosmassacentrale. (Foto: Cees Wouda)
Het warmtenet is aangelegd met behulp van gestuurde boringen. Elk gebouw is met een sub-leiding aangesloten op het centrale circuit. Op het hele terrein zijn langs de gevels leidingstraten vrijgehouden, zodat noodzakelijk graafwerk bij uitbreiding en onderhoud effectief, met zo min mogelijk hinder kan plaatsvinden. De brandstof voor de biomassacentrale wordt nu nog ingekocht. Edwin Dalenoord: “Ons eerste doel was de centrale operationeel te maken. We zijn nu aan het onderzoeken hoe we in dat proces nog verder kunnen verduurzamen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van groen- en houtafval van de gemeente, hoveniersbedrijven en aannemers. Dat levert maximaal tweehonderd ton op, terwijl we duizend ton nodig hebben. We schalen dus langzaam op. We hebben ervoor gekozen om een biomassaketel te kopen en gewoon te beginnen, en kiezen daarmee dus ook bewust voor een leerproces.”
De Nieuwe Stad is in alles een lerend project, waarbij aansturing plaatsvindt op basis van de ontwikkelingen van vandaag. De achterliggende droom, gebaseerd op herontwikkeling vanuit de menselijke maat en duurzaamheid, is rotsvast verankerd in de organisatie, maar de weg ernaartoe wordt bepaald door ontwikkelingen en ervaringen. Bart Schoonderbeek: “Het gaat niet om stenen. Dat is dood materiaal. Een gebied als dit is een levend organisme. We hebben De Nieuwe Stad ontwikkeld vanuit hoe we zelf in een stad willen wonen. We denken niet vanuit stenen, maar vanuit mensen. We willen dromen verbinden. We willen mensen in staat stellen hun eigen omgeving mede vorm te geven. Daarvoor moeten gebieden autonoom en begrijpbaar zijn.”
De keuze van Schipper Bosch betekent een bewuste keuze voor vallen en opstaan, maar geeft tegelijkertijd een enorme dynamiek. Bart Schoonderbeek noemt het ‘permanente tijdelijkheid’. “De gewenste kwaliteit is uitgangspunt. Die ambitie is ononderhandelbaar. We zijn vrij recalcitrant. Dat betekent dat we steeds een hele weg te gaan hebben om iedereen te overtuigen. Maar de permanente tijdelijkheid stelt ons in staat om dagelijks bij te sturen. Dat is van enorme meerwaarde.”
De biomassacentrale wordt gevoed door met name houtsnippers en restafval van timmerfabrieken in de omgeving. (Foto: Cees Wouda)