Loading...

De Onderbreking

Waardering

Waardering

Kwaliteitsimpuls door ondergrondse fietsenstalling

Den Haag, Tramtunnel

Visie van… Gijsbert Schuur

Verbinding wordt gebiedsontwikkeling

Antwerpen krijgt dubbeldekstunnel onder havens

Schiedam, Ketheltunnel

Zo kan het ook: bovenste onder

Kennisbank

Waardering

In de praktijk wordt veel gesproken over integrale gebiedsontwikkeling, maar men vergeet vaak de potentie van de bodem. De ondergrond kan een kwaliteitsimpuls geven aan de bovengrond. Welke waarde voegt ondergronds ruimtegebruik toe? Kunnen we die meerwaarde ook hard economisch neerzetten?

De huidige ruimtelijke ordening is primair gericht op de bovengrondse ruimte. Wanneer de ondergrondse ruimte als volwaardige component in de planvorming wordt meegenomen, komen de kansen in beeld. Zo kan ondergronds ruimtegebruik positief bijdragen aan maatschappelijke opgaven, zoals de energietransitie en klimaatverandering. Door functies ondergronds te brengen, blijft er bovengronds ruimte over voor andere doeleinden. Deze toegevoegde waarde van ondergronds bouwen is echter lastig in kaart te brengen, terwijl de kosten vaak relatief goed zijn in te schatten.

Veel participanten hebben met deze kwestie te maken en het COB wil hen hierin ondersteunen. Er spelen civieltechnische, juridische, beleidsmatige en economische vragen die in samenhang bekeken moeten worden om de ondergrond op waarde te kunnen schatten.

(Foto: Vincent Basler)

Het Maastrichtse stationsplein was jarenlang een jungle met kriskras gestalde fietsen. Een ondergrondse stalling met circa drieduizend plekken moet daar een einde aan maken. Bij de bouw werken de TBI-ondernemingen Mobilis en Timmermans- Infratechniek voor het eerst samen. Met succes.

Reizigers die het Maastrichtse station aan de westzijde verlaten, worden direct met de bouw van de fietsenstalling geconfronteerd. De route naar het centrum loopt via een brede verplaatsbare loopbrug over de bouwkuip. Vanaf deze brug hebben ze goed zicht op de werkzaamheden. Volgens Jos Timmermans, directeur van Timmermans Infratechniek, is hier bewust voor gekozen: “Doordeweeks passeren hier dagelijks ongeveer 33.000 treinreizigers. Die mensen willen zien wat er gebeurt en hebben vaak vragen. Daarom hebben we geregeld een medewerker op de brug staan, die deze vragen kan beantwoorden. Verder hebben we begin december in de Stationsstraat een uitkijktoren geplaatst zodat geïnteresseerden de voortgang van de bouw kunnen volgen.”

De loopbrug (traversebrug) kan enkele meters worden opgeschoven om in de bouwkuip ruimte te maken voor werkzaamheden. (Foto: TBI)

“We bouwen terwijl alle activiteiten op en rondom het station gewoon doorgaan”, vertelt Ron Hiel, projectmanager bij Mobilis. “Dat betekent enerzijds dat we ervoor moeten zorgen dat de vele treinreizigers zo min mogelijk last hebben van de bouw. Daarnaast moeten we regelen dat bussen en treinen kunnen blijven rijden, winkels en hotels goed bereikbaar blijven en de hinder voor de omgeving minimaal is. Dat is de reden dat we ’s ochtends pas om negen uur mogen beginnen en uiterlijk om zeven uur ’s avonds moeten stoppen. Dat was even wennen, maar inmiddels ben ik ervan overtuigd dat je deze werktijden bij alle projecten in binnensteden zou moeten hanteren. Je veroorzaakt echt veel minder overlast voor de omgeving en voor jezelf heeft het ook voordelen. Na negenen zijn de forenzen weg en je kunt ook nog eens bijna het hele jaar bij daglicht werken.”

Expertise invliegen

De bouw van de Maastrichtse fietsenstalling is het eerste grote project waarbij Mobilis en Timmermans samenwerken. Hiel verwacht dat dit in de toekomst veel vaker zal gebeuren: “De laatste jaren zie je steeds meer dat aanbestedingen worden gewonnen door grote infrabedrijven. Als relatief klein bedrijf kom je er nauwelijks meer tussen. Als TBI-dochters kunnen we onze kansen vergroten door samen met ‘familieleden’ als TBI Infra op te trekken en onze expertise te bundelen. Op die manier creëren we een schaalgrootte die voordelen biedt. Door onze krachten te bundelen kunnen we niet alleen een compleet project aanpakken, maar ook veel eenvoudiger expertise en menskracht ‘invliegen’. Bijvoorbeeld als we tijdelijk een extra calculator of constructeur nodig hebben.”

“Behalve voor onszelf heeft de samenwerking tussen Mobilis en Timmermans ook voor onze opdrachtgever voordelen”, vervolgt Hiel. “Doordat wij allebei een TBI-onderneming zijn, hebben we geen tegengestelde belangen. De opdrachtgever heeft hierdoor in feite maar met één partij te maken, wat voor hem prettig is bij eventuele discussies. Timmermans vult aan: “Onze slogan is ‘Samen wat kan, apart wat moet’. Die slogan komt voort uit het besef dat je als opdrachtnemer veel meer te bieden hebt als je je partner kent, respect hebt voor de ander en elkaars kennis benut.”

Als voorbeeld van het benutten van elkaars kennis noemt Hiel de expertise van Timmermans met grondkerende constructies en de ervaring van dit bedrijf met de Maastrichtse ondergrond: “In het referentieontwerp werd voor de fietsenstalling uitgegaan van diepwanden. Wij hebben bewust een andere keuze gemaakt. Timmermans wist namelijk door eerdere werken dat in Maastricht het risico op lekkage bij diepwanden groot is door de aanwezigheid van vuursteenlagen en karstgaten. Daarom hebben wij gekozen voor zogeheten CSM-wanden. De kans op lekkage is bij deze wanden minimaal en ze zijn ook nog eens goedkoper. En bij het aanbrengen treedt nauwelijks geluids- en trillingshinder op.”

Timmermans vult aan: “De CSM-wanden hebben we aangebracht tot circa tien meter onder het maaiveld. Na het aanbrengen van de stalen profielen hebben we stempels geplaatst en de grond, deels nat, tot zes meter beneden maaiveld ontgraven. De volgende stap is het storten van het onderwaterbeton. Voor deze klus mogen we ‘s nachts doorwerken omdat we totaal 2.400 vierkante meter moeten storten.”

(Foto: Aron Nijs Fotografie)

Uitdagend

Hiel: “Als het onderwaterbeton is uitgehard, verwijderen we de stempels en brengen we vanaf een ponton trekankers aan. Vervolgens pompen we het water uit de kuip en storten we tegen de CSM-wanden de definitieve betonnen wanden en brengen we de kolommen aan. Ook het dak storten we ter plekke. De verbinding tussen een prefabdak en de wanden is altijd kritisch en leidt vaak tot lekkages. Een in het werk gestort dak kent die risico’s niet. De ingang van de stalling wordt uitgerust met rolbanen en komt in de middenberm van de Stationsstraat te liggen.”

Beiden vinden het een uitdagend project. Timmermans: “Niet alleen het werken in een intensief gebruikte omgeving is een uitdaging, maar ook de zeer beperkte ruimte waarover we beschikken op de bouwplaats. De schuttingen om het project staan op de CSM-wanden en alleen aan de noordzijde van de bouwkuip hebben we een klein werkterrein. Daardoor is de logistiek steeds een enorme puzzel. Daar komt de relatief korte tijd die we hebben om het project uit te voeren nog eens bij. Afgelopen voorjaar zijn we begonnen met de voorbereidende werkzaamheden zoals het verleggen van de kabels en leidingen en najaar 2017 moet de stalling klaar zijn. Dat is spannend, maar als het deze winter niet hard gaat vriezen, moeten we volgend jaar september kunnen opleveren. En zoals het er nu uitziet zonder een millimeter zetting in de omgeving.”

Tramtunnel

In 1996 begon de bouw van het Souterrain in Den Haag, een 1.250 meter lange tramtunnel onder de Grote Marktstraat met twee ondergrondse stations en tussen deze stations een 600 meter lange ondergrondse parkeergarage met twee parkeerlagen.

Volgens de planning zou het project voor het jaar 2000 gereed zijn, maar door grondwaterproblemen kwam het project ruim twee jaar stil te liggen en moest voor de afbouw gebruik worden gemaakt van een speciale bouwtechniek. Uiteindelijk werd de tunnel in 2004 in gebruik genomen. Sindsdien wordt hij gebruikt voor diverse tramlijnen en inmiddels ook door RandstadRail.

Tot de bouw van de tunnel werd besloten om het bovengrondse winkelgebied leefbaar en goed bereikbaar te houden. Dat is ondanks de problemen tijdens de bouw uitstekend gelukt. De drukke Grote Marktstraat is veranderd in een rustige, chique winkelpromenade en de ruim dertig trams per uur vervoeren dagelijks duizenden bezoekers naar en van de ondergrondse stations Spui en Grote Markt.

De Haagse tramtunnel, ook wel het Souterrain genoemd. (Foto: Flickr/Marco Raaphorst)

Bouwmethode

De tunnel is gebouwd volgens de wanden-dakmethode om overlast op maaiveld zoveel mogelijk te voorkomen. De wanden bestaan voor het grootste deel uit diepwanden en alleen ter plaatse van de Kalverstraat uit stalen damwanden. Op de meeste plaatsen staan de wanden zeer dicht op de bestaande bebouwing, die voornamelijk op staal is gefundeerd.

Over het grootste deel van het tracé bedraagt de afstand tussen de wanden ongeveer 15 meter, alleen ter plaatse van de stations staan ze circa 25 meter uit elkaar. Op de plekken waar de tunnel 15 meter breed is, is de bouwput aan de onderzijde voorzien van een groutboog, die bestaat uit korte elkaar overlappende jetgroutkolommen in de vorm van een afgevlakte ‘U’. De jetgroutboog is aangebracht om het grondwater tegen te houden en om de verticale kracht op de bouwputbodem door de opwaartse waterdruk naar de wanden te leiden. Verder functioneerde de boog tijdens de bouw als stempel voor de wanden. Hiervoor was het nodig dat de boog zo hoog mogelijk in de grond zat, zodat de stempelfunctie optimaal was en de wanden zo min mogelijk zouden vervormen. Het toepassen van een groutboog voor deze drie functies was nieuw.

Ter plaatse van de stations was de bouwput te breed om een groutboog te kunnen toepassen. Hier is gebruik gemaakt van een gellaag voor de verticale stabiliteit en het tegenhouden van het grondwater. Deze oplossing was in ons land al diverse keren met succes toegepast.

Groutboog niet waterdicht

De bouw startte in maart 1996. Het aanbrengen van de diepwanden en damwanden verliep vrijwel zonder verzakkingen van de nabijgelegen bebouwing. Toen het dak was aangebracht werd begonnen met het ontgraven van de bouwput. In februari 1998 was de bouwput op de Kalvermarkt bijna volledig ontgraven, toen er via wellen grondwater omhoog kwam. De groutboog bleek niet waterdicht. Er werd nog geprobeerd om de wellen te dichten met injecties en het aanbrengen van geotextiel en ‘big bags’ als ballast, maar dit bleek niet te werken. Nadat er naast de damwand een gat in de straat ontstond door weggespoeld zand, werd besloten om de lekkage te stoppen door de bouwput onder water te zetten. Hierdoor kwam de bouw stil te liggen.

Deze situatie duurde uiteindelijke ruim twee jaar. In deze periode werd beoordeeld of de lekkage aan de Kalvermarkt een incident was of dat de onbeheersbare welvorming inherent was aan de in het bestek voorgeschreven bouwmethode met de groutboog. Uit een faalkansanalyse bleek dat de kans om meer lekken in de groutboog groot was en dat het weggraven van grond boven een lekke groutboog alleen veilig is als er voldoende grond achterblijft op de boog. Bij de tramtunnel was een dergelijke gronddekking niet haalbaar, omdat de grond op sommige plekken vrijwel tot op de boog ontgraven moest worden.

Tramkom heeft daarom gezocht naar een alternatieve methode voor het afbouwen van de tunnel. Na verschillende opties te hebben bekeken, is besloten om de delen met een groutboog onder verhoogde luchtdruk (1,14 bar) af te bouwen om te zorgen dat er nauwelijks een verschil zou zijn met de waterdruk onder de groutboog. In juni 2000 werd voor de delen met een groutboog het contract omgezet in een ‘design & construct’. Tramkom nam daarmee de verantwoordelijkheid op zich voor het gewijzigde ontwerp. Verder werd afgesproken dat de overige delen van de tunnel volgens het bestek werden afgebouwd.

Verhoogde luchtdruk

Het afbouwen onder verhoogde luchtdruk, had ingrijpende gevolgen. Zo moesten er luchtsluizen worden gemaakt voor mensen en materieel en moest alle afgegraven grond via deze sluizen worden afgevoerd. Om de luchtkwaliteit in de compartimenten met hoge luchtdruk goed te houden werd er alleen met elektrisch materieel gewerkt. Verder konden de bouwers minder lang werken en moesten elke keer bij het verlaten van het compartiment maatregelen worden genomen om ‘caissonziekte’ te voorkomen.

Ook constructief waren er extra maatregelen nodig om geen problemen te krijgen door de hogere druk. Bij tunnel onder de Kalvermarkt moest de vloer boven de eigenlijke tramtunnel – die al was gestort – tijdelijk met een staalconstructie worden verstevigd. Verder moesten hier groutankers worden aanbracht om te voorkomen dat de stalen damwanden omhooggedrukt zouden worden. Onder de Grote Marktstraat was de vloer boven de tunnel nog niet gestort. Om deze vloer geschikt te maken voor de verhoogde luchtdruk werd hij veel zwaarder uitgevoerd en werd gekozen voor een andere verbinding met de diepwanden. Verder werd er tijdelijk ballast op de vloer geplaatst.

Bemalingsproblemen

In de zomer van 2000 werd ook het ontgraven van de bouwput voor station Spui hervat. In juli ontstond hier een wel, vlakbij het compartimenteringsscherm dat de bouwput van station Spui en de bouwput van de Kalvermarkt scheidde. Deze laatste stond nog onder water. Na enkele uren bezweek het scherm en liep ook de bouwput bij het Spui onder. Om dit probleem te verhelpen werd eerst het scherm versterkt en vervolgens grond tegen het scherm aangebracht. Daarna kon het water uit de bouwput Spui worden gepompt.
De maanden daarna bleef de bemaling – die gedurende de tweejarige bouwstop steeds had gefunctioneerd en water wegpompte tussen de gellaag en een daar boven gelegen veenlaag – problematisch. Filters slibden dicht waardoor onvoldoende grondwater kon worden weggepompt. Daardoor dreigde de waterspanning onder de veenlaag zo hoog te worden dat deze zou opbarsten en vervolgens de diepwanden zouden vervormen.

Om de bemaling weer op het gewenste niveau te krijgen, zijn verschillende maatregelen genomen. De grond uit de bouwput is in sleuven van ongeveer zes meter afgegraven over de breedte van de bouwput. Nadat een sleuf was ontgraven is hierin een werkvloer gestort die tegelijkertijd als stempel diende. Voor de bemaling is een groot aantal grondpalen aangebracht, die op de hoogte van de veenlaag waren ‘afgestopt’ en daaronder waren voorzien van een filter. Dat maakte het mogelijk om deze palen ‘aan’ en ‘uit’ te zetten. Pas als het ontgraven begon startte de bemaling. Door deze werkwijze hoefde de bemaling per sleuf slechts drie weken te werken.

Inzichten

Door alle problemen werd de tunnel uiteindelijk ruim vier jaar later in gebruik genomen dan gepland en namen de bouwkosten met circa 100 miljoen euro toe. Na deze moeilijke start, functioneert de tunnel goed. De problemen hebben ook tot de nodige inzichten geleid. Zo concludeert de Delftse hoogleraar funderingstechniek Frits van Tol in 2004 in een artikel in het blad Geotechniek onder andere dat de Tramtunnel nog eens heeft duidelijk gemaakt dat bij ondergronds bouwen:
voldoende robuust moet worden ontworpen
rekening moet worden gehouden met afwijkingen in de bodem en de gerealiseerde (deel)constructies
vooraf moet worden geïnventariseerd welke gevolgen het falen van onderdelen van de constructie hebben
en vooraf maatregelen moet zijn voorbereid om de gevolgen van falen te minimaliseren.
Ook geeft hij aan dat bij de toepassing van waterkerende lagen die zijn gemaakt met groutinjecties, altijd rekening moet worden gehouden met lekken. Verder adviseert hij om softgellagen alleen als waterremmende laag te gebruiken als de bouwfase niet langer dan twee jaar duurt.

De energietransitie en de ondergrond

“De Rijksoverheid wil de uitstoot van CO2 in 2050 hebben teruggedrongen tot vrijwel nul. Dat vereist een overstap van fossiele brandstoffen naar duurzame energiebronnen; een overstap die ook gevolgen heeft voor ondergronds ruimtegebruik. Aan het woord is Gijsbert Schuur, COB-coördinator Ordening en waarde.”

De energietransitie is niet alleen een technische opgave, maar vooral ook een ruimtelijke opgave. Bestuurders realiseren zich nog maar nauwelijks dat voor de grootschalige opwekking van duurzame energie een fors aantal windmolens en zonneparken nodig is en dat het landschap drastisch kan veranderen. Om dit van de grond te krijgen, moeten ruimtelijke keuzes worden gemaakt, in dialoog met een groot aantal belanghebbende partijen. Maar de meeste bestuurders realiseren zich nog niet wat de ruimtelijke impact van de energietransitie onder het maaiveld is. Zo zullen gasnetten de komende decennia verdwijnen en worden vervangen door warmtenetten, en moeten elektriciteitsnetten worden verzwaard. Met name in het stedelijke gebied zal de druk op de toch al schaarse ondergrondse ruimte steeds zwaarder worden. De energieopgave zal hier moeten concurreren met andere opgaves, zoals die voor klimaat (meer riolering) en ondergronds bouwen. Ondergrondse ruimtelijke afwegingen en regie zijn onontbeerlijk.

De energietransitie vraagt om brede samenwerking. Succesvolle samenwerking begint bij inzicht en overzicht. Hoe zit de opgave in elkaar en welke keuzes liggen voorhanden? Bij Antea Group geven we dit inzicht en overzicht met onze Routekaart Energietransitie en ons Energie Transitie Dashboard. Wij komen samen met lokale overheden en andere belanghebbende partijen tot een aanpak die geïntegreerd kan worden in de nieuwe instrumenten van de Omgevingswet.

De vraag is of de wereld van de ondergrondse infra al voorbereid is op de energietransitie en andere maatschappelijke opgaves. In maart 2018 is het COB met het project Common ground voor ondergrondse infra gestart. Dit project heeft als doel te komen tot een strategie voor aanleg, beheer en onderhoud van de ondergrondse infrastructuur op basis van de gedeelde belangen van alle betrokken partijen. Als coördinator van het aandachtsgebied Ordening en waarde draag ik graag mijn steentje bij aan dit project. We starten met een ketenanalyse om de ondergrondse impact van de energietransitie onder de aandacht van de bestuurders te krijgen. Het project vormt zodoende een mooi startpunt om de energietransitie niet alleen van de grond, maar ook in de grond te krijgen.”

Gijsbert Schuur werkt al bijna 25 jaar voor Antea Group als senior-adviseur op het gebied van bodem, ondergrond en ruimtelijke ontwikkeling. Sinds 2017 is Gijsbert tevens coördinator bij het COB. Hij geeft onder meer leiding aan het platform Meerwaarde ondergrond.

Foto: Vincent Basler

'Verbindingen van A naar B worden meer bekeken vanuit gebiedsontwikkeling'

Rijkswaterstaat verandert. De missie is verbreed. Er staat onder andere: ‘We beheren en ontwikkelen de rijkswegen, -vaarwegen en -wateren en zetten in op een duurzame leefomgeving’. Dat laatste betekent onder meer dat projecten integraler worden aangevlogen. Edwin van der Wel: “Het betrekken van de leefomgeving bij projecten betekent dat we breder kijken naar maatschappelijke waardecreatie.”

“Het streven naar een duurzame leefomgeving maakt onderdeel uit van de missie”, constateert Van der Wel. “Je zag al eerder dat de focus op de drie netwerken – hoofdwegen, hoofdvaarwegen en hoofdwatersystemen – werd verbreed naar de betekenis van die netwerken voor de omgeving. De oprichting van een directie Leefomgeving binnen Rijkswaterstaat in 2013 heeft dat proces versneld. Verbindingen van A naar B worden meer bekeken vanuit het perspectief van gebiedsontwikkeling.”

De huidige missie luidt:

“Rijkswaterstaat is de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. We beheren en ontwikkelen de rijkswegen, -vaarwegen en wateren en zetten in op een duurzame leefomgeving. Samen met anderen werken we aan een land dat beschermd is tegen overstromingen. Waar voldoende groen is, en voldoende en schoon water. En waar je vlot en veilig van A naar B kunt. Samen werken aan een veilig, leefbaar en bereikbaar Nederland. Dat is Rijkswaterstaat.”

Anders werken

“Uitgangspunt is dat alles wat we doen, meerwaarde oplevert voor het gebied waarin we werken. Dat zien we terug in een integrale aanpak, meer samenwerking en de toegenomen bereidheid om van elkaar te leren. De inbreng van Rijkswaterstaat ligt vooral op een andere manier van werken. Bij een project als A13/A16 zie je dat deels al terug. We hebben actief de omgeving opgezocht en hebben samen met buurten en wijken gekeken naar duurzame oplossingen. Het tunnelidee voor dat tracé is uit de omgevingssessies voortgekomen.”

“De nadruk op het meer samen met belangengroepen en burgers ontwikkelen, heeft overigens ook een heel praktische reden. Het bereikbaarheidsfonds dat wordt gevoed met aardgasbaten, houdt in 2028 op te bestaan. Dat lijkt nog ver weg, maar rekening houdend met de doorlooptijd van grote infrastructurele projecten, is dat al ‘overmorgen’. Dus ook vanuit die invalshoek zullen we veel meer met elkaar in gesprek moeten over maatschappelijke meerwaarde.”

“Rijkswaterstaat is de afgelopen jaren een opener organisatie geworden. Meer gericht op samenwerken en samen ontwikkelen. Dat hoeven we intern overigens niet hard te roepen, want het leeft bij de mensen, en de publieke zaak zit bij Rijkswaterstaat-medewerkers in de genen. Het lastige zit in het in de praktijk brengen van brede samenwerking. Het is een leerproces, waarbij we ook andere partijen nodig hebben om dat proces te begeleiden. Platform31 zit van oudsher in die hoek en het COB heeft met de evaluatie van de Sluiskiltunnel laten zien dat het een netwerk is dat het leren goed kan organiseren, kennis kan ontwikkelen en beschikbaar maken.”

Waarde van de ondergrond

Bij alle projecten heeft Rijkswaterstaat met de ondergrond te maken. Geldt de ondergrond met alles wat daarin reeds plaatsvindt, als een randvoorwaarde, of wordt de ondergrond specifiek gezien als kans om meer maatschappelijke waarde te creëren? Edwin van der Wel: “Het is allebei en meer. Te vaak zien we nog dat bodem en ondergrond als randvoorwaarde zijn veronachtzaamd. Tegelijk wordt maatschappelijk een steeds groter beroep gedaan op de ondergrond en wordt het steeds drukker met kabels, leidingen, gaswinning, geothermie, warmte-koudeopslag (WKO) en de drinkwatervoorziening. Voor de Rijkswaterstaat-netwerken en projecten gaat het niet sec om de ondergrond. Maar we hebben natuurlijk wel met de ondergrond te maken omdat die deel uitmaakt van het systeem waarin we werken. Belangrijk is dat je vroegtijdig rekenschap geeft van wat er allemaal speelt, ook in de ondergrond.”

“Als Bodem+ staan we daarnaast voor een duurzame omgang met de bodem en de ondergrond. Het begrip ‘natuurlijk kapitaal’ als randvoorwaarde voor een circulaire economie, zoals dat nu vanuit het beleid naar voren komt, geeft daaraan nieuwe invulling. Gebruik van bodem en ondergrond kan meerwaarde leveren, maar vraagt ook zorg en investering. Of je dat allemaal in geld kunt uitdrukken is de vraag. Je bent er niet met een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). Kun je door de ondergrond te gebruiken duurzame waarde toevoegen?”

Van der Wel noemt het onderzoek van zijn afdeling naar warmtenetten in Nederland als voorbeeld. “Het ministerie van IenM heeft ons gevraagd te onderzoeken hoe warmtenetten in de steeds drukkere ondergrond kunnen worden ingepast. We willen daarin als EZ, IenM, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en Rijkswaterstaat samen kunnen optrekken. Als het gaat om energie, heeft het ministerie van Economische Zaken het primaat. Maar de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ondergrondse inpassing ligt bij IenM. Dat begint met het in kaart brengen van algemene kennis die binnen de BV Nederland beschikbaar is, nieuwe kennis ontwikkelen en al die kennis vervolgens ontsluiten. Het resultaat dat van ons gevraagd wordt, is een aanpak waarmee partijen verder kunnen.”

Directie Leefomgeving

Kennis- en uitvoeringstaken op het gebied van milieu en leefomgeving worden sinds 2013 uitgevoerd door de directie Leefomgeving van Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat-medewerkers van de voormalige Waterdienst, afdeling Bodem en Ondergrond én medewerkers van voorheen AgentschapNL, vormen binnen deze directie nu samen Bodem+. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) is de belangrijkste opdrachtgever. Daarbij adviseert en ondersteunt de dienst gemeenten en provincies en is hij belast met de uitvoering van een aantal regelingen die betrekking hebben op bodemsanering en bodembescherming..

Een project met poëzie

Daniëlle Bakkes wilde graag een grootschalige en ingewikkelde kwestie als afstudeeronderzoek aan de Academie voor Bouwkunst. De waterproblematiek van Maastricht bleek zeer geschikt. Ze zocht de pijnpunten op en transformeerde die tot aanwinsten voor de stad.

Ze rondde haar winnende afstudeerproject al ongeveer een jaar geleden af, maar Daniëlle kan nog goed vertellen hoe het plan tot stand kwam. “Als interieurarchitect werk je altijd op relatief kleine schaal, dus ik zag dit als dé kans om eens iets groots aan te pakken. Daarnaast wilde ik een project waar ik mijn gevoel in kwijt kon; wel iets technisch, maar met ruimte voor poëzie. Ik kwam uit op de waterproblematiek in Limburg. Omdat ik zelf uit het gebied kom, weet ik dat ook Limburg regelmatig te maken heeft met wateroverlast, maar veel mensen weten dat niet. Ik heb ingezoomed op Maastricht, en daarna op de binnenstad, omdat daar de problemen het grootst zijn. Mensen hebben wel eens gezegd dat dat de rode draad is door mijn afstuderen: het opzoeken van de grootste problemen.”

Het zoeken naar problemen doet Daniëlle niet voor niets. Hoe meer problemen je bij elkaar zet, hoe groter de oplossing kan zijn, stelt ze. Je hebt meer speelruimte. Daniëlle: “Dat was ook mijn kracht bij dit project. Door mijn achtergrond kon ik vrij denken, ik werd niet belemmerd door technische kennis. Bij Rijkswaterstaat zei iemand: ‘Jij durft te zeggen wat wij niet eens durven denken’. Natuurlijk had ik de uitvoerbaarheid wel in mijn achterhoofd, maar het mocht geen obstakel zijn. Mijn doel was kwaliteit aan de stad toevoegen. Het gaat bij zulk soort plannen om een termijn van vijftig jaar en daarin kan volgens mij een heleboel gebeuren, als je er nu op gaat inzetten.”

Haar plan omvat een open waternetwerk met een permanente functie in de stad; geen afvoerstelsel dat ongemerkt zijn werk doet (zie kader). “Er zijn wel eerder bypasses voor de Maas voorgesteld,” aldus Daniëlle, “maar die vermeden het centrum. Terwijl water juist daar heel waardevol kan zijn, voor de beleving van de inwoners en bijvoorbeeld voor de temperatuur in de stad. Je gaat veel investeren om het waterprobleem op te lossen; dan is het wel zo leuk als je er meer kwaliteit voor terugkrijgt. Ik vond het daarnaast belangrijk dat bewoners en bezoekers het water zien, zodat ze het probleem beter begrijpen. Een mooi park met een lege geul waar eens in de honderd jaar water doorheen stroomt, dat snapt niemand.”

Keuzes

Een groot probleem met een grote oplossing klinkt misschien leuk, maar hoe pak je zoiets aan? Daniëlle: “Ik moest wel echt anders denken dan normaal. Ik heb het consequent aangepakt door steeds per schaalsprong een keuze te maken en daarmee verder te gaan. Je wordt gek als je steeds bedenkt: wat als ik dit kies, welke keuzes moet ik dan straks maken? Ik heb me per schaal geconcentreerd op wat er op dat moment nodig was. Mocht de keuze later echt niet goed blijken, kun je altijd nog terug. Maar dat heb ik eigenlijk nooit hoeven doen.”

Daniëlle maakte haar keuzes vooral op intuïtie, waarbij ze zo nodig naar verantwoording zocht in haar conceptmodellen. Ze legt uit: “Die had ik in een vroeg stadium gemaakt, kleine modellen van beton met vilt. Anderen zullen er waarschijnlijk weinig aan zien, maar ze hielpen mij te herinneren wat ik in een eerdere fase belangrijk vond, waarom ik iets op een bepaalde manier had gedaan. Zo wist ik bij de nieuwe keuze wat ik wel en niet moest doen.”

Uiteindelijk leidde de keuzes tot een ‘prachtig ontworpen en vormgegeven plan’ dat ‘de waterproblematiek en de mogelijkheden van de ondergrond op een zeer innovatieve manier combineert’, aldus het juryrapport van de Schreudersstudieprijs 2012. Daniëlle zou graag vaker als conceptuele denker willen aanschuiven bij grootschalige projecten. “Vooral projecten waar verschillende dingen bij elkaar komen, spreken me aan, zoals binnenstedelijke vraagstukken. Ik vind het interessant om te zien wat het een voor consequenties heeft voor het ander, en hoe het een het ander ook kan helpen. Ondergrond en water spelen daarbij vaak een belangrijke rol, dus dat zijn onderwerpen waar ik me graag in verdiep.”

Antwerpen krijgt dubbeldekstunnel onder havens

Een brug om de files op de Antwerpse ring te verminderen en de havens beter te ontsluiten haalde het niet. En het alternatief, een afzinktunnel, paste niet binnen het budget. Een dikke laag Boomse Klei biedt de uitweg. Nu komt er een dubbeldekstunnel, gebouwd volgens de wanden-dakmethode, met diepwanden in de ondoorlatende kleilaag. Een oplossing die bijna een half miljard euro goedkoper is dan de afzinktunnel.

Antwerpen zucht al decennia onder een enorme verkeersdruk. Dagelijks passeren honderdduizenden auto’s de stad, waaronder een fors aantal vrachtwagens. Dat zorgt elke dag voor lange files, geluidsoverlast en luchtverontreiniging. Om deze problemen op te lossen, zoeken verkeerskundigen al heel lang naar opties om de ringweg – die tot nu toe geen ring is – te sluiten. Bij een gesloten ring kan het verkeer zich beter over het wegennet verdelen, wat leidt tot minder files. Verder zorgt het sluiten van de ring aan de westzijde van de stad voor een betere ontsluiting van de havens.

Geen Lange Wapper of afzinktunnel

Een paar jaar geleden leek de oplossing gevonden. Het plan was om een bijna twee kilometer lange dubbeldekstuibrug aan te leggen, de Lange Wapper genoemd, over het Albertkanaal en de aangrenzende havens (Straatsburgdok en Amerikadok), richting het nieuw te bouwen verkeersknooppunt Oosterweel. In een referendum stemden de Antwerpenaren echter tegen dit plan.

“Toen bleek dat de brug niet haalbaar was, is in 2010 als alternatief een ontwerp gemaakt voor een dubbele afzinktunnel met vier keer twee rijstroken die min of meer het tracé van de brug volgde”, vertelt Frank Kaalberg ontwerpmanager van studiebureau RoTS (Rechteroever TunnelSpecialisten), dat bestaat uit een combinatie van Grontmij en Witteveen+Bos. “Door de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel werd ons in 2012 gevraagd dit ontwerp voor de Oosterweelverbinding kritisch te bekijken en te zoeken naar optimalisaties én een besparing van bijna een half miljard euro. Na een grondige review van het ontwerp concludeerden we dat het een goed plan was, maar inderdaad niet voldeed aan de economische eisen.”

Brainstormsessie

“Vervolgens hebben we een brainstormsessie gehouden om te zien op welke punten we het ontwerp en de bouwmethode konden optimaliseren en hoe we de bouwkosten konden reduceren. Ook hebben we gekeken hoe we de hinder voor de omgeving en de scheepvaart tijdens de bouw zouden kunnen beperken. Tijdens die sessie kregen we het idee om de twee tunnelelementen – met elk twee buizen – niet naast elkaar, maar op elkaar te plaatsen. Als afzinktunnel zou dat echter niet gaan. Toen beseften we dat de dikke laag Boomse Klei de mogelijkheid biedt om met diepwanden een dubbeldeks cut-and-covertunnel te maken zonder dat een kostbare onderwaterbetonvloer met trekankers nodig is. De klei die daar vanaf circa twintig tot dertig meter diepte in de ondergrond zit, is namelijk heel stevig en vrijwel waterondoorlatend.”

(Beeld: Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel / RoTS)

Aanpak

Kaalberg vervolgt: “Om zo’n tunnel onder de havens te kunnen bouwen, moet eerst een tijdelijke kistdam worden gemaakt. Daarvoor worden vanaf pontons damwanden tot een diepte van circa 25 tot 30 meter aangebracht, net in de Boomse Klei. Vervolgens wordt de ruimte tussen de damwanden opgevuld met zand. Daarna moet als het ware worden gespeeld met de grondwaterstand in de kistdam om de damwanden goed te ’trimmen’. Als dat is gebeurd, kunnen de diepwanden worden gemaakt. Ze worden 1,2 meter dik en komen tot een diepte van ongeveer 43 meter. Ze staan dus voor een groot deel in de Boomse Klei.”

Fasering Amerikadok, klik op de afbeelding voor een grotere versie. (Tekeningen: RoTS)

“Na de buitenwanden worden de wanden van het middenkanaal van de tunnel gemaakt. Deze worden alternerend als diepwand uitgevoerd: dan weer wordt over een bepaalde lengte de linkerwand gemaakt, en dan weer alleen de rechter. Later worden de ontbrekende delen van de middenwanden met blokken gipsbeton gebouwd. Dat is niet alleen aanmerkelijk goedkoper, maar zorgt er ook voor dat de explosiebestendigheid van de tunnel toeneemt. Bij een eventuele explosie bezwijken de gipsbetonwanden vrij eenvoudig, wat zorgt voor een volumetoename en daarmee voor een explosiedrukvermindering.”

“Aangezien het tunneldak op een diepte van ongeveer acht meter onder de waterspiegel van het Albertkanaal komt, worden de diepwandsleuven niet helemaal tot bovenaan volgestort met beton. De bovenste acht meter, waar geen wapening zit, wordt gevuld met los materiaal dat later weer eenvoudig te verwijderen is. Als alle diepwanden gereed zijn, wordt een deel van het zand weggegraven, het grondwater weggepompt en worden tijdelijke stempels geplaatst. Vervolgens worden van boven naar beneden het dak en de vloeren gemaakt. Aantrekkelijk daarbij is dat het dak direct op het harde zand kan worden gestort.”

Kaalberg vervolgt: “Als het dak gereed is, wordt de grond eronder weggegraven, worden weer tijdelijke stempels geplaatst en de eerste vloer gemaakt. Voor de tweede vloer volgen deze stappen nog een keer. Zodra de hele tunnelconstructie klaar is, wordt een laag zand aangebracht op het tunneldak. Daarna worden de damwanden weggehaald en is de onder water liggende cut-and-covertunnel een feit. In grote lijnen gaan we voor het gehele tunneltracé uit van deze werkwijze, maar er zijn nog wel een paar locaties waar het iets gecompliceerder is. Een mooi voorbeeld is de plek waar de tunnel het voormalige Stadsdroogdok kruist.”

Oplossingen

“Ter hoogte van het voormalige Stadsdroogdok ligt op de bodem nog de zes meter dikke betonnen vloerplaat van het droogdok, vrijwel precies op de plek waar de tunnel moet komen. Die constructie moet worden verwijderd. Om dat te kunnen doen, hebben we een aanpak bedacht waarbij een bouwput wordt gemaakt en eerst alleen aan de buitenkant van het dok in een smalle kistdam een diepwand wordt aangebracht. In het huidige ontwerp wordt de andere kant van de bouwput ter plekke van het historische pomphuis met vriestechnieken afgesloten. Dat gebeurt om het gebouw te sparen en de overlast voor het restaurant in het pomphuis te minimaliseren. Als de bouwput dicht is en tijdelijke stempels geplaatst zijn, kan de dikke betonconstructie worden gesloopt. Vervolgens wordt de kuip weer gevuld met zand voor het aanbrengen van de andere diepwanden, waarna de tunnel volgens de ‘normale’ manier ‘onderdaks’ wordt afgebouwd.”

“Iets meer naar het oosten kruist de tunnel de Straatsburgbrug. Daar hebben we een oplossing moeten bedenken om een brugpijler tijdelijk te ondersteunen, zodat hij later op het tunneldak kan komen te staan, boven de middenwand. Voor de kruising met de Noorderlaanbrug – die nog iets oostelijker ligt – hebben we een vergelijkbaar probleem moeten oplossen. Iets voorbij deze brug kruist de tunnel het Albertkanaal waarna hij aansluit op het noordelijke deel van de ringweg. De kruising met het Albertkanaal wordt in twee stappen gebouwd, eerst de ene helft en dan de andere. Op die manier ondervindt de scheepvaart zo min mogelijk hinder.”

Design by testing

Aan het vernieuwende ontwerp van RoTS is veel denk- en rekenwerk voorafgegaan. Volgens Kaalberg was dat echter niet voldoende om tot een goed en uitvoerbaar ontwerp te komen: “Met vakmanschap, creativiteit en digitale rekentools kun je een heel eind komen, maar er zijn altijd onderdelen op het raakvlak van geotechniek en constructies die lastig zijn te kwantificeren. We weten bijvoorbeeld niet zeker hoe groot de invloed is van de zwel van de Boomse klei op constructies. Je kunt dan twee dingen doen: extra maatregelen treffen om de risico’s voldoende af te dekken of een proef doen om te zien hoe het in de praktijk uitvalt. Ik ben groot voorstander van de tweede optie, ook wel ‘design by testing’ genoemd. Door proeven te doen, weet je zeker of je aanpak straks werkt en voorkom je dat er onnodige kosten worden gemaakt. Aangezien er op grote delen van dit tunneltracé onzekerheden spelen, is besloten om hier, net als bij de Noord/Zuidlijn, van deze ontwerpfilosofie uit te gaan.”

“In een verloren hoekje naast de bestaande ringweg hebben we bijvoorbeeld getest of het lukt om damwanden aan te brengen tot een diepte van 27 meter. Op een groot deel van het tracé bestaat de ondergrond namelijk uit glauconiethoudend zand, en het is bekend dat dit zand soms tot problemen leidt tijdens het heien. Bij de proef deden deze problemen zich inderdaad voor, maar met enige aanpassingen kregen we de damwanden toch op diepte.”

Een andere proef moet duidelijk maken hoe de Boomse Klei zich rondom de diepwanden en onder de onderste tunnelvloer gedraagt tijdens de bouw en als de tunnel gereed is. Kaalberg: “Naast het zwelonderzoek gaan we met deze proef na of de wanden echt tot een diepte van 37 meter moeten worden gemaakt of misschien minder lang kunnen. Om beide aspecten te onderzoeken, hebben we een proefbouwkuip gemaakt met damwanden – met diepwanden zou het te duur worden – waarbij we eerst een stuk grond hebben afgegraven om op de gewenste diepte te komen. Met onder andere waterspannings- en extensometers volgen we nu het gedrag van de klei tijdens de ontgraving. De proefput is eind oktober op diepte en dan weten we meer.”

Onderwaterbumper

“Een onderdeel dat we nog verder moeten uitzoeken betreft de aanvaarbeveiliging. In het Amerikadok moeten grote zeeschepen een bocht maken. Als een schip daarbij uit koers raakt – wat een paar jaar geleden nog is gebeurd – kan het de tunnelconstructie beschadigen. Om dat te voorkomen, gaan we uit van een forse onderwaterberm. Toen uit simulaties bleek dat dit niet voldoende is, hebben we ook nog een onderwaterbumper ontworpen, een soort vangrail die bestaat uit twee rijen damwanden met daartussen onderwaterbeton en horizontale damwandplanken als extra versterking. Het havenbedrijf is hiermee nog niet akkoord gegaan, omdat ze vrezen dat deze bumper bij een eventuele aanvaring te veel schade aan de schepen veroorzaakt. Hier moeten dus nog ontwerpmodificaties worden doorgevoerd.”

Kostenreductie

Een belangrijk opgave voor RoTs was het vinden van besparingen. De tunnel mag namelijk niet duurder worden dan de eerder geplande tuibrug. Volgens Kaalberg is dat gelukt: “Uiteindelijk hebben we een kostenreductie van ruim 450 miljoen euro gerealiseerd. Door de tunnel te stapelen kunnen we bijvoorbeeld één vloer weglaten. Op een totale lengte van bijna twee kilometer scheelt dat enorm. Een andere grote besparing realiseren we doordat we het aantal benodigde kunstwerken bij de Oosterweelknoop hebben teruggebracht van veertien naar zes. Dat is mogelijk doordat de tunnelbuizen in ons ontwerp boven elkaar liggen en niet naast elkaar zoals bij de oorspronkelijke afzinktunnel. Daardoor zijn minder ingewikkelde vlechtpatronen nodig. Verder leidt ons ontwerp tot veel minder hinder voor de scheepvaart. Er hoeven bijvoorbeeld geen afzinksleuven te worden gebaggerd en er ontstaan ook geen stremmingen door de aanvoer van grote tunnelelementen.

Het ontbrekende stukje

Tussen Delft en het Kethelplein bij Schiedam is tussen 2011 en 2015 het ontbrekende deel van de A4 aangelegd. Onderdeel van dit zeven kilometer lange stuk snelweg is de Ketheltunnel, een landtunnel op de grens van de gemeenten Schiedam en Vlaardingen.

De Ketheltunnel (Foto: COB) ligt grotendeels op maaiveld en heeft twee buizen en een middenkanaal dat onder andere dient als vluchtroute. De tunnel is bijna veertig meter breed en is een categorie C-tunnel. Dat houdt in dat vrachtauto’s met gevaarlijke stoffen die kunnen exploderen, niet door de tunnel mogen.

De weg tussen de noordelijke tunnelmond en Delft is grotendeels verdiept aangelegd om verstoring van het open weidelandschap van Midden-Delfland zoveel mogelijk te voorkomen. Ten noorden van de tunnel ligt de weg bijna anderhalve kilometer lang ruim zes meter diep in een bak met geluidswerende wanden en naar beneden gerichte ledverlichting. Vervolgens ligt de weg ruim tweeënhalve kilometer half verdiept – circa twee meter onder maaiveld – met aan beide zijden een begroeide aarden wal.

Bij de realisatie van de tunnel is veel aandacht besteed aan een goede landschappelijke inpassing en het minimaliseren van overlast voor de omgeving. Bovenop de constructie is bijvoorbeeld een park aangelegd, waarin omwonenden kunnen recreëren. Verder liggen tegen de zijwanden aarden taluds om de landtunnel aan het oog te onttrekken. In deze taluds zijn de drie dienstgebouwen aangebracht. Het noordelijke deel van de tunnelconstructie is met betonnen luifels verbreed tot tachtig meter. Op dit bredere deel zijn sportvelden aangelegd en onder de luifels zijn parkeerplaatsen gemaakt.

Het wegdek van de tunnel ligt direct op het zand en de vier wanden van de tunnel – de buitenwanden en de wanden van het middenkanaal – zijn elk gefundeerd op een rij vibropalen. De tunnel is opgebouwd uit vijftig moten van veertig meter lang die ter plekke zijn gemaakt.

Tunnelbuizen

De oostelijke tunnelbuis, met verkeer richting Delft, is 1.620 meter lang en heeft vier rijstroken. De westelijke buis, met verkeer richting Kethelplein, is 1.950 meter lang en heeft drie rijstroken. Twee daarvan zijn voor doorgaand verkeer. De derde rijstrook is de afrit naar de A20 richting Hoek van Holland. Deze splitst al voor de tunnel af en loopt, afgescheiden door verdringingsstrepen, parallel aan de hoofdrijbanen. Voor de vroege afsplitsing is gekozen om weefbewegingen in de tunnel te voorkomen. In de westelijke tunnelbuis is voldoende ruimte om in de toekomst een vierde rijstrook aan te leggen.

Door de verschillende lengtes liggen de tunnelmonden van de tunnelbuizen aan de zuidzijde ruim driehonderd meter van elkaar af. De oostelijke buis begint meer naar het noorden, omdat in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Warvw) is vastgelegd dat er tien seconden rijtijd moet zitten tussen een samenvoeging – in dit geval het Kethelplein – en het begin van de oostelijke tunnelbuis.

Visualisatie van de verspringende tunnelmonden aan de zuidzijde. (Beeld: Rijkswaterstaat)

Aan de noordzijde liggen de tunnelmonden wel naast elkaar. De tunnel gaat hier over in het verdiepte tracé. Daarna volgt het half verdiepte deel. In Delft sluit de weg op maaiveld aan op de bestaande A4 richting knooppunt Ypenburg.

Grondwater

Een paar maanden voor de opening van de tunnel, op 18 december 2015, was het nog even spannend of Rijkswaterstaat alle vergunningen rond zou krijgen. De diepwanden van de verdiepte bak bleken minder waterdicht dan gedacht. Daardoor moet dagelijks ongeveer 1.400 kubieke meter grondwater rond de bak worden onttrokken in plaats van de geplande 400 kubieke meter. Door deze grotere onttrekking kan er schade aan gebouwen in de omgeving ontstaan en kan het veen sneller inklinken. Dat was reden voor het waterschap om de benodigde watervergunning niet zonder meer af te geven. De vergunning kwam pas nadat Rijkswaterstaat had aangegeven een deel van het onttrokken water via retourbemaling diep in de bodem te herinfiltreren en het grondwaterpeil en de gebouwen uitgebreid te gaan monitoren.

Flexival 2018

Zo kan het ook: bovenste onder

In sommige steden raakt de ruimte op en is men daarom aan het stapelen geslagen: zie daar wolkenkrabbers. Maar je hoeft niet per se omhoog te stapelen, denken architecten. De afgelopen jaren zijn diverse wilde plannen voorbij gekomen voor zogeheten earthscrapers.

Dit was de Onderbreking Waardering

Bekijk een ander koffietafelboek: