Loading...

De Onderbreking

Waardering

Waardering

Lekken in waterleidingen opsporen

Harderwijk, Parkeergarage Houtwal

Visie van… Gijsbert Schuur

Een stapeling van baten

Den Haag, Tramtunnel

Kabels en leidingen bij gebiedsontwikkeling

Ontwikkelen vanuit permanente tijdelijkheid

Kennisbank

Waardering

In de praktijk wordt veel gesproken over integrale gebiedsontwikkeling, maar men vergeet vaak de potentie van de bodem. De ondergrond kan een kwaliteitsimpuls geven aan de bovengrond. Welke waarde voegt ondergronds ruimtegebruik toe? Kunnen we die meerwaarde ook hard economisch neerzetten?

De huidige ruimtelijke ordening is primair gericht op de bovengrondse ruimte. Wanneer de ondergrondse ruimte als volwaardige component in de planvorming wordt meegenomen, komen de kansen in beeld. Zo kan ondergronds ruimtegebruik positief bijdragen aan maatschappelijke opgaven, zoals de energietransitie en klimaatverandering. Door functies ondergronds te brengen, blijft er bovengronds ruimte over voor andere doeleinden. Deze toegevoegde waarde van ondergronds bouwen is echter lastig in kaart te brengen, terwijl de kosten vaak relatief goed zijn in te schatten.

Veel participanten hebben met deze kwestie te maken en het COB wil hen hierin ondersteunen. Er spelen civieltechnische, juridische, beleidsmatige en economische vragen die in samenhang bekeken moeten worden om de ondergrond op waarde te kunnen schatten.

Nieuwe techniek voor lekdetectie waterleidingen: vooral nuttig in Engeland

Lekken in waterleidingen opsporen aan de hand van drukgolven. Een slimme vinding van Engelse wetenschappers. Maar in Groot-Brittannië is de nood dan ook hoog: tot maar liefst vijfentwintig procent van het Engelse drinkwatertransport gaat verloren aan lekkage. Hoe staat het ervoor in Nederland?

11 september 2012 | AUTEUR: Armand van Wijck

Een bijzondere methode voor het opsporen van lekkages in ondergrondse waterleidingen kwam vorige maand langszij. Wetenschappers van Sheffield University publiceerden in het augustusnummer van het Journal of the American Water Works Association over het detecteren van lekken met behulp van drukgolven. Volgens de wetenschappers gaat het om een ‘betrouwbare techniek die de waterindustrie een enorme sprong vooruit kan helpen’. Maar heeft deze methode ook potentie voor de Nederlandse sector? Wat doet ons land eigenlijk aan lekdetectie?

“Er is in Nederland wel al onderzoek gedaan naar lekverlies en technieken en methoden om dit te minimaliseren, maar deze techniek om lekkages met drukgolven op te sporen kennen we hier nog niet”, weet Ralph Beuken, onderzoeker bij KWR Watercycle Research Institute. De Engelse methode gebruikt een meetinstrument dat op een brandkraan past en een drukgolf de waterleidingen instuurt. Zodra de golf een lekkage tegenkomt, wordt die deels teruggekaatst. Wanneer de weerkaatste drukgolf terug is bij de brandkraan, kan aan de hand van de verstreken tijd de afstand van een lek tot de brandkraan bepaald worden.

Meten met drukgolven lijkt een mooi idee, maar volgens Beuken zal deze techniek niet snel de overstap maken naar deze kant van Het Kanaal. “Lekkages zijn in Nederland een beperkt probleem. Veel beperkter dan in omliggende landen. In Engeland ligt het gemiddelde lekverlies rond de vijfentwintig procent, bij ons is het niet veel hoger dan drie procent.” Het op grote schaal inspecteren van leidingen om lekken op te sporen is in Nederland volgens Beuken dan ook niet lonend. Enkele specifieke situaties uitgezonderd, wegen de kosten van inspectie niet op tegen de beperkte vermindering van het lekverlies.

Zoek de verschillen

Hoe komt het dat drinkwaterverlies zo enorm verschilt tussen Nederland en Engeland? Dat wilden de Engelsen ook wel eens weten. In 2005 voerde KWR daarom samen met Engelse drinkwaterbedrijven een vergelijkend onderzoek uit. “Een van de oorzaken voor het lage lekverlies in Nederland is dat de druk in Nederland lager is dan in Engeland. Nederland is een vlak land, maar in Engeland liggen overal heuvels. Daardoor hebben zij een hogere waterdruk. Dit maakt leidingen gevoeliger voor lekkages en als een lek optreedt, stroomt het water er harder uit”, legt Beuken uit. Ook bestaat de Engelse ondergrond veel meer uit harde stenen, waar de leidingen tegenaan drukken. En de Nederlandse leidingenstelsels zijn veel jonger dan de Engelse, die voor een groot deel al waren aangelegd vóór de twintigste eeuw.

Een ander aspect is dat lekkages in Nederland sneller worden gemeld en daardoor eerder worden gerepareerd. Vanwege onze zanderige of kleiige ondergrond, meestal afgedekt met klinkers, leidt een lek al gauw tot een plas op straat. In Engeland met zijn meer rotsachtige bodem, die vaker is afgedekt met beton of asfalt, kan een lek jaren ongestoord stromen.

“Nog een verschil is dat waterbedrijven in Nederland vrij exact weten hoeveel water ze in het net pompen en hoeveel de klanten verbruiken”, aldus Beuken. In Nederland hebben vrijwel alle woningen een watermeter, terwijl in Engeland de waterconsumptie voor het grootste deel wordt geschat. Slechts veertig procent van de Engelse huishoudens beschikt over een watermeter. “De Engelsen zijn nu wel bezig om overal meters te plaatsen, maar het duurt wel even voordat miljoenen huishoudens bemeterd zijn.”

SmartBalls

Is het opsporen van lekkages in Nederland dan totaal overbodig? Op grote schaal wel, maar er zijn situaties waarin het wel wenselijk is. “Als er bijvoorbeeld een leiding in een dijk ligt, is het effect van een leidingbreuk veel groter. In dat geval kijken waterbedrijven extra kritisch naar de leidingen”, aldus Beuken. “Zo heeft Waternet twee jaar geleden een betonnen leiding over een lengte van vijfenvijftig kilometer getest die deels in een dijk van het Amsterdam-Rijnkanaal ligt.”

Hiervoor is gebruikt gemaakt van zogenaamde SmartBalls van het Canadese bedrijf Pure Technologies. Deze kleine balletjes – met een doorsnede van zeven centimeter en een schuimrubber omhulsel – bewegen met de waterstroom mee. Beuken: “Een lek produceert geluid, en op het moment dat de bal een lek passeert, wordt dit geluid geregistreerd.” In de aluminium kern van de SmartBall zit een akoestische sensor die het geluid opneemt, GPS en batterijen. Uit de proef bleek dat kleine lekkages vanaf ongeveer vijf liter per uur tot op enkele meters nauwkeurig worden gevonden. “Maar er zijn nog wel verbeteringen nodig voordat de techniek goed inzetbaar is”, aldus Beuken.

De meetmethoden in Engeland waren tot nu toe allemaal akoestisch. Dat levert bijvoorbeeld problemen op bij het detecteren van lekkages in plastic buizen, die een grotere akoestische demping hebben dan hun gietijzeren tegenhangers. Volgens de wetenschappers van Sheffield University heeft de drukgolvenmethode de potentie om de detectiesnelheid en nauwkeurigheid van het opsporen te verhogen. Hoewel de drukgolfmethode voor Nederland dus enigszins overbodig is, kan het de Engelse drinkwaterbedrijven een stuk verder helpen.

Parkeergarage Houtwal

Om in de binnenstad voldoende parkeergelegenheid te creëren zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid van het centrum, heeft de gemeente Harderwijk een nieuwe parkeergarage laten bouwen aan de Houtwal.

De garage is rond, heeft een diameter van 60 meter en biedt plaats aan 450 voertuigen. In het midden heeft hij een groot glazen dak, dat ervoor zorgt dat tot onderin – ruim 21 meter beneden het maaiveld – daglicht valt. De parkeerlagen hebben de vorm van een spiraal en liggen rond de lichtschacht die een doorsnede heeft van 12 meter. Op weg naar beneden komen bezoekers nergens een pilaar tegen. Voor het verlaten van de garage is een aparte rijbaan gemaakt rond de lichtschacht, die automobilisten zonder obstakels naar de uitgang voert.

Automobilisten rijden als in een kurkentrekker naar beneden. (Beeld: Gemeente Harderwijk)

Diepwanden

De garage is aanbesteed als design-and-constructcontract, en ontworpen en gebouwd door bouwcombinatie Houtwal. Voor de bouw zijn diepwanden gemaakt tot een diepte van 24,5 meter, waarbij elk paneel ongeveer 8 meter breed is en 1,2 meter dik. Een rubberen slab tussen de diepwanden zorgt voor een goede waterdichte afsluiting.

Nadat de ring van diepwanden gereed was, is het grootste deel van de grond hydraulisch ontgraven om overlast voor de omgeving door vrachtwagens te voorkomen. Het natte zand is opgezogen en via een persleiding naar een depot verpompt. De leidingen hiervoor zijn tijdelijk in het gemeentelijke riool aangebracht.

Tijdens graafwerkzaamheden zijn resten van een oude stadspoort ontdekt. Deze zijn gerestaureerd en staan tentoongesteld op de onderste verdieping van de parkeergarage.

Onderwaterbeton

De onderste vloer van de garage bestaat uit onderwaterbeton. Om opdrijven van deze vloer te voorkomen zijn ruim 400 GEWI-ankers aangebracht met een lengte van 34 meter. De paalpunten van deze ankers zitten 53 meter onder het maaiveld.

Voorafgaand aan het storten van het onderwaterbeton is een wapeningslaag van een meter dik aangebracht, die ervoor zorgt dat de vloer niet opbolt. Na uitharding van het onderwaterbeton bleek de aansluiting tussen de vloer en wanden nog niet volledig waterdicht. Daarom hebben duikers gaten door het beton geboord en met injectielansen een expanderende tweecomponentenhars geïnjecteerd tussen de vloer en de wanden. Toen de lekkage was verholpen, heeft de bouwcombinatie het water uit de bouwput gepompt en is begonnen met de afbouw.

Eerst is bovenop het onderwaterbeton een constructieve vloer gemaakt van 75 centimeter dik. Vervolgens zijn de middenkoker en de trappenhuizen gebouwd. Vanuit de trappenhuizen zijn de kolommen gesteld waarop de prefab betonnen parkeerdekken steunen. Het betreft acht betonnen kolommen voor de middenring en zestien voor de buitenring. Het niet-glazen deel van het dak bestaat uit ruim vijftig betonnen dakliggers met een gewicht van elk zestien ton. Het dak is voorzien van gras en het glas is beloopbaar om het gebied een parkachtige uitstraling te geven.

Sprinkler-installatie

De parkeergarage is voorzien van energiezuinige, dimbare led-verlichting. In totaal gaat het om 650 led-armaturen die vier standen hebben: 30, 25, 20 en 15 Watt. Verder is de garage uitgerust met een sprinklerinstallatie. Bij brand gaan de sprinklers nabij het vuur direct sproeien, zodat een brand geen kans heeft zich verder te ontwikkelen. Daardoor blijft de temperatuur bij een brand laag en blijft de bouwkundige constructie gespaard. Een ventilatiesysteem zorgt voor de afvoer van rook.

De energietransitie en de ondergrond

“De Rijksoverheid wil de uitstoot van CO2 in 2050 hebben teruggedrongen tot vrijwel nul. Dat vereist een overstap van fossiele brandstoffen naar duurzame energiebronnen; een overstap die ook gevolgen heeft voor ondergronds ruimtegebruik. Aan het woord is Gijsbert Schuur, COB-coördinator Ordening en waarde.”

De energietransitie is niet alleen een technische opgave, maar vooral ook een ruimtelijke opgave. Bestuurders realiseren zich nog maar nauwelijks dat voor de grootschalige opwekking van duurzame energie een fors aantal windmolens en zonneparken nodig is en dat het landschap drastisch kan veranderen. Om dit van de grond te krijgen, moeten ruimtelijke keuzes worden gemaakt, in dialoog met een groot aantal belanghebbende partijen. Maar de meeste bestuurders realiseren zich nog niet wat de ruimtelijke impact van de energietransitie onder het maaiveld is. Zo zullen gasnetten de komende decennia verdwijnen en worden vervangen door warmtenetten, en moeten elektriciteitsnetten worden verzwaard. Met name in het stedelijke gebied zal de druk op de toch al schaarse ondergrondse ruimte steeds zwaarder worden. De energieopgave zal hier moeten concurreren met andere opgaves, zoals die voor klimaat (meer riolering) en ondergronds bouwen. Ondergrondse ruimtelijke afwegingen en regie zijn onontbeerlijk.

De energietransitie vraagt om brede samenwerking. Succesvolle samenwerking begint bij inzicht en overzicht. Hoe zit de opgave in elkaar en welke keuzes liggen voorhanden? Bij Antea Group geven we dit inzicht en overzicht met onze Routekaart Energietransitie en ons Energie Transitie Dashboard. Wij komen samen met lokale overheden en andere belanghebbende partijen tot een aanpak die geïntegreerd kan worden in de nieuwe instrumenten van de Omgevingswet.

De vraag is of de wereld van de ondergrondse infra al voorbereid is op de energietransitie en andere maatschappelijke opgaves. In maart 2018 is het COB met het project Common ground voor ondergrondse infra gestart. Dit project heeft als doel te komen tot een strategie voor aanleg, beheer en onderhoud van de ondergrondse infrastructuur op basis van de gedeelde belangen van alle betrokken partijen. Als coördinator van het aandachtsgebied Ordening en waarde draag ik graag mijn steentje bij aan dit project. We starten met een ketenanalyse om de ondergrondse impact van de energietransitie onder de aandacht van de bestuurders te krijgen. Het project vormt zodoende een mooi startpunt om de energietransitie niet alleen van de grond, maar ook in de grond te krijgen.”

Gijsbert Schuur werkt al bijna 25 jaar voor Antea Group als senior-adviseur op het gebied van bodem, ondergrond en ruimtelijke ontwikkeling. Sinds 2017 is Gijsbert tevens coördinator bij het COB. Hij geeft onder meer leiding aan het platform Meerwaarde ondergrond.

Foto: Vincent Basler

Flexival 2018

Een project met poëzie

Daniëlle Bakkes wilde graag een grootschalige en ingewikkelde kwestie als afstudeeronderzoek aan de Academie voor Bouwkunst. De waterproblematiek van Maastricht bleek zeer geschikt. Ze zocht de pijnpunten op en transformeerde die tot aanwinsten voor de stad.

Ze rondde haar winnende afstudeerproject al ongeveer een jaar geleden af, maar Daniëlle kan nog goed vertellen hoe het plan tot stand kwam. “Als interieurarchitect werk je altijd op relatief kleine schaal, dus ik zag dit als dé kans om eens iets groots aan te pakken. Daarnaast wilde ik een project waar ik mijn gevoel in kwijt kon; wel iets technisch, maar met ruimte voor poëzie. Ik kwam uit op de waterproblematiek in Limburg. Omdat ik zelf uit het gebied kom, weet ik dat ook Limburg regelmatig te maken heeft met wateroverlast, maar veel mensen weten dat niet. Ik heb ingezoomed op Maastricht, en daarna op de binnenstad, omdat daar de problemen het grootst zijn. Mensen hebben wel eens gezegd dat dat de rode draad is door mijn afstuderen: het opzoeken van de grootste problemen.”

Het zoeken naar problemen doet Daniëlle niet voor niets. Hoe meer problemen je bij elkaar zet, hoe groter de oplossing kan zijn, stelt ze. Je hebt meer speelruimte. Daniëlle: “Dat was ook mijn kracht bij dit project. Door mijn achtergrond kon ik vrij denken, ik werd niet belemmerd door technische kennis. Bij Rijkswaterstaat zei iemand: ‘Jij durft te zeggen wat wij niet eens durven denken’. Natuurlijk had ik de uitvoerbaarheid wel in mijn achterhoofd, maar het mocht geen obstakel zijn. Mijn doel was kwaliteit aan de stad toevoegen. Het gaat bij zulk soort plannen om een termijn van vijftig jaar en daarin kan volgens mij een heleboel gebeuren, als je er nu op gaat inzetten.”

Haar plan omvat een open waternetwerk met een permanente functie in de stad; geen afvoerstelsel dat ongemerkt zijn werk doet (zie kader). “Er zijn wel eerder bypasses voor de Maas voorgesteld,” aldus Daniëlle, “maar die vermeden het centrum. Terwijl water juist daar heel waardevol kan zijn, voor de beleving van de inwoners en bijvoorbeeld voor de temperatuur in de stad. Je gaat veel investeren om het waterprobleem op te lossen; dan is het wel zo leuk als je er meer kwaliteit voor terugkrijgt. Ik vond het daarnaast belangrijk dat bewoners en bezoekers het water zien, zodat ze het probleem beter begrijpen. Een mooi park met een lege geul waar eens in de honderd jaar water doorheen stroomt, dat snapt niemand.”

Keuzes

Een groot probleem met een grote oplossing klinkt misschien leuk, maar hoe pak je zoiets aan? Daniëlle: “Ik moest wel echt anders denken dan normaal. Ik heb het consequent aangepakt door steeds per schaalsprong een keuze te maken en daarmee verder te gaan. Je wordt gek als je steeds bedenkt: wat als ik dit kies, welke keuzes moet ik dan straks maken? Ik heb me per schaal geconcentreerd op wat er op dat moment nodig was. Mocht de keuze later echt niet goed blijken, kun je altijd nog terug. Maar dat heb ik eigenlijk nooit hoeven doen.”

Daniëlle maakte haar keuzes vooral op intuïtie, waarbij ze zo nodig naar verantwoording zocht in haar conceptmodellen. Ze legt uit: “Die had ik in een vroeg stadium gemaakt, kleine modellen van beton met vilt. Anderen zullen er waarschijnlijk weinig aan zien, maar ze hielpen mij te herinneren wat ik in een eerdere fase belangrijk vond, waarom ik iets op een bepaalde manier had gedaan. Zo wist ik bij de nieuwe keuze wat ik wel en niet moest doen.”

Uiteindelijk leidde de keuzes tot een ‘prachtig ontworpen en vormgegeven plan’ dat ‘de waterproblematiek en de mogelijkheden van de ondergrond op een zeer innovatieve manier combineert’, aldus het juryrapport van de Schreudersstudieprijs 2012. Daniëlle zou graag vaker als conceptuele denker willen aanschuiven bij grootschalige projecten. “Vooral projecten waar verschillende dingen bij elkaar komen, spreken me aan, zoals binnenstedelijke vraagstukken. Ik vind het interessant om te zien wat het een voor consequenties heeft voor het ander, en hoe het een het ander ook kan helpen. Ondergrond en water spelen daarbij vaak een belangrijke rol, dus dat zijn onderwerpen waar ik me graag in verdiep.”

Een stapeling van baten

Het kan verkeren. De decennialang verguisde A4 door Midden-Delfland blijkt een grote impuls voor Schiedam. In het kader van het akkoord over de Integrale Ontwikkeling Delft-Schiedam (IODS) bleek dubbelgebruik van het dak van de tunnel in de A4 de opmaat naar een kwaliteitssprong. Het project ‘Schiedam in Beweging’ leidde tot een positief domino-effect. Geconfronteerd met het onvermijdelijke koos Schiedam voor een vlucht naar voren.

Sport bleek het sleutelwoord. Vanuit de wens Schiedam duurzamer en de Schiedammers gezonder te maken, ontstond het project Schiedam in Beweging, dat het sport- en woonklimaat in Schiedam moet verbeteren. Sportvoorzieningen op het dak van de Ketheltunnel maken elders in de stad ruimte vrij voor nieuwe duurzame woningen. Zo kunnen er diverse gemeentelijke beleidsdoelen worden gerealiseerd. Van bevordering van vitale sportclubs en groene kwaliteit in de stad, tot meer gevarieerde woonmilieus en mogelijkheden voor sociale stijging. “De maatschappelijke baten waren veel hoger dan we vooraf wisten”, concludeert Lydia Buist, projectdirecteur Schiedam in Beweging.

Kaart uit het uitvoeringsprogramma ‘Schiedam in Beweging: Op weg naar uitvoering’ met daarop de nieuwe sportparken en woningbouwprojecten. (Bron: gemeente Schiedam)

De kaart hierboven laat zien dat de effecten van Schiedam in Beweging veel verder reiken dan de directe omgeving van de tunnel. Het tunneldak is over een lengte van twee kilometer beschikbaar voor sport, recreatie en groen. Aan weerszijden van de tunnel zijn betonnen luifels gerealiseerd waarmee het beschikbare oppervlak boven de tunnel met 17.000 vierkante meter is vergroot voor realisatie van sportvelden. Sportpark Willem-Alexander omvat naast velden voor verschillende sporten een sportverzamelgebouw voor sportverenigingen. Diverse sportverenigingen verhuisden van andere locaties naar het sportpark boven de A4. Elders in de stad wordt als onderdeel van het totaalproject geïnvesteerd in verbetering van bestaande sportaccommodaties. Verder komt er ruimte vrij voor twee woningbouwprojecten: Kethel met circa 100 woningen en Park Harga met circa 160 woningen.

Vliegwiel voor verbetering

De geschiedenis van de A4 is bekend. Na een decennialange discussie werd tussen Delft en het Kethelplein bij Schiedam van 2011 tot 2015 het ontbrekende deel van de A4 aangelegd, met daarin de Ketheltunnel, een landtunnel op de grens van de gemeenten Schiedam en Vlaardingen. In 2010 werd besloten tot een heel nieuw recreatie-, sport- en natuurgebied rond de A4. “Dat plan bleek het vliegwiel voor verbeteringen in andere delen van de stad”, constateert Jil Ligterink, directeur van VolkerWessels-onderneming VolkerInfra, dat de tunnel en het sportpark erboven aanlegde.

Om Schiedam in Beweging te laten slagen, was het noodzakelijk dat partijen die lang met elkaar overhoop hadden gelegen, zouden gaan samenwerken. Lydia Buist: “De gemeente Schiedam wilde de A4 niet. En als het dan toch door moest gaan, wilde men de weg niet zien, horen of ruiken. Toen duidelijk werd dat de weg er toch zou komen, waren er binnen de organisatie van Schiedam al wel ideeën voor de inpassing, maar het lukte niet daarover binnen de eigen organisatie of met Rijkswaterstaat in gesprek te komen. Men had over en weer geen vrienden gemaakt. In die fase hebben we stedenbouwkundige Riek Bakker ingeschakeld. Zij heeft voor ons uitonderhandeld dat er zou worden geïnvesteerd in de luifels en de 17.000 extra vierkante meters die daarmee gerealiseerd konden worden. Dat was voor ons de enige manier om de plannen voor Schiedam in Beweging economisch dicht te kunnen rekenen. Vervolgens is het gelukt om de invulling op de tunnel in te passen in de aanbesteding voor de tunnel.”

(Beeld: BGSV)

Multifunctioneel

“De aanleiding voor Schiedam in Beweging was de gewenste sociale stijging in de stad”, zegt Lydia Buist. “Het was van meet af aan het idee dat sport de aanjager zou moeten zijn. De verplaatsing van sportaccommodaties maakt dat we unieke locaties voor woningen in het middensegment beschikbaar krijgen, en dat is juist het segment dat we in Schiedam niet hebben. Met multifunctionele accommodaties, waarin we inmiddels ook een dansschool, een fysiotherapiepraktijk en kinderopvang hebben kunnen integreren, richt Schiedam zich op ondersteuning van het maatschappelijke middenveld. Bijkomend voordeel is dat twee voetbalverenigingen zijn gefuseerd tot een nieuwe vitale vereniging die er inmiddels ook al tweehonderd leden bij heeft. Verenigingen zijn gedurende het proces zelf gaan meedenken, waardoor er steeds meer mogelijk werd. Daarnaast hebben we een aardige stapeling van andere baten kunnen realiseren, zoals waterberging onder de sportvelden en elektriciteitsopwekking door middel van zonnepanelen. En het gaat verder. Stages door leerlingen van de mbo-opleiding Urban design tijdens het totstandkomingsproces leiden nu weer tot nieuwe stageplaatsen bij de partijen die op het dakpark actief zijn. We zien dus ook dat er nieuwe baten ontstaan doordat mensen bij elkaar zijn gebracht. Op dat vlak liggen er nog veel meer kansen.”

Ondanks het succesverhaal dat zich nu aftekent, was Schiedam in Beweging zeker geen gelopen race. De gemeenteraad was huiverig voor mogelijke risico’s en wilde geen financiële onderbouwing op basis van een grondexploitatie. Een in drie fases uitgewerkte businesscase bleek sluitend en trok ook politiek Schiedam over de streep. De burgers en sportverenigingen omarmden het plan meer en meer naarmate zij via informatiebijeenkomsten en in klankbordgroepen bij de plannen werden betrokken. Achtduizend bezoekers bij de opening van het dakpark op de tunnel onderstreepten het gevoel dat de keuze van Schiedam om van de nood een deugd te maken, goed is uitgepakt.

De ballenvangers rond het veld zijn ontworpen door MoederscheimMoonen Architects. De schermen bevatten 1,6 miljoen gekleurde pixels en houden niet alleen de ballen tegen, maar reduceren ook de invloed van wind.
>> Lees meer

 

 

 

Samenwerking

De aanleg van het dakpark werd geïntegreerd in de aanbesteding voor de tunnel. Vanwege de risico’s was het nodig dat het dakpark door dezelfde aannemer zou worden uitgevoerd. Het sportpark werd door VolkerInfra samen met Van Kessel Sport en Cultuurtechniek, ook een VolkerWessels-onderneming, aangelegd. Er werd gestart op basis van een plaatjesboek. Jil Ligterink: “Deze aanpak bevorderde de samenwerking. Met geven en nemen zijn we er in de uitvoering onderling steeds goed uitgekomen. Met de aanleg van de A4 hebben we een verkeerstechnisch probleem op kunnen lossen, en met de inpassing van de tunnel is Schiedam er beter op geworden. De combinatie van tunnel en sportaccommodaties is uniek. Daarmee was het voor ons een bijzonder project. We hebben laten zien wat we kunnen, en we konden onze kennis inbrengen en meehelpen het project haalbaar te maken. De belangrijkste les is dat goede afstemming goud waard is. We hebben samen met de opdrachtgever de risico’s kunnen verminderen door continu in gesprek te blijven. Zo hebben we misverstanden voorkomen en kon ieder zijn verantwoordelijkheid nemen.”

Lydia Buist: “Het unieke was dat eerst de onderhandelingen hebben plaatsgevonden en dat we met het resultaat daarvan naar de gemeenteraad zijn gegaan. In het voorstel hebben we de belangenafwegingen laten zien. De gemeenteraad vond dat prettig. Het is een manier van werken die alleen kan slagen als je al je wensen op tafel legt en heel transparant bent. Kortom, betrouwbaar naar elkaar. Dan kom je tot echt samenspel. Voorwaarde is wel dat als je een opgave als deze wilt verbinden aan andere zaken in de stad, je goed op de hoogte moet zijn van alles wat er speelt. Dat heb je echt nodig om alle kansen te benutten. Dat is hier gelukt. We hebben het geheel bovendien grotendeels binnen het budget kunnen realiseren. We hadden op het totaalbudget alleen een overschrijding doordat we een ontsluitingsweg alsnog wilden laten asfalteren.” Jil Ligterink: “Het succes van een project als dit begint met breed kijken. Zorg er als opdrachtgever voor dat je een regisseur hebt die creatief kan verbinden. Als je een weg als een weg ziet, en een sportpark als een sportpark, kom je er niet.”

Tramtunnel

In 1996 begon de bouw van het Souterrain in Den Haag, een 1.250 meter lange tramtunnel onder de Grote Marktstraat met twee ondergrondse stations en tussen deze stations een 600 meter lange ondergrondse parkeergarage met twee parkeerlagen.

Volgens de planning zou het project voor het jaar 2000 gereed zijn, maar door grondwaterproblemen kwam het project ruim twee jaar stil te liggen en moest voor de afbouw gebruik worden gemaakt van een speciale bouwtechniek. Uiteindelijk werd de tunnel in 2004 in gebruik genomen. Sindsdien wordt hij gebruikt voor diverse tramlijnen en inmiddels ook door RandstadRail.

Tot de bouw van de tunnel werd besloten om het bovengrondse winkelgebied leefbaar en goed bereikbaar te houden. Dat is ondanks de problemen tijdens de bouw uitstekend gelukt. De drukke Grote Marktstraat is veranderd in een rustige, chique winkelpromenade en de ruim dertig trams per uur vervoeren dagelijks duizenden bezoekers naar en van de ondergrondse stations Spui en Grote Markt.

De Haagse tramtunnel, ook wel het Souterrain genoemd. (Foto: Flickr/Marco Raaphorst)

Bouwmethode

De tunnel is gebouwd volgens de wanden-dakmethode om overlast op maaiveld zoveel mogelijk te voorkomen. De wanden bestaan voor het grootste deel uit diepwanden en alleen ter plaatse van de Kalverstraat uit stalen damwanden. Op de meeste plaatsen staan de wanden zeer dicht op de bestaande bebouwing, die voornamelijk op staal is gefundeerd.

Over het grootste deel van het tracé bedraagt de afstand tussen de wanden ongeveer 15 meter, alleen ter plaatse van de stations staan ze circa 25 meter uit elkaar. Op de plekken waar de tunnel 15 meter breed is, is de bouwput aan de onderzijde voorzien van een groutboog, die bestaat uit korte elkaar overlappende jetgroutkolommen in de vorm van een afgevlakte ‘U’. De jetgroutboog is aangebracht om het grondwater tegen te houden en om de verticale kracht op de bouwputbodem door de opwaartse waterdruk naar de wanden te leiden. Verder functioneerde de boog tijdens de bouw als stempel voor de wanden. Hiervoor was het nodig dat de boog zo hoog mogelijk in de grond zat, zodat de stempelfunctie optimaal was en de wanden zo min mogelijk zouden vervormen. Het toepassen van een groutboog voor deze drie functies was nieuw.

Ter plaatse van de stations was de bouwput te breed om een groutboog te kunnen toepassen. Hier is gebruik gemaakt van een gellaag voor de verticale stabiliteit en het tegenhouden van het grondwater. Deze oplossing was in ons land al diverse keren met succes toegepast.

Groutboog niet waterdicht

De bouw startte in maart 1996. Het aanbrengen van de diepwanden en damwanden verliep vrijwel zonder verzakkingen van de nabijgelegen bebouwing. Toen het dak was aangebracht werd begonnen met het ontgraven van de bouwput. In februari 1998 was de bouwput op de Kalvermarkt bijna volledig ontgraven, toen er via wellen grondwater omhoog kwam. De groutboog bleek niet waterdicht. Er werd nog geprobeerd om de wellen te dichten met injecties en het aanbrengen van geotextiel en ‘big bags’ als ballast, maar dit bleek niet te werken. Nadat er naast de damwand een gat in de straat ontstond door weggespoeld zand, werd besloten om de lekkage te stoppen door de bouwput onder water te zetten. Hierdoor kwam de bouw stil te liggen.

Deze situatie duurde uiteindelijke ruim twee jaar. In deze periode werd beoordeeld of de lekkage aan de Kalvermarkt een incident was of dat de onbeheersbare welvorming inherent was aan de in het bestek voorgeschreven bouwmethode met de groutboog. Uit een faalkansanalyse bleek dat de kans om meer lekken in de groutboog groot was en dat het weggraven van grond boven een lekke groutboog alleen veilig is als er voldoende grond achterblijft op de boog. Bij de tramtunnel was een dergelijke gronddekking niet haalbaar, omdat de grond op sommige plekken vrijwel tot op de boog ontgraven moest worden.

Tramkom heeft daarom gezocht naar een alternatieve methode voor het afbouwen van de tunnel. Na verschillende opties te hebben bekeken, is besloten om de delen met een groutboog onder verhoogde luchtdruk (1,14 bar) af te bouwen om te zorgen dat er nauwelijks een verschil zou zijn met de waterdruk onder de groutboog. In juni 2000 werd voor de delen met een groutboog het contract omgezet in een ‘design & construct’. Tramkom nam daarmee de verantwoordelijkheid op zich voor het gewijzigde ontwerp. Verder werd afgesproken dat de overige delen van de tunnel volgens het bestek werden afgebouwd.

Verhoogde luchtdruk

Het afbouwen onder verhoogde luchtdruk, had ingrijpende gevolgen. Zo moesten er luchtsluizen worden gemaakt voor mensen en materieel en moest alle afgegraven grond via deze sluizen worden afgevoerd. Om de luchtkwaliteit in de compartimenten met hoge luchtdruk goed te houden werd er alleen met elektrisch materieel gewerkt. Verder konden de bouwers minder lang werken en moesten elke keer bij het verlaten van het compartiment maatregelen worden genomen om ‘caissonziekte’ te voorkomen.

Ook constructief waren er extra maatregelen nodig om geen problemen te krijgen door de hogere druk. Bij tunnel onder de Kalvermarkt moest de vloer boven de eigenlijke tramtunnel – die al was gestort – tijdelijk met een staalconstructie worden verstevigd. Verder moesten hier groutankers worden aanbracht om te voorkomen dat de stalen damwanden omhooggedrukt zouden worden. Onder de Grote Marktstraat was de vloer boven de tunnel nog niet gestort. Om deze vloer geschikt te maken voor de verhoogde luchtdruk werd hij veel zwaarder uitgevoerd en werd gekozen voor een andere verbinding met de diepwanden. Verder werd er tijdelijk ballast op de vloer geplaatst.

Bemalingsproblemen

In de zomer van 2000 werd ook het ontgraven van de bouwput voor station Spui hervat. In juli ontstond hier een wel, vlakbij het compartimenteringsscherm dat de bouwput van station Spui en de bouwput van de Kalvermarkt scheidde. Deze laatste stond nog onder water. Na enkele uren bezweek het scherm en liep ook de bouwput bij het Spui onder. Om dit probleem te verhelpen werd eerst het scherm versterkt en vervolgens grond tegen het scherm aangebracht. Daarna kon het water uit de bouwput Spui worden gepompt.
De maanden daarna bleef de bemaling – die gedurende de tweejarige bouwstop steeds had gefunctioneerd en water wegpompte tussen de gellaag en een daar boven gelegen veenlaag – problematisch. Filters slibden dicht waardoor onvoldoende grondwater kon worden weggepompt. Daardoor dreigde de waterspanning onder de veenlaag zo hoog te worden dat deze zou opbarsten en vervolgens de diepwanden zouden vervormen.

Om de bemaling weer op het gewenste niveau te krijgen, zijn verschillende maatregelen genomen. De grond uit de bouwput is in sleuven van ongeveer zes meter afgegraven over de breedte van de bouwput. Nadat een sleuf was ontgraven is hierin een werkvloer gestort die tegelijkertijd als stempel diende. Voor de bemaling is een groot aantal grondpalen aangebracht, die op de hoogte van de veenlaag waren ‘afgestopt’ en daaronder waren voorzien van een filter. Dat maakte het mogelijk om deze palen ‘aan’ en ‘uit’ te zetten. Pas als het ontgraven begon startte de bemaling. Door deze werkwijze hoefde de bemaling per sleuf slechts drie weken te werken.

Inzichten

Door alle problemen werd de tunnel uiteindelijk ruim vier jaar later in gebruik genomen dan gepland en namen de bouwkosten met circa 100 miljoen euro toe. Na deze moeilijke start, functioneert de tunnel goed. De problemen hebben ook tot de nodige inzichten geleid. Zo concludeert de Delftse hoogleraar funderingstechniek Frits van Tol in 2004 in een artikel in het blad Geotechniek onder andere dat de Tramtunnel nog eens heeft duidelijk gemaakt dat bij ondergronds bouwen:
voldoende robuust moet worden ontworpen
rekening moet worden gehouden met afwijkingen in de bodem en de gerealiseerde (deel)constructies
vooraf moet worden geïnventariseerd welke gevolgen het falen van onderdelen van de constructie hebben
en vooraf maatregelen moet zijn voorbereid om de gevolgen van falen te minimaliseren.
Ook geeft hij aan dat bij de toepassing van waterkerende lagen die zijn gemaakt met groutinjecties, altijd rekening moet worden gehouden met lekken. Verder adviseert hij om softgellagen alleen als waterremmende laag te gebruiken als de bouwfase niet langer dan twee jaar duurt.

Onderzoek naar kosten toont vooral complexe wereld

Gebiedsontwikkeling kan slimmer. Voorzieningen als mantelbuizen en kabels-en-leidingentunnels kunnen voorkomen dat de straat geregeld open moet, maar toch worden ze niet en masse aangelegd. Een belangrijke oorzaak lijkt een gebrek aan inzicht en balans tussen betalen en genieten: degene die moet investeren, krijgt er te weinig voor terug. Een COB/SKB-consortium probeerde de kosten en dekking van kosten inzichtelijk te krijgen.

Eind april 2013 werd de ontwerp-Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere- Markermeer aangeboden aan de Tweede Kamer. Hierin staat: ‘Het Rijk kiest in deze structuurvisie voor een organische ontwikkeling met een gefaseerde aanpak. Dit betekent dat er geen vaststaand eindbeeld of vaste einddatum voor de ontwikkeling wordt vastgelegd, maar dat op adaptieve wijze, stap na stap, naar het toekomstperspectief wordt toegewerkt. De marktvraag naar woningen en bedrijfslocaties is sturend.’ De vraag hoe zal worden omgegaan met de ondergrond, bijvoorbeeld voor het aanleggen van kabels en leidingen, komt niet ter sprake. Terwijl nutsvoorzieningen toch cruciaal zijn om te kunnen wonen, werken en recreëren.

“Dit voorbeeld staat niet op zichzelf. Bij het (her)inrichten van een gebied is het vaker de vraag of er een optimaal resultaat wordt behaald; misschien is er voor alle betrokken partijen meer winst te behalen als we slimmer zouden omgaan met de kosten. Niet alleen wat betreft financiële opbrengst, maar ook aan winst in comfort”, aldus Richard van Ravesteijn, coördinator Kabels en leidingen bij het COB. In 2010 is daarom een consortium van COB-partijen met deze probleemstelling aan de slag gegaan. Het doel was om inzicht te verschaffen in de kosten die gemoeid zijn met investeringen in energie- en nutsinfrastructuur in relatie met gebieds- en gebouwontwikkeling, inclusief een voldoende inzicht in de dekking van de kosten. Van Ravesteijn: “Dit inzicht is noodzakelijk om maatschappelijke optimalisatie bij gebiedsontwikkeling mogelijk te maken.”

Onbekend maakt onbemind

Uit het onderzoek blijkt dat er grofweg drie partijen betrokken zijn bij gebiedsontwikkeling: de gebiedsontwikkelaar (vaak de gemeente), de netbeheerder en de vastgoedontwikkelaar. In praktijk hebben deze partijen echter verschillende belangen en eigen verdien- en exploitatiemodellen, wat het lastig maakt om gezamenlijke oplossingen en investeringen te realiseren.

Grondexploitatie (GREX), bouwexploitatie (BEX) en vastgoedexploitatie (VEX) komen samen bij gebiedsontikkeling. (Beeld: rapportage ‘Verdienstelijke netwerken’)

Voor het verwezenlijken van initiatieven als bundeling van kabels en leidingen moet de gemeente nu vaak het voortouw nemen, zowel in organisatie als financiering. De complexe situatie heeft ook tot gevolg dat het moeilijk is om inzicht te krijgen in de kosten en dekking van kosten. Om deze reden is er in het onderzoek uiteindelijk alleen naar de kwalitatieve kant van het vraagstuk gekeken.

Er zijn vijf projecten onderzocht waarbij de exploitatie van ondergrondse infrastructuur voor uitdagingen zorgde. “De centrale vraag lijkt te zijn: is bundeling goedkoper of duurder in dichtbebouwd gebied?”, vertelt Van Ravesteijn. “De nabijheid van consumenten kan een voordeel zijn voor conventionele aanleg van kabels en leidingen; mogelijk dat netbeheerders daarom terughoudend zijn met het investeren in hoogwaardige oplossingen. Het is de vraag of netbeheerders zich bewust zijn van de kosten van graven in de grond, eventuele graafschade en de extra kosten die daarmee gepaard gaan.”

Gemeenten en ingenieurs beoordelen bundeling in dichtbebouwde gebieden juist als gunstiger dan conventionele aanleg. Dit met name vanwege de grote hoeveelheid kabels en leidingen en de ordening die met bundeling in de ondergrond tot stand wordt gebracht. Een betere documentatie van gebiedsspecifieke informatie door de netbeheerder kan leiden tot een verhoogd bewustzijn van de kosten, waardoor het draagvlak voor hoogwaardige oplossingen voor kabels en leidingen (zoals bundeling) zal toenemen.

Oplossingen

Bij de onderzochte praktijkprojecten werd op verschillende manieren gezocht naar samenwerking. Zo is voor het project Nieuw Den Haag een convenant opgesteld, voor de Boulevard Scheveningen een intentieverklaring tot graafrust en voor de ILT Mahlerlaan een gebruikersovereenkomst. De manier waarop afspraken worden gemaakt, hangt samen met de verschillen tussen gemeenten ten aanzien van het beleid voor kabels en leidingen (verordening, precarioregeling en nadeelcompensatie). “Door het maken van afspraken komen de verschillende maatschappelijke belangen van gemeenten en netbeheerders samen (bijvoorbeeld: overlast omgeving en leveringszekerheid). Dit draagt bij aan een betere balans tussen betalen en genieten”, aldus Van Ravesteijn.

Lees meer over de integrale leidingtunnel voor Den Haag Nieuw Centraal in de Verdieping van december 2012. (Foto: IbDH)

Aanzet

De uitkomsten van het onderzoek worden in juni 2013 gepresenteerd in het rapport Verdienstelijke netwerken. Van Ravesteijn licht toe: “De rapportage richt zich met name op de beleidsmakers en economen vanuit overheid, netbeheerders en vastgoedontwikkelaars. Zij krijgen hiermee beter zicht op de omgeving waarin kabel- en leidingvraagstukken zich afspelen. Daarnaast hopen we dat het rapport zal aanzetten tot nadenken en discussie, zodat het mogelijk wordt alsnog een kwantitatief onderzoek uit te voeren. Daarmee kunnen we echt stappen zetten richting maatschappelijke optimaliteit bij de aanleg van kabels en leidingen bij gebiedsontwikkeling.”

Ontwikkelen vanuit permanente tijdelijkheid

Herontwikkelingsgebied De Nieuwe Stad in Amersfoort beschikt over een eigen ondergronds warmtenet. De vijfentachtig gebruikers van de terreinen en opstallen van de voormalige Prodentfabriek vormen samen een zo veel mogelijk zelfvoorzienende micro-stad, waarvan een eigen biomassacentrale deel uitmaakt. Ontwikkelend belegger Schipper Bosch beheert het ruim twee hectare grote gebied vanuit een overkoepelende duurzaamheidsvisie.

In drie jaar tijd is de Prodentfabriek getransformeerd tot een nieuw stadsdeel met ruimte om te werken, leren en verblijven; een levendige plek met festivals, een poppodium, een restaurant, gedeelde moestuinbakken en een sterke lokale gemeenschap. De bewoners vormen een mix van grote en kleine bedrijven, afkomstig uit verschillende sectoren, variërend van zakelijke dienstverlening en onderwijs tot horeca en cultuur. De huurprijzen zijn marktconform. De brede mix van activiteiten en het streven om fossiele energiebronnen geheel uit het gebied te bannen, hebben een sterke aantrekkingskracht. Terwijl elders in de stad kantoren en bedrijfspanden leegstaan, geldt voor De Nieuwe Stad een wachtlijst.Uitgangspunt is dat de kwaliteit van het gebied blijft groeien. Dat betekent dat de waarde die een gebied heeft voor de gebruikers, blijft toenemen. Energieneutraliteit met behulp van een ringleiding waar verschillende energiebronnen op aangesloten kunnen worden, speelt daarin een belangrijke rol.

Autonome infrastructuur

Edwin Dalenoord, duurzaamheidsexpert bij Schipper Bosch: “In De Nieuwe Stad zijn we eigenaar van de volledige infrastructuur, inclusief elektriciteit, water, warmte en koeling. Uitgangspunt is dat we het gebruik van fossiele brandstof willen uitbannen. We hebben allerlei alternatieven onderzocht. We hebben bijvoorbeeld gekeken naar biogasvergisting en rioolwarmte, maar voor effectieve toepassing daarvan zijn er te weinig mensen in De Nieuwe Stad. Inmiddels zijn we erachter gekomen dat vlak naast ons terrein een groot hoofdriool loopt, en onderzoeken we de mogelijkheden om daaruit warmte te winnen. In de zomer gebruiken we het net voor koeling, die we onttrekken aan de leidingen voor grondwaterzuivering.”

“Het is enorm verleidelijk om af te wachten en degenen te volgen die het goed doen. Maar dat is niet hoe wij in elkaar steken.”

Bart Schoonderbeek, algemeen directeur van Schipper Bosch, vult aan: “We hebben ook onderzocht of we gebruik konden maken van geothermie op twee kilometer diepte. Dat bleek niet haalbaar, maar ik geloof er heilig in. Als we een paar miljoen over hadden gehad, zouden we het zeker hebben gedaan vanuit de overtuiging dat voldoende mensen zouden aanhaken. Het warmtenet gevoed door een biomassacentrale bleek de beste oplossing, vergde minder kapitaal en is flexibeler. We kunnen vanuit de huidige praktijk veel gemakkelijker aansluiten op nieuwe energieconcepten. Zo kijken we ook naar het gebruik van zonneboilers. Op gebouwniveau krijg je dat niet rond, maar op gebiedsniveau red je het wel. Het is enorm verleidelijk om af te wachten en degenen te volgen die het goed doen. Dan verdien je het meest. Maar dat is niet hoe wij in elkaar steken. Wachten heeft geen zin, je moet het gewoon doen.”

De bewoners krijgen tijdens een rondleiding uitleg over de biosmassacentrale. (Foto: Cees Wouda)

Duurzaam warmtenet

Het warmtenet is aangelegd met behulp van gestuurde boringen. Elk gebouw is met een sub-leiding aangesloten op het centrale circuit. Op het hele terrein zijn langs de gevels leidingstraten vrijgehouden, zodat noodzakelijk graafwerk bij uitbreiding en onderhoud effectief, met zo min mogelijk hinder kan plaatsvinden. De brandstof voor de biomassacentrale wordt nu nog ingekocht. Edwin Dalenoord: “Ons eerste doel was de centrale operationeel te maken. We zijn nu aan het onderzoeken hoe we in dat proces nog verder kunnen verduurzamen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van groen- en houtafval van de gemeente, hoveniersbedrijven en aannemers. Dat levert maximaal tweehonderd ton op, terwijl we duizend ton nodig hebben. We schalen dus langzaam op. We hebben ervoor gekozen om een biomassaketel te kopen en gewoon te beginnen, en kiezen daarmee dus ook bewust voor een leerproces.”

Permanente tijdelijkheid

De Nieuwe Stad is in alles een lerend project, waarbij aansturing plaatsvindt op basis van de ontwikkelingen van vandaag. De achterliggende droom, gebaseerd op herontwikkeling vanuit de menselijke maat en duurzaamheid, is rotsvast verankerd in de organisatie, maar de weg ernaartoe wordt bepaald door ontwikkelingen en ervaringen. Bart Schoonderbeek: “Het gaat niet om stenen. Dat is dood materiaal. Een gebied als dit is een levend organisme. We hebben De Nieuwe Stad ontwikkeld vanuit hoe we zelf in een stad willen wonen. We denken niet vanuit stenen, maar vanuit mensen. We willen dromen verbinden. We willen mensen in staat stellen hun eigen omgeving mede vorm te geven. Daarvoor moeten gebieden autonoom en begrijpbaar zijn.”

De keuze van Schipper Bosch betekent een bewuste keuze voor vallen en opstaan, maar geeft tegelijkertijd een enorme dynamiek. Bart Schoonderbeek noemt het ‘permanente tijdelijkheid’. “De gewenste kwaliteit is uitgangspunt. Die ambitie is ononderhandelbaar. We zijn vrij recalcitrant. Dat betekent dat we steeds een hele weg te gaan hebben om iedereen te overtuigen. Maar de permanente tijdelijkheid stelt ons in staat om dagelijks bij te sturen. Dat is van enorme meerwaarde.”

De biomassacentrale wordt gevoed door met name houtsnippers en restafval van timmerfabrieken in de omgeving. (Foto: Cees Wouda)

Dit was de Onderbreking Waardering

Bekijk een ander koffietafelboek: