Loading...

De Onderbreking

Waardering

Waardering

Kwaliteitsimpuls door ondergrondse fietsenstalling

Den Haag, Tramtunnel

Aantoonbare veiligheid met standaard ICT proces

Utrecht: win-win-winsituatie

Risicogestuurd grondonderzoek

Probleemloos na uitstel openstelling

Schiedam, Ketheltunnel

Virtual Design and Construction

Alle winst uit de ondergrond

Kennisbank

Waardering

In de praktijk wordt veel gesproken over integrale gebiedsontwikkeling, maar men vergeet vaak de potentie van de bodem. De ondergrond kan een kwaliteitsimpuls geven aan de bovengrond. Welke waarde voegt ondergronds ruimtegebruik toe? Kunnen we die meerwaarde ook hard economisch neerzetten?

De huidige ruimtelijke ordening is primair gericht op de bovengrondse ruimte. Wanneer de ondergrondse ruimte als volwaardige component in de planvorming wordt meegenomen, komen de kansen in beeld. Zo kan ondergronds ruimtegebruik positief bijdragen aan maatschappelijke opgaven, zoals de energietransitie en klimaatverandering. Door functies ondergronds te brengen, blijft er bovengronds ruimte over voor andere doeleinden. Deze toegevoegde waarde van ondergronds bouwen is echter lastig in kaart te brengen, terwijl de kosten vaak relatief goed zijn in te schatten.

Veel participanten hebben met deze kwestie te maken en het COB wil hen hierin ondersteunen. Er spelen civieltechnische, juridische, beleidsmatige en economische vragen die in samenhang bekeken moeten worden om de ondergrond op waarde te kunnen schatten.

(Foto: Vincent Basler)

Het Maastrichtse stationsplein was jarenlang een jungle met kriskras gestalde fietsen. Een ondergrondse stalling met circa drieduizend plekken moet daar een einde aan maken. Bij de bouw werken de TBI-ondernemingen Mobilis en Timmermans- Infratechniek voor het eerst samen. Met succes.

Reizigers die het Maastrichtse station aan de westzijde verlaten, worden direct met de bouw van de fietsenstalling geconfronteerd. De route naar het centrum loopt via een brede verplaatsbare loopbrug over de bouwkuip. Vanaf deze brug hebben ze goed zicht op de werkzaamheden. Volgens Jos Timmermans, directeur van Timmermans Infratechniek, is hier bewust voor gekozen: “Doordeweeks passeren hier dagelijks ongeveer 33.000 treinreizigers. Die mensen willen zien wat er gebeurt en hebben vaak vragen. Daarom hebben we geregeld een medewerker op de brug staan, die deze vragen kan beantwoorden. Verder hebben we begin december in de Stationsstraat een uitkijktoren geplaatst zodat geïnteresseerden de voortgang van de bouw kunnen volgen.”

De loopbrug (traversebrug) kan enkele meters worden opgeschoven om in de bouwkuip ruimte te maken voor werkzaamheden. (Foto: TBI)

“We bouwen terwijl alle activiteiten op en rondom het station gewoon doorgaan”, vertelt Ron Hiel, projectmanager bij Mobilis. “Dat betekent enerzijds dat we ervoor moeten zorgen dat de vele treinreizigers zo min mogelijk last hebben van de bouw. Daarnaast moeten we regelen dat bussen en treinen kunnen blijven rijden, winkels en hotels goed bereikbaar blijven en de hinder voor de omgeving minimaal is. Dat is de reden dat we ’s ochtends pas om negen uur mogen beginnen en uiterlijk om zeven uur ’s avonds moeten stoppen. Dat was even wennen, maar inmiddels ben ik ervan overtuigd dat je deze werktijden bij alle projecten in binnensteden zou moeten hanteren. Je veroorzaakt echt veel minder overlast voor de omgeving en voor jezelf heeft het ook voordelen. Na negenen zijn de forenzen weg en je kunt ook nog eens bijna het hele jaar bij daglicht werken.”

Expertise invliegen

De bouw van de Maastrichtse fietsenstalling is het eerste grote project waarbij Mobilis en Timmermans samenwerken. Hiel verwacht dat dit in de toekomst veel vaker zal gebeuren: “De laatste jaren zie je steeds meer dat aanbestedingen worden gewonnen door grote infrabedrijven. Als relatief klein bedrijf kom je er nauwelijks meer tussen. Als TBI-dochters kunnen we onze kansen vergroten door samen met ‘familieleden’ als TBI Infra op te trekken en onze expertise te bundelen. Op die manier creëren we een schaalgrootte die voordelen biedt. Door onze krachten te bundelen kunnen we niet alleen een compleet project aanpakken, maar ook veel eenvoudiger expertise en menskracht ‘invliegen’. Bijvoorbeeld als we tijdelijk een extra calculator of constructeur nodig hebben.”

“Behalve voor onszelf heeft de samenwerking tussen Mobilis en Timmermans ook voor onze opdrachtgever voordelen”, vervolgt Hiel. “Doordat wij allebei een TBI-onderneming zijn, hebben we geen tegengestelde belangen. De opdrachtgever heeft hierdoor in feite maar met één partij te maken, wat voor hem prettig is bij eventuele discussies. Timmermans vult aan: “Onze slogan is ‘Samen wat kan, apart wat moet’. Die slogan komt voort uit het besef dat je als opdrachtnemer veel meer te bieden hebt als je je partner kent, respect hebt voor de ander en elkaars kennis benut.”

Als voorbeeld van het benutten van elkaars kennis noemt Hiel de expertise van Timmermans met grondkerende constructies en de ervaring van dit bedrijf met de Maastrichtse ondergrond: “In het referentieontwerp werd voor de fietsenstalling uitgegaan van diepwanden. Wij hebben bewust een andere keuze gemaakt. Timmermans wist namelijk door eerdere werken dat in Maastricht het risico op lekkage bij diepwanden groot is door de aanwezigheid van vuursteenlagen en karstgaten. Daarom hebben wij gekozen voor zogeheten CSM-wanden. De kans op lekkage is bij deze wanden minimaal en ze zijn ook nog eens goedkoper. En bij het aanbrengen treedt nauwelijks geluids- en trillingshinder op.”

Timmermans vult aan: “De CSM-wanden hebben we aangebracht tot circa tien meter onder het maaiveld. Na het aanbrengen van de stalen profielen hebben we stempels geplaatst en de grond, deels nat, tot zes meter beneden maaiveld ontgraven. De volgende stap is het storten van het onderwaterbeton. Voor deze klus mogen we ‘s nachts doorwerken omdat we totaal 2.400 vierkante meter moeten storten.”

(Foto: Aron Nijs Fotografie)

Uitdagend

Hiel: “Als het onderwaterbeton is uitgehard, verwijderen we de stempels en brengen we vanaf een ponton trekankers aan. Vervolgens pompen we het water uit de kuip en storten we tegen de CSM-wanden de definitieve betonnen wanden en brengen we de kolommen aan. Ook het dak storten we ter plekke. De verbinding tussen een prefabdak en de wanden is altijd kritisch en leidt vaak tot lekkages. Een in het werk gestort dak kent die risico’s niet. De ingang van de stalling wordt uitgerust met rolbanen en komt in de middenberm van de Stationsstraat te liggen.”

Beiden vinden het een uitdagend project. Timmermans: “Niet alleen het werken in een intensief gebruikte omgeving is een uitdaging, maar ook de zeer beperkte ruimte waarover we beschikken op de bouwplaats. De schuttingen om het project staan op de CSM-wanden en alleen aan de noordzijde van de bouwkuip hebben we een klein werkterrein. Daardoor is de logistiek steeds een enorme puzzel. Daar komt de relatief korte tijd die we hebben om het project uit te voeren nog eens bij. Afgelopen voorjaar zijn we begonnen met de voorbereidende werkzaamheden zoals het verleggen van de kabels en leidingen en najaar 2017 moet de stalling klaar zijn. Dat is spannend, maar als het deze winter niet hard gaat vriezen, moeten we volgend jaar september kunnen opleveren. En zoals het er nu uitziet zonder een millimeter zetting in de omgeving.”

Tramtunnel

In 1996 begon de bouw van het Souterrain in Den Haag, een 1.250 meter lange tramtunnel onder de Grote Marktstraat met twee ondergrondse stations en tussen deze stations een 600 meter lange ondergrondse parkeergarage met twee parkeerlagen.

Volgens de planning zou het project voor het jaar 2000 gereed zijn, maar door grondwaterproblemen kwam het project ruim twee jaar stil te liggen en moest voor de afbouw gebruik worden gemaakt van een speciale bouwtechniek. Uiteindelijk werd de tunnel in 2004 in gebruik genomen. Sindsdien wordt hij gebruikt voor diverse tramlijnen en inmiddels ook door RandstadRail.

Tot de bouw van de tunnel werd besloten om het bovengrondse winkelgebied leefbaar en goed bereikbaar te houden. Dat is ondanks de problemen tijdens de bouw uitstekend gelukt. De drukke Grote Marktstraat is veranderd in een rustige, chique winkelpromenade en de ruim dertig trams per uur vervoeren dagelijks duizenden bezoekers naar en van de ondergrondse stations Spui en Grote Markt.

De Haagse tramtunnel, ook wel het Souterrain genoemd. (Foto: Flickr/Marco Raaphorst)

Bouwmethode

De tunnel is gebouwd volgens de wanden-dakmethode om overlast op maaiveld zoveel mogelijk te voorkomen. De wanden bestaan voor het grootste deel uit diepwanden en alleen ter plaatse van de Kalverstraat uit stalen damwanden. Op de meeste plaatsen staan de wanden zeer dicht op de bestaande bebouwing, die voornamelijk op staal is gefundeerd.

Over het grootste deel van het tracé bedraagt de afstand tussen de wanden ongeveer 15 meter, alleen ter plaatse van de stations staan ze circa 25 meter uit elkaar. Op de plekken waar de tunnel 15 meter breed is, is de bouwput aan de onderzijde voorzien van een groutboog, die bestaat uit korte elkaar overlappende jetgroutkolommen in de vorm van een afgevlakte ‘U’. De jetgroutboog is aangebracht om het grondwater tegen te houden en om de verticale kracht op de bouwputbodem door de opwaartse waterdruk naar de wanden te leiden. Verder functioneerde de boog tijdens de bouw als stempel voor de wanden. Hiervoor was het nodig dat de boog zo hoog mogelijk in de grond zat, zodat de stempelfunctie optimaal was en de wanden zo min mogelijk zouden vervormen. Het toepassen van een groutboog voor deze drie functies was nieuw.

Ter plaatse van de stations was de bouwput te breed om een groutboog te kunnen toepassen. Hier is gebruik gemaakt van een gellaag voor de verticale stabiliteit en het tegenhouden van het grondwater. Deze oplossing was in ons land al diverse keren met succes toegepast.

Groutboog niet waterdicht

De bouw startte in maart 1996. Het aanbrengen van de diepwanden en damwanden verliep vrijwel zonder verzakkingen van de nabijgelegen bebouwing. Toen het dak was aangebracht werd begonnen met het ontgraven van de bouwput. In februari 1998 was de bouwput op de Kalvermarkt bijna volledig ontgraven, toen er via wellen grondwater omhoog kwam. De groutboog bleek niet waterdicht. Er werd nog geprobeerd om de wellen te dichten met injecties en het aanbrengen van geotextiel en ‘big bags’ als ballast, maar dit bleek niet te werken. Nadat er naast de damwand een gat in de straat ontstond door weggespoeld zand, werd besloten om de lekkage te stoppen door de bouwput onder water te zetten. Hierdoor kwam de bouw stil te liggen.

Deze situatie duurde uiteindelijke ruim twee jaar. In deze periode werd beoordeeld of de lekkage aan de Kalvermarkt een incident was of dat de onbeheersbare welvorming inherent was aan de in het bestek voorgeschreven bouwmethode met de groutboog. Uit een faalkansanalyse bleek dat de kans om meer lekken in de groutboog groot was en dat het weggraven van grond boven een lekke groutboog alleen veilig is als er voldoende grond achterblijft op de boog. Bij de tramtunnel was een dergelijke gronddekking niet haalbaar, omdat de grond op sommige plekken vrijwel tot op de boog ontgraven moest worden.

Tramkom heeft daarom gezocht naar een alternatieve methode voor het afbouwen van de tunnel. Na verschillende opties te hebben bekeken, is besloten om de delen met een groutboog onder verhoogde luchtdruk (1,14 bar) af te bouwen om te zorgen dat er nauwelijks een verschil zou zijn met de waterdruk onder de groutboog. In juni 2000 werd voor de delen met een groutboog het contract omgezet in een ‘design & construct’. Tramkom nam daarmee de verantwoordelijkheid op zich voor het gewijzigde ontwerp. Verder werd afgesproken dat de overige delen van de tunnel volgens het bestek werden afgebouwd.

Verhoogde luchtdruk

Het afbouwen onder verhoogde luchtdruk, had ingrijpende gevolgen. Zo moesten er luchtsluizen worden gemaakt voor mensen en materieel en moest alle afgegraven grond via deze sluizen worden afgevoerd. Om de luchtkwaliteit in de compartimenten met hoge luchtdruk goed te houden werd er alleen met elektrisch materieel gewerkt. Verder konden de bouwers minder lang werken en moesten elke keer bij het verlaten van het compartiment maatregelen worden genomen om ‘caissonziekte’ te voorkomen.

Ook constructief waren er extra maatregelen nodig om geen problemen te krijgen door de hogere druk. Bij tunnel onder de Kalvermarkt moest de vloer boven de eigenlijke tramtunnel – die al was gestort – tijdelijk met een staalconstructie worden verstevigd. Verder moesten hier groutankers worden aanbracht om te voorkomen dat de stalen damwanden omhooggedrukt zouden worden. Onder de Grote Marktstraat was de vloer boven de tunnel nog niet gestort. Om deze vloer geschikt te maken voor de verhoogde luchtdruk werd hij veel zwaarder uitgevoerd en werd gekozen voor een andere verbinding met de diepwanden. Verder werd er tijdelijk ballast op de vloer geplaatst.

Bemalingsproblemen

In de zomer van 2000 werd ook het ontgraven van de bouwput voor station Spui hervat. In juli ontstond hier een wel, vlakbij het compartimenteringsscherm dat de bouwput van station Spui en de bouwput van de Kalvermarkt scheidde. Deze laatste stond nog onder water. Na enkele uren bezweek het scherm en liep ook de bouwput bij het Spui onder. Om dit probleem te verhelpen werd eerst het scherm versterkt en vervolgens grond tegen het scherm aangebracht. Daarna kon het water uit de bouwput Spui worden gepompt.
De maanden daarna bleef de bemaling – die gedurende de tweejarige bouwstop steeds had gefunctioneerd en water wegpompte tussen de gellaag en een daar boven gelegen veenlaag – problematisch. Filters slibden dicht waardoor onvoldoende grondwater kon worden weggepompt. Daardoor dreigde de waterspanning onder de veenlaag zo hoog te worden dat deze zou opbarsten en vervolgens de diepwanden zouden vervormen.

Om de bemaling weer op het gewenste niveau te krijgen, zijn verschillende maatregelen genomen. De grond uit de bouwput is in sleuven van ongeveer zes meter afgegraven over de breedte van de bouwput. Nadat een sleuf was ontgraven is hierin een werkvloer gestort die tegelijkertijd als stempel diende. Voor de bemaling is een groot aantal grondpalen aangebracht, die op de hoogte van de veenlaag waren ‘afgestopt’ en daaronder waren voorzien van een filter. Dat maakte het mogelijk om deze palen ‘aan’ en ‘uit’ te zetten. Pas als het ontgraven begon startte de bemaling. Door deze werkwijze hoefde de bemaling per sleuf slechts drie weken te werken.

Inzichten

Door alle problemen werd de tunnel uiteindelijk ruim vier jaar later in gebruik genomen dan gepland en namen de bouwkosten met circa 100 miljoen euro toe. Na deze moeilijke start, functioneert de tunnel goed. De problemen hebben ook tot de nodige inzichten geleid. Zo concludeert de Delftse hoogleraar funderingstechniek Frits van Tol in 2004 in een artikel in het blad Geotechniek onder andere dat de Tramtunnel nog eens heeft duidelijk gemaakt dat bij ondergronds bouwen:
voldoende robuust moet worden ontworpen
rekening moet worden gehouden met afwijkingen in de bodem en de gerealiseerde (deel)constructies
vooraf moet worden geïnventariseerd welke gevolgen het falen van onderdelen van de constructie hebben
en vooraf maatregelen moet zijn voorbereid om de gevolgen van falen te minimaliseren.
Ook geeft hij aan dat bij de toepassing van waterkerende lagen die zijn gemaakt met groutinjecties, altijd rekening moet worden gehouden met lekken. Verder adviseert hij om softgellagen alleen als waterremmende laag te gebruiken als de bouwfase niet langer dan twee jaar duurt.

Loopt de weg naar aantoonbare tunnelveiligheid via standaardisatie van ICT-processen?

De veiligheid van verkeerssystemen is voor een groot deel afhankelijk van ICT. Dat is zeker bij tunnels het geval. Maar wat als ICT-systemen falen? Wat betekent dat voor de veiligheid? Hoe kun je garanderen en aantonen dat falende ICT-systemen de veiligheid van de tunnelgebruiker niet bedreigen? En is een standaard ICT-proces daarbij de gedroomde oplossing?

Jørgen Heinrich (Movares) stelt dat de nieuwe Landelijke Tunnelstandaard (LTS) de eerste voorzichtige stappen zet richting een gestructureerd proces voor het creëren van veilig werkende software. Er worden echter nog geen standaard processen gevraagd voor het maken, verifiëren en in dienst stellen van software voor tunneltechnische installaties. Als het gaat om de inherente veiligheid van bijvoorbeeld een treinbeveiligingssysteem, draait het altijd om het aantonen van het veilig falen van de hardware en de software. Zeker in de huidige wereld waarin steeds meer software wordt gebruikt om beveiligingssystemen te bouwen, is het aantonen van de veilige en correcte werking van de software cruciaal. Vindt dit nu ook z’n weg naar tunnels? Jørgen Heinrich en Auke Sjoukema (ProRail) praten over nut en noodzaak van een standaard ICT-proces.

Is een standaard proces noodzakelijk om de goede werking van ICT-systemen aan te tonen?

Auke Sjoukema: “Bij ProRail zijn we erachter gekomen dat er ten aanzien van standaards en uniformiteit op het gebied van tunneltechnische installaties verbeteringen noodzakelijk zijn. Ten behoeve van adequaat beheer willen we documenten beter op orde hebben en ervoor zorgen dat tunnels op een uniforme manier bediend en beheerd  worden. Op dit moment kijken we vooral naar processen. De aantoonbaarheid van ICT-systemen is daar wel een onderdeel van, maar staat nu niet boven aan de agenda.”

Jørgen Heinrich: “In de LTS en het nieuwe Ontwerpvoorschrift Tunnels van ProRail worden voorzichtige stappen gezet om ook voor tunnels een gestructureerd proces te creëren. Er wordt gevraagd om een proces dat past binnen de IEC-61508 resp. NEN-EN 50126(de internationale functionele-veiligheidsnormen), of een equivalente oplossing. Dit dient te leiden tot een gestructureerde wijze van het maken, verifiëren en in dienst stellen van de tunnelinstallaties door de opdrachtnemer. Maar de eis betekent ook het nodige voor de opdrachtgever. deze zal namelijk veel strenger moeten toezien op het nakomen van de procesafspraken en het geleverd krijgen van de bewijzen voor correcte en veilige werking. Alleen een proceseis stellen is niet voldoende om een cultuur van veiligheid en aantoonbaarheid te verkrijgen.”

Er wordt kennelijk (nog) niet om zo’n standaard gevraagd. Hoe komt dat?

Jørgen Heinrich: “Er wordt niet expliciet om gevraagd, maar een standaard zou wel een logisch gevolg zijn van de vraag naar aantoonbare beschikbaarheid en veiligheid. Het heeft te maken met volwassenheid van de markt. Je ziet dat er steeds meer op basis van systems engineering wordt gewerkt. Daar volgt uit dat je duidelijke afspraken wilt maken.”

Auke Sjoukema: “Standaardiseren past inderdaad bij de wens om steeds meer te certificeren en valideren. Je moet een bepaalde mate van betrouwbaarheid kunnen aantonen. Daarom sluit ik ook niet uit dat een standaard ICT-proces gevraagd zal gaan worden voor tunneltechnische installaties. Wellicht is er nu nog sprake van onderschatting van het afbreukrisico. Voor treinbeveiligingsystemen zien we een heel strikte normering.  De aanpak bij tunneltechnische installaties is gebaseerd op de certificeringseisen vanuit het Bouwbesluit, onder andere voor brandmeldinstallatie, rookwarmteafvoer en  bluswatervoorziening,  en de Europese eisen voor validatie uit de TSI Safety in Railwaytunnels.”

Wat zou de volgende stap moeten zijn om tot een standaard te komen?

Auke Sjoukema: “Het belang van standaardisatie staat zeker al op de agenda. ProRail heeft nu de interne opdracht om een nieuw treinstilstanddetectiesysteem te ontwikkelen voor de Willemsspoortunnel in Rotterdam. We kijken verder dan alleen die tunnel, door een ‘kookboek’ te ontwikkelen met daarin de receptuur die voor alle tunnels toepasbaar is. Zo komen we tot eenduidige afhandeling.”

Jørgen Heinrich: “Het bewustzijn is absoluut aanwezig. Het ‘kookboek’ dat Auke noemt, kan zeker een goede volgende stap zijn. Daarin leg je de functionaliteit vast, zodat je per tunnel een keuze kunt maken. Dan voorkom je de discussie over wel of geen sprinkler en ga je terug naar de functie. Wil je een brand in een bepaalde tijd kunnen bestrijden, of moet de tunnel zodanig zijn gebouwd dat deze bestand is tegen een brand?”

Hoe moet zo’n standaard ICT-proces tot stand komen? Wie bepaalt?

Jørgen Heinrich: “Bij treintunnels is het vanzelfsprekend ProRail die bepaalt. Dat is dan de opdrachtgever.”

Auke Sjoukema: “Maar dan moeten we wel eerst ons huis op orde hebben. Daarna kunnen we aan dit soort optimalisaties gaan denken. En dat gaat misschien wel sneller dan we denken. Spoorzone Delft levert hopelijk een aantal best practices op die we snel kunnen invoeren.”

Tot slot. Komt zo’n standaard ICT-proces er ook echt?

Jørgen Heinrich: “Ja, dat gaat er komen. Het zou voor de branche en de belastingbetaler goed zijn als er voor het hele proces, vanaf het pakket van eisen, via engineering en bouw tot beheer aan toe, een uniforme aanpak komt. Dat levert meer kwaliteit en scheelt veel faalkosten.”

Auke Sjoukema: “Ja, maar ik weet nog niet met welke diepgang. Het ‘kookboek’ van ProRail zal nooit hetzelfde zijn als dat van Rijkswaterstaat. Maar de processen zijn wel gelijk, en daarin kun je van elkaar leren.”

 Reacties uit het netwerk

Daan Dörr, consultant industriële automatisering:

“Movares en Prorail denken in dezelfde richting als de dienst Stadsbeheer van gemeente Den Haag; zij beogen iets soortgelijks met de Haagse Tunnel Standaard (het ICT deel van de LTS voor stadstunnels).

Veilig werkende software vraagt om standaardisatie (hergebruik van al eerder gerealiseerde en bewezen software) én het in veilige toestand komen van de processen bij het falen van een hardware ICT-onderdeel. Dat laatste heeft alles te maken met de autonome bedrijfszekerheid van een onderdeel en de hardware-architectuur waarin deze is geplaatst.

Software zelf kan niet falen, het is immers niet aan slijtage onderhevig. Van belang is dat software goed is ontworpen en getest, zodat de beoogde tunnelveiligheid met behulp van programmatuur wordt bereikt. ‘Standaard’ software (waaronder systeemsoftware) en ‘standaard’ architectuur (waaronder standaardpakketten) zijn dus sleutelwoorden. Fabrikanten leveren verschillende veelvuldig toegepaste ‘standaards’, het is evident dat het gebruik daarvan meer zekerheid geeft over de goede werking.

Waar de LTS besturingsfunctionaliteit (veelal software) beschrijft, sluit deze niet aan op standaards van leveranciers. Technisch is dit geen probleem, met behulp van applicatiesoftware is alles te bouwen. De LTS heeft vooral een stap gemaakt bij de standaardisatie van de technische processen (TTI’s). De automatisering zal echter voor elke tunnel anders uitpakken. Daar valt veel te halen voor wat betreft veiligheid, en dan niet alleen bij de bouw maar ook bij de verwerking van updates van systeemsoftware.

Bij de Haagse Tunnel Standaard (HTS) wordt geprobeerd meer gebruik te maken van de standaard mogelijkheden van besturingsystemen en wordt door opdrachtnemers zelf gemaakte apparatuur (dit zijn feitelijk geen COTS-producten) uitgesloten. Ook zijn de besturingsarchitecturen en details voor de MMI verder gespecificeerd, tevens worden de applicaties die daaruit volgen eigendom van de opdrachtgever. Hergebruik van (bewezen) software bij verschillende tunnels is zo beter te organiseren.”

Win-win-winsituatie

Door een strategische keuze te maken voor grondwaterwinlocaties, pakt de provincie niet alleen de drinkwateropgave aan, maar verruimt ze ook de mogelijkheden voor warmte-koudeopslag (WKO) en ander ondergronds ruimtegebruik in stedelijk gebied.

“In de provincie Utrecht hebben we ongeveer dertig locaties waar grondwater wordt gewonnen voor de drinkwaterproductie”, vertelt René van Elswijk, programmamanager Grondwater bij de provincie Utrecht. “De productiecapaciteit van deze winlocaties is niet groot genoeg om in de verwachte drinkwatervraag van 2040 te voorzien. Daarom hebben we in kaart gebracht waar we binnen de provincie geschikte grondwatervoorraden hebben. Dat bleek op veel plaatsen het geval te zijn. Vervolgens hebben we bekeken welke gebieden het meest geschikt zijn voor nieuwe winningen. Daarbij hebben we niet alleen gekeken naar de invloed van de grondwateronttrekking op de omgeving, maar ook naar de invloed van de omgeving op een eventuele winlocatie.”

Er is gekozen voor locaties buiten (toekomstig) stedelijke gebied, waar winning uit diepere lagen – het tweede of derde watervoerende pakket – kan plaatsvinden. Ook drinkwaterbedrijf Vitens gaf aan dat zij vanwege mogelijke bedreigingen en belemmeringen in stedelijk gebied daar geen nieuwe winningen wil starten. Van Elswijk: “De keuze voor de diepere lagen hebben we gemaakt, omdat de grondwateronttrekking dan minder effect heeft op natuur en bestaande bebouwing. We willen geen verdroging en ook niet dat door een eventuele grondwaterverlaging paalrot aan houten funderingspalen gaat optreden. Onze keuze voor winlocaties buiten de stedelijke gebieden vloeit daarnaast voort uit de behoefte om zo veel mogelijk kansen te bieden voor WKO. Immers juist in binnenstedelijk gebied en op toekomstige ontwikkellocaties zijn dit soort bodemenergiesystemen een geschikte optie om aan milieu-eisen te voldoen.”

Kaart met de strategische grondwatervoorraad zoals opgenomen in de kadernota Ondergrond. (Beeld: provincie Utrecht)

Mogelijkheden verruimd

Collega Marian van Asten van het team Bodem en Milieu vervolgt: “Door het benoemen van de strategische grondwatervoorraden is nu ook duidelijk welke gebieden niet in aanmerking komen voor drinkwaterwinning. In deze gebieden hebben we de mogelijkheden voor WKO verruimd. Zo is WKO hier voortaan in alle watervoerende pakketten toegestaan, terwijl we voorheen een sterke voorkeur hadden voor het ondiepe pakket. Bijkomend voordeel van het toestaan van WKO in de diepere pakketten, is dat er minder snel conflicten ontstaan met ander ondergronds gebruik van het ondiepe watervoerende pakket, zoals parkeerkelders. Vooral in gebieden waar veel WKO-systemen zijn of worden verwacht is de verruiming aantrekkelijk. Een goed voorbeeld is de Utrechtse Uithof. Hier kunnen kleine WKO-systemen gebruik maken van het eerste watervoerende pakket en nieuwe, grote systemen van het tweede. Op die manier wordt voorkomen dat nabijgelegen WKO-systemen elkaar negatief beïnvloeden.”

Planologische bescherming

“De geschikte gebieden voor nieuwe drinkwaterwinningen hebben we in onze Kadernota Ondergrond benoemd tot strategische grondwatervoorraden”, legt Van Asten. “Deze gebieden geven wij een planologische bescherming. Dat betekent dat we hier ruimtelijke ontwikkelingen uitsluiten die een toekomstige drinkwaterwinning belemmeren. Aangezien de effecten van WKO in het eerste watervoerende pakket op de onderliggende watervoerende pakketten miniem zijn, staan we ondiepe WKO-systemen wel toe. Bijkomende reden is dat we het ongewenst vinden als in deze gebieden helemaal geen WKO mogelijk zou zijn. In de gebieden rond de bestaande drinkwaterwinlocaties is WKO in principe niet toegestaan.”

Schematische dwarsdoorsnede met de functies in de ondergrond. (Beeld: provincie Utrecht)

'Risicogestuurd grondonderzoek' bruikbaar wapen in strijd tegen faalkosten

Begin 2013 verschijnt het rapport Risicogestuurd grondonderzoek. Dit rapport is door een grote groep geotechnici vanuit Geo-Impuls opgezet om faalkosten te verminderen. (Het ontbreken van) de benodigde informatie over de ondergrond blijkt een belangrijke factor bij het optreden van faalkosten.

Het risico van faalkosten ontstaat juist dan wanneer verkeerde ontwerpbeslissingen of inschattingen worden gemaakt doordat op dat moment de benodigde informatie uit grondonderzoek ontbreekt. De publicatie helpt partijen die risico’s beter te beheersen en om in de contractvorming tot een daarbij passende toedeling van verantwoordelijkheden te komen. In de praktijk zijn er legio voorbeelden waarbij pas in een laat stadium werd ontdekt dat er sprake was van een verhoogd risicoprofiel. Zo zou het risico van herstel- en gevolgschade als gevolg van verzakkingen kunnen worden beperkt, doordat benodigde informatie als gevolg van het werken met het ontwikkelde instrument tijdig beschikbaar is.

De publicatie past in Geo-Impuls, het programma dat in 2015 moet leiden tot vijftig procent reductie van geotechnisch falen. De publicatie Risicogestuurd grondonderzoek is een vervolg op het Delft Cluster/CUR-project Grondonderzoek in de tenderfase. Martijn van Vliet, namens Rijkswaterstaat trekker van de werkgroep die de uiteindelijke publicatie ontwikkelde: “We zijn bewust van die oude naam afgestapt, omdat de nadruk op de tenderfase te beperkt zou zijn. Vanuit Geo-Impuls was er behoefte om het onderzoek breder en uitgebreider op te pakken, omdat we zagen dat er in de contractvorming steeds vaker een spanningsveld ontstaat ten aanzien van risico’s en verantwoordelijkheden. Welk onderzoek hoort bij het voorwerk van de opdrachtgever en wat hoort bij het werk van de aannemer? Dat probleem speelt bij elke contractvorm.”

“Wat wij met dit rapport willen benadrukken, is dat er in elke fase van een project grondonderzoek nodig is en dat je de uitkomsten steeds naar de volgende fase moet overdragen. Zo werk je van grof naar fijn, waarbij de onzekerheidsfactor steeds kleiner wordt. Je werkt van de eerste fase (is een tunnel hier überhaupt mogelijk?) tot de uitvoering (hoeveel kracht is er nodig om de damwand te installeren ?).”

Praktisch toepasbaar
De commissie is erin geslaagd om een praktisch instrument af te leveren. De inleiding van het rapport is gewijd aan de systematiek en daarmee voor alle lezers van belang. In de hoofdstukken erna is echter gekozen voor een indeling naar type bouwwerk/kunstwerk. Daarmee sluit de commissie aan bij de beleving en de werkwijze in de praktijk van alledag. Martijn van Vliet: “De publicatie is toegankelijk voor de gebruiker die vaak met één type project tegelijk bezig is. Per type bouwwerk/kunstwerk hebben we benoemd wat de risico’s zijn. De risicogestuurde aanpak betekent dat we omschrijven wat er moet gebeuren om zo’n risico te beheersen en hoe je je bevindingen zo documenteert dat men er in de volgende fase mee verder kan. De opdeling naar bouwwerk/kunstwerk betekent dat iedereen het voor hem relevante hoofdstukje erbij kan zoeken.”

De commissie heeft in de totstandkoming van het rapport steeds gewerkt aan een breed draagvlak. De commissie bestond weliswaar voornamelijk uit mensen met een technische achtergrond, maar er zijn binnen Geo-Impuls ‘onderweg’ workshops georganiseerd om mensen die met aanbestedingen bezig zijn bij de ontwikkeling van het instrument te betrekken.”Risicogestuurd werken betekent dus juist niet dat er dwingende voorschriften zijn als ‘Gij zult elke tien meter een prikje doen’. Het gaat erom dat er in een vroeg stadium wordt nagedacht over de geotechnische risico’s en dat het onderzoek wordt aangepast op basis van de werkelijke projectrisico’s.

Geo-Impuls
Het doel van Geo-Impuls is om vijftig procent reductie van faalkosten als gevolg van  geotechnisch falen te bewerkstelligen. Martijn van Vliet: “We hebben andere Geo-Impulsteams, die allemaal op een andere manier aan faalkostenbeperking werken,  bij dit project kunnen betrekken. Het is juist de Geo-Impulsomgeving die dit verder heeft kunnen brengen dan mogelijk was binnen de oude CUR-werkgroep. De andere setting heeft letterlijk een impuls gegeven. Het toepassen van georisicomanagement (GeoRM) is één van de belangrijkste producten van de Geo-Impuls.  Het resultaat is een handreiking aan partijen om beter met de risico’s te kunnen omgaan. Voorwaarde voor het slagen van deze aanpak is eigenlijk alleen dat je met z’n allen vooraf afspreekt dat je met de voorgestelde systematiek gaat werken.”

Martijn van Vliet is overtuigd van de praktische toepasbaarheid van de publicatie. ‘Het is geheel gebaseerd op bestaande kennis. Alleen de methodiek is nieuw. Het onderzoek dat we per bouwwerk/kunstwerk per fase aanbevelen, is gebaseerd op best practices. De gedachte daarachter is dat je wel allerlei hightechzaken kunt voorstellen, maar dat daar weinig van terechtkomt als het niet past in de praktijk. Het gaat er kortweg om dat je met dit rapport gemakkelijker kunt besluiten welk onderzoek nodig is.”

Salland-Twentetunnel functioneert probleemloos na uitstel openstelling

Op 29 augustus 2015, bijna negen maanden later dan gepland, ging de Salland-Twentetunnel in Nijverdal open voor het wegverkeer. Daarmee is de gecombineerde spoor- en autotunnel volledig in gebruik. Het treinverkeer rijdt al sinds voorjaar 2013 door de tunnel. Eelco Negen van Rijkswaterstaat legt uit wat er aan de hand was bij de autotunnel, hoe de problemen zijn opgelost en wat de leerpunten zijn.

“Volgens de oorspronkelijke planning zou de autotunnel half december 2014 opengaan”, vertelt Eelco Negen, die sinds maart 2015 projectmanager is van de combitunnel. “Dat was een heel krappe planning. Eind oktober werd duidelijk dat we die niet zouden halen. Alle tunneltechnische en verkeerstechnische installaties waren inmiddels aangebracht en we waren volop bezig met testen. Daarbij bleek dat de verbinding tussen de installaties en de verkeerscentrale in Wolfheze – van waaruit de tunnel bediend moest worden – niet functioneerde. Alsof je internetverbinding eruit ligt, maar dan in het groot met eindeloos veel ingewikkelde softwareprotocollen die niet goed communiceren met de ‘routers’. Daarmee hadden we een serieus probleem, omdat we vanuit de verkeerscentrale alle techniek en procedures nog moesten testen. Door de verbindingsproblemen kon dat niet, en het ontwerp bood ook niet de mogelijkheid om de testen lokaal uit te voeren.”

Terug naar af

“Er zat dan ook niets anders op dan terug naar af te gaan en alle instellingen, prioriteringsregels en veiligheidsprotocollen stap voor stap te doorlopen en te testen. Begin februari 2015 waren we daarmee klaar en hadden we een betrouwbare verbinding die goed werkte met alle software en tunnel- en verkeerstechnische installaties. Pas toen konden we het resterende testprogramma doorlopen.”

“Een dergelijk testprogramma is heel uitgebreid”, legt Negen uit. “Het bestaat in grote lijnen uit twee onderdelen: testen gericht op de techniek en testen waarbij wordt gekeken naar de samenhang tussen de techniek, de procedures en de bediening door de tunneloperators. Bij de technische testen ga je eerst na of elke deelinstallatie in de tunnel het doet. Als dat het geval is, kijk je of het integrale systeem functioneert. Dat is een enorme klus, aangezien er in de tunnel meer dan vijftig verschillende installaties zitten. Bij een calamiteit, zoals een autobrand in de tunnel, moeten die installaties perfect met elkaar samenwerken. De slagbomen om de tunnel af te sluiten kunnen bijvoorbeeld pas worden neergelaten als de verkeerslichten voor de slagbomen op rood zijn gezet. Ondertussen moet de blusinstallatie in gereedheid zijn gebracht, moet het verlichtingsniveau omhoog en moeten de ventilatoren de vrijkomende rook in de goede richting gaan afvoeren. Al deze samenwerkingsstappen moesten we controleren. Vervolgens zijn we de tunneloperators gaan trainen en hebben we alle procedures en de bediening getest.”

Systematisch

“De essentie van een testprogramma is protocollen volgen en uiterst systematisch werken: je moet iedere stap zorgvuldig doorlopen, opschrijven wat eruit komt en vervolgens eventuele fouten herstellen. Daardoor is het testen een vrij langdurig traject. Daar zit natuurlijk niemand op te wachten als een project al is uitgelopen. Ik heb echter de ervaring dat het overslaan van stappen in een later stadium tegen je werkt. De kans neemt bijvoorbeeld enorm toe dat je dan na de openstelling met allerlei kinderziektes te maken krijgt. Tegelijkertijd begrijp ik ook wel dat een projectorganisatie onder druk van de omgeving soms probeer t om op een creatieve manier de duur van de testperiode te verkorten. Dat is prima zolang het er maar niet toe leidt dat stappen worden overgeslagen. Zo ben ik erg blij dat we in Nijverdal het testprogramma zorgvuldig en volledig hebben doorlopen. Ik ben er namelijk van overtuigd dat dit ervoor heeft gezorgd dat de tunnel sinds de opening probleemloos functioneert en goed te bedienen is.”

“Uiteindelijk hebben we eind juni 2015 de testperiode afgerond, met als laatste onderdeel een eindoefening met alle hulpdiensten. Daarna moesten we alleen nog de openstellingsvergunning krijgen. Een week na de oefening hebben we daarvoor alle resterende documenten aangeleverd. Samen met de gemeente Hellendoorn en alle andere betrokken partijen hebben we vervolgens een datum voor de opening vastgesteld, rekening houdend met de verschillende stappen van het vergunningverleningstraject, de zomervakantie en nog wat speling voor onverwachte ontwikkelingen. Zo zijn we uitgekomen op 29 augustus 2015. Het in gezamenlijk overleg vaststellen van de openingsdatum vind ik erg belangrijk, omdat je hiermee voorkomt dat er verschillende verwachtingen ontstaan.”

Veranderingen

Terugkijkend op het project ziet Negen duidelijk waar het aan schortte: “De hele krappe planning betekent dat je zeer weinig speelruimte hebt; er hoeft maar iets heel kleins mis te gaan om uit te lopen. Daar komt bij dat er sinds de start van het project nog allerlei grote veranderingen zijn doorgevoerd. Denk aan de invoering van de landelijke tunnelstandaard en extra eisen op het gebied van cybersecurity. Mijn ervaring is dat dit soort wijzigingen bij ICT-projecten dodelijk zijn. Het is een beetje zoals met betonnen constructies. Als je beton hebt gestort, kun je geen wapeningsstaal meer toevoegen. Bij de ontwikkeling van software geldt min of meer hetzelfde. Heb je eenmaal een systeemontwerp vastgesteld en ben je begonnen met het softwareontwerp, dan is het uiterst moeilijk om nog veranderingen door te voeren.”

“Besluit je toch tot wijzigingen, dan moet je heel goed analyseren welke gevolgen die kunnen hebben”, zegt Negen. “Wat zijn bijvoorbeeld de extra risico’s en wat betekenen die voor de planning? In de praktijk wordt zo’n impactanalyse lang niet altijd gemaakt. En als hij wel wordt gemaakt, wordt toch nog vaak vastgehouden aan de oorspronkelijke planning. Voor een deel hangt dat samen met de optimistische blik van ingenieurs. Zij gaan er meestal vanuit ‘dat het ondanks de veranderingen wel zal lukken’. Daarbij verliezen ze uit het oog dat de risico’s ondertussen veel groter zijn geworden. Ik denk dan ook dat we op dat vlak echt kritischer moeten worden en ons minder moeten laten verleiden om vast te blijven houden aan veelal te strakke planningen.”

Het ontbrekende stukje

Tussen Delft en het Kethelplein bij Schiedam is tussen 2011 en 2015 het ontbrekende deel van de A4 aangelegd. Onderdeel van dit zeven kilometer lange stuk snelweg is de Ketheltunnel, een landtunnel op de grens van de gemeenten Schiedam en Vlaardingen.

De Ketheltunnel (Foto: COB) ligt grotendeels op maaiveld en heeft twee buizen en een middenkanaal dat onder andere dient als vluchtroute. De tunnel is bijna veertig meter breed en is een categorie C-tunnel. Dat houdt in dat vrachtauto’s met gevaarlijke stoffen die kunnen exploderen, niet door de tunnel mogen.

De weg tussen de noordelijke tunnelmond en Delft is grotendeels verdiept aangelegd om verstoring van het open weidelandschap van Midden-Delfland zoveel mogelijk te voorkomen. Ten noorden van de tunnel ligt de weg bijna anderhalve kilometer lang ruim zes meter diep in een bak met geluidswerende wanden en naar beneden gerichte ledverlichting. Vervolgens ligt de weg ruim tweeënhalve kilometer half verdiept – circa twee meter onder maaiveld – met aan beide zijden een begroeide aarden wal.

Bij de realisatie van de tunnel is veel aandacht besteed aan een goede landschappelijke inpassing en het minimaliseren van overlast voor de omgeving. Bovenop de constructie is bijvoorbeeld een park aangelegd, waarin omwonenden kunnen recreëren. Verder liggen tegen de zijwanden aarden taluds om de landtunnel aan het oog te onttrekken. In deze taluds zijn de drie dienstgebouwen aangebracht. Het noordelijke deel van de tunnelconstructie is met betonnen luifels verbreed tot tachtig meter. Op dit bredere deel zijn sportvelden aangelegd en onder de luifels zijn parkeerplaatsen gemaakt.

Het wegdek van de tunnel ligt direct op het zand en de vier wanden van de tunnel – de buitenwanden en de wanden van het middenkanaal – zijn elk gefundeerd op een rij vibropalen. De tunnel is opgebouwd uit vijftig moten van veertig meter lang die ter plekke zijn gemaakt.

Tunnelbuizen

De oostelijke tunnelbuis, met verkeer richting Delft, is 1.620 meter lang en heeft vier rijstroken. De westelijke buis, met verkeer richting Kethelplein, is 1.950 meter lang en heeft drie rijstroken. Twee daarvan zijn voor doorgaand verkeer. De derde rijstrook is de afrit naar de A20 richting Hoek van Holland. Deze splitst al voor de tunnel af en loopt, afgescheiden door verdringingsstrepen, parallel aan de hoofdrijbanen. Voor de vroege afsplitsing is gekozen om weefbewegingen in de tunnel te voorkomen. In de westelijke tunnelbuis is voldoende ruimte om in de toekomst een vierde rijstrook aan te leggen.

Door de verschillende lengtes liggen de tunnelmonden van de tunnelbuizen aan de zuidzijde ruim driehonderd meter van elkaar af. De oostelijke buis begint meer naar het noorden, omdat in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Warvw) is vastgelegd dat er tien seconden rijtijd moet zitten tussen een samenvoeging – in dit geval het Kethelplein – en het begin van de oostelijke tunnelbuis.

Visualisatie van de verspringende tunnelmonden aan de zuidzijde. (Beeld: Rijkswaterstaat)

Aan de noordzijde liggen de tunnelmonden wel naast elkaar. De tunnel gaat hier over in het verdiepte tracé. Daarna volgt het half verdiepte deel. In Delft sluit de weg op maaiveld aan op de bestaande A4 richting knooppunt Ypenburg.

Grondwater

Een paar maanden voor de opening van de tunnel, op 18 december 2015, was het nog even spannend of Rijkswaterstaat alle vergunningen rond zou krijgen. De diepwanden van de verdiepte bak bleken minder waterdicht dan gedacht. Daardoor moet dagelijks ongeveer 1.400 kubieke meter grondwater rond de bak worden onttrokken in plaats van de geplande 400 kubieke meter. Door deze grotere onttrekking kan er schade aan gebouwen in de omgeving ontstaan en kan het veen sneller inklinken. Dat was reden voor het waterschap om de benodigde watervergunning niet zonder meer af te geven. De vergunning kwam pas nadat Rijkswaterstaat had aangegeven een deel van het onttrokken water via retourbemaling diep in de bodem te herinfiltreren en het grondwaterpeil en de gebouwen uitgebreid te gaan monitoren.

'Kan de onderdoorgang niet gewoon daar?'

Men neme een Bouw Informatiemodel (BIM), drie grote smartboards en een zaal vol stakeholders en je doet aan Virtual Design and Construction. Zo eenvoudig lijkt het op het eerste gezicht, maar niets is minder waar. De VDC-methode van Royal HaskoningDHV is een omslag in denken; een andere aanpak die lef vergt.

Volgens Royal HaskoningDHV zorgt Virtual Design and Construction (VDC) voor een breed gedragen ontwerp, minder faalkosten en een snellere doorlooptijd. “Je krijgt meer voor minder”, stelt Jeffrey Rampaart, projectmanager bij het adviesbureau.

“Bij een bouwproject heb je te maken met een keten van partijen. Iedereen streeft ernaar om een efficiënt ontwerp te creëren, waarmee het project binnen het budget, binnen de gestelde tijd en naar ieders tevredenheid kan worden gerealiseerd. Maar de schakels in de keten werken vaak relatief solitair en dat kan een efficiënt ontwerp in de weg staan. Elke partij heeft zijn eigen beleving en verwachtingen bij het project: hoe zorg je dat deze bij elkaar komen? Hoe zorg je ervoor dat iedereen die een belang heeft bij het project, meewerkt aan de oplossing? Wij denken dat je dit bereikt met een visuele methode zoals VDC.”

In beeld

VDC is ontwikkeld door Stanford University en door Royal HaskoningDHV geadopteerd en verder ontwikkeld. De methode is het best uit te leggen aan de hand van de iRoom, een ruim opgezette kamer met drie smartboards aan de muur. Hierop is tijdens een VDC-sessie voor een bouwproject een 3D-weergave van het ontwerp te zien (een BIM), evenals andere relevante informatie, zoals het Programma van Eisen of een luchtfoto van het plangebied. De deelnemers – vertegenwoordigers van alle stakeholders in het project – gebruiken de borden om ontwerpoplossingen te onderzoeken. Hoe scherp mag de bocht maximaal zijn, kunnen we nog een middenberm toevoegen, hoe ervaart een fietser de onderdoorgang? Op zulke vragen wordt ter plekke een antwoord gezocht.

De iRoom in het kantoor van Royal HaskoningDHV in Amersfoort. (Foto: RHDHV)

Het visualiseren van het ontwerp is dan ook een belangrijk aspect van VDC. Het is echter niet het enige. Ook de organisatie en het proces spelen een rol. Bij het selecteren van de deelnemers voor een VDC-sessie moet bijvoorbeeld over de organisatie worden nagedacht: je hebt alle stakeholders nodig om tot een echt integraal ontwerp te komen. Rampaart: “Met VDC werk je geïntegreerd op drie niveaus: een parallel proces vervangt het traditionele volgtijdelijke proces, je betrekt technische en niet-technische stakeholders en op productniveau integreer je zaken zoals ramingen, PvE, risicodossier, enzovoort.”

Simultaan, snel en samen

“VDC is dus meer dan het samen kijken naar een BIM. Sterker nog, het kan ook zonder BIM. Gezamenlijk nadenken over het ontwerp kan ook met flip-overs en post-its. Maar om alle stakeholders bij het proces te betrekken, moet je het ontwerp goed in beeld brengen en dat is bij de complexe projecten van tegenwoordig vrijwel onmogelijk zonder digitale hulpmiddelen”, meent Rampaart.

“De schermen zorgen er daarnaast voor dat je verschillende informatiebronnen kunt combineren. Je kunt bijvoorbeeld de uitgangspunten van het ontwerp letterlijk naast de visualisatie houden, of de huidige en geplande situatie met elkaar vergelijken. Door de visuele benadering kan bovendien iedereen meepraten, de barrière tussen technisch specialisten en beleidsmakers en bestuurders wordt veel kleiner. De klant voelt zich hierdoor meer gehoord. En misschien nog wel belangrijker: je kunt direct laten zien wat een wijziging in het ontwerp voor effect heeft, waardoor sneller keuzes gemaakt kunnen worden. Wat gebeurt er als je de onderdoorgang wat meer naar links plaatst? Is er dan nog voldoende ruimte voor een fietspad? Voor zulke wijzigingen hoef je nu niet terug naar de tekentafel. Je voert het ter plekke uit, waarna je ook gelijk het resultaat kunt bespreken. Dat werkt enorm efficiënt.”

Ideaal dus, dat VDC. Waarom zijn we nog niet massaal overgestapt? Rampaart: “Met VDC wordt het ontwerpproces een open proces, iedereen heeft inspraak. Dat schrikt sommige mensen af. De civiele bouwwereld is een conservatieve wereld, omdat de risico’s vaak groot zijn. Een radicaal andere aanpak wordt hierdoor niet direct omarmd. Je moet met een heel andere blik naar je eigen processen kijken. Daar is lef en vertrouwen voor nodig.”

Echte data

Royal HaskoningDHV gebruikt VDC nu twee jaar, en met succes. Rampaart denkt dat het bij projecten gemiddeld een kostenbesparing van tien tot dertig procent oplevert. “Daarnaast krijgt de klant een betere oplossing, omdat je de vraag nog eens tegen het licht houdt.” VDC leidde onder meer bij een alternatievenstudie voor spoorkruisingen in Ermelo tot tevredenheid van de klant. “We hebben daar de bestaande omgeving gedigitaliseerd en vervolgens de nieuwe plannen erin verwerkt”, vertelt Rampaart. “Zo ontstond er een heel nauwkeurig beeld van de toekomstige situatie. De gemeente kan het plan hiermee goed uitleggen aan het college, de gemeenteraad en inwoners.”

Het verschil met ‘gewone’ visualisaties is dat het 3D-model bij VDC gebaseerd is op de data van zowel de omgeving als het ontwerp. Ook de ondergrond wordt meegenomen. Bodem- en hydrologisch onderzoek, het DINOLoket, de GBKN en het Kadaster leveren veel van de benodigde gegevens. Maar zoals menig ondergrondse bouwer weet, blijft er altijd onzekerheid bestaan, bijvoorbeeld over de lokale bodemgesteldheid en de ligging van kabels en leidingen. Rampaart beaamt dat. “Informatie over ondergrondse infrastructuur wil inderdaad nog wel eens afwijken van de werkelijkheid. Bij VDC levert dat echter minder grote hindernissen op, omdat afwijkingen in de data veelal te klein zijn om het proces te verstoren. Bovendien zijn eventuele consequenties snel in beeld te brengen en aan te passen.”

Tijdens de VDC-sessie onderzoeken stakeholders mogelijke ontwerpoplossingen. (Foto’s: RHDHV)

Beleving

“De kracht van VDC is dat het ontwerp gaat leven. Techniek wordt beleving. Natuurlijk kunnen we de wethouder van Amersfoort vertellen wat je als automobilist ziet als je de tunnel inrijdt. Of een plaatje daarvan laten maken en hem dat laten zien. Maar als de wethouder die vraag stelt in een VDC-sessie, kun je ter plekke inzoomen op de inrit, de camera draaien en de situatie in beeld brengen. Tijdens een VDC-sessie voor een nieuwe onderdoorgang in Ermelo opperde iemand halverwege: ‘Kan de onderdoorgang niet gewoon in het midden?’. Toen hebben we het object domweg opgepakt en langs het spoor gesleept om te kijken waar hij paste. Zo kom je er ook achter wat níet kan en dat is evengoed nuttig om te weten.”

Alle winst uit de ondergrond

Door de ondergrond slim bij bouw- en infraprojecten te betrekken, is er veel maatschappelijke winst te halen. Binnen het COB wordt daarom voortdurend gezocht naar manieren om partijen ervan bewust te maken dat de ondergrond kansen biedt. Zo kwam het dat op 25 november 2014 twee COB-platforms hun krachten bundelden voor een bijeenkomst voor kanskenners en kanshebbers.

Hoewel de ondergrond de letterlijke basis is voor gebiedsontwikkeling en bouw- en infraprojecten, wordt deze vaak over het hoofd gezien. Zonde, want gebruik van de ondergrond kan een veel prettigere leefomgeving opleveren. Voorzieningen voor kabels en leidingen voorkomen bijvoorbeeld dat de straat steeds open moet, en de luchtkwaliteit in de speeltuin verbetert aanzienlijk als auto’s eronder rijden in plaats van ernaast. Je kunt de kansen die de ondergrond biedt echter pas benutten als je weet dat ze er zijn. Met dat idee hebben de COB-platforms Kabels en leidingen en Ordening en ondergrond op 25 november 2014 kanskenners en kanshebbers bij elkaar gebracht. De eerste groep weet al dat het loont om aandacht aan de ondergrond te besteden; voor de tweede groep zou de ondergrond ook winst kunnen opleveren, maar zij kijken nog niet verder dan het maaiveld. Door de groepen inzichten en ervaringen te laten uitwisselen, leren beide partijen wat er nodig is om boven- en ondergrond integraal te benaderen en zo een prettige leefomgeving te creëren.

Geïnspireerd door de praktijk

Samenwerking is de basis, zo blijkt uit de drie presentaties waarmee de bijeenkomst van start ging (zie kaders onder). Wanneer verschillende disciplines goed samenwerken, komen ondergrondse kansen vanzelf in beeld en is er winst te behalen. Alleen is die samenwerking nog niet zo eenvoudig. De drie sprekers deelden de lessen die zij geleerd hebben op dit gebied.

Henk Werksma, H2Ruimte

Henk Werksma beschrijft een praktijksituatie: Vincent, projectvoorbereider bij een gemeente, krijgt een collega op bezoek die vraagt naar de grondvervuiling van een gebied, omdat er plannen zijn voor een bouwproject. De grond is schoon, maar wanneer Vincent doorvraagt, blijkt dat er verder niet over de ondergrond is nagedacht. Er is geen aandacht besteed aan warmte-koudeopslag of waterberging; gemiste kansen. Werksma deelt drie lessen die uit de casus te trekken zijn:

  • Wees voorbereid
    Verandering is niet altijd leuk. Het zal moeite kosten om tot de juiste houding (‘geïnformeerd optimisme’) te komen.
  • Luister
    Onder en -bovengrondmensen denken anders. Gebruik sociale en technische intelligentie om het beste uit beide werelden te combineren.
  • Doen!
    Bewust worden, verbinden, verdiepen en integreren vormen een langdurig proces. Neem tijd en ruimte hiervoor.

Het Ontwikkelingsmodel Ondergrond van SKB is een goed hulpmiddel voor het benodigde leer- en ontwikkelproces. Dit model laat zien hoe je van een situatie met weinig kennis en begrip van elkaars vakgebied kunt komen tot een situatie waarin een integrale benadering vanzelfsprekend is. De stappen zijn gebaseerd op het Torenmodel (Wageningen Business School) wat erop gericht is betrokkenen als een netwerk samen te laten werken.

 

 

Alex Hartsuiker, Liander

Alex Hartsuiker vertelt over een bijzondere oplossing in Zuidas, Amsterdam. Vanwege capaciteitsgroei was er behoefte aan een nieuw schakelstation voor de elektriciteitsvoorziening. Deze wens bestond al jaren, maar het bepalen van de juiste plek werd bemoeilijkt door (onzekerheid over) toekomstige bouwontwikkelingen, hoge grondprijzen, grote bouwdichtheid en veel ondergrondse kabels en leidingen. Ook het moment waarop het station nodig is, is afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen. Het plaatsen van ‘een gebouwtje voor de elektriciteit’ blijkt niet zonder meer mogelijk. Op initiatief van een projectontwikkelaar kwam er uiteindelijk een oplossing: een schakelstation gekoppeld aan een kantoorpand. Zo wordt het station later ontsloten via kabels waarvoor de grond maar op beperkte plekken open hoeft.

Belangrijke succesfactor was het sturen op een integrale aanpak van boven- en ondergrond met alle relevante partijen (netbeheerder, gemeente, projectontwikkelaar). Voor de netbeheerder bestond het realisatieproces uit middelen, meebewegen, onderhandelen, aantrekken en afstoten. Ten tijde van de besluitvorming over het schakelstation waren er veel partijen bij het gebied betrokken en was de omgeving al grotendeels ingevuld. De vraag is of eerder een locatie vaststellen tot een nog betere integrale oplossing had geleid. Men is blij met de huidige locatie. Ook is in deze oplossing het belang van de gemeente – een mooie omgeving en een niet al te dure plek – meegenomen.

Bert van Eekelen, Arcadis

Bert van Eekelen heeft bij diverse projecten ervaring opgedaan met integrale oplossingen die zowel boven- als ondergronds een meerwaarde vormen. Hij heeft deze ervaringen mede verwerkt in de publicatie Zeven sleutels voor een waardevolle afweging. Tijdens zijn presentatie gaat hij in op samenwerking: wat vraagt dat van ons? Van Eekelen legt uit dat samenwerken stapsgewijs gaat. Het vereist een verandering in je eigen manier van handelen, je moet bijvoorbeeld zelf minder beslissingen nemen. Door je houding en acties aan te passen, ga je van vechtend onderhandelen over naar samenwerkend onderhandelen, waarmee uiteindelijk een beter projectresultaat mogelijk is.

Ontwerpend onderzoeken – wat plaatsvindt in een prille fase van een project, voordat de rollen zijn verdeeld en governance is geregeld – levert volgens Van Eekelen het meeste op. Tijdens het ontwerpend onderzoeken worden kennis en kunde van verschillende stakeholders verbonden. Er ontstaat een ontwikkelproces waarbij er inhoudelijke verrijking ontstaat voor elke partij. Hierbij is het belangrijk dat er gedurende het traject interactie is tussen de betrokkenen. Als iedereen op zijn eigen vakgebied aan de slag gaat en de resultaten aan het einde bij elkaar worden gevoegd, heeft men niet veel geleerd. Interactie tussen alle trajectsporen zorgt ervoor dat iedereen een collectief leerproces doorloopt. Bij Zuidasdok is deze manier van werken in praktijk gebracht. Wekelijks kwamen alle betrokken partijen een dag bij elkaar om het werk af te stemmen en van elkaar te leren.

Vervolgens was het aan de deelnemers zelf om do’s en don’ts te formuleren. Eén van de subgroepen boog zich over een casus waarbij een opdrachtgever onderzoek liet doen naar het verleggen van kabels en leidingen. De wens was een innovatieve oplossing, maar het onderzoek resulteerde in een traditioneel advies. De deelnemers discussieerden met elkaar over de aanpak: hoe had de gewenste uitkomst bereikt kunnen worden? Er werd geconcludeerd dat de uitvraag niet aan de juiste organisatie was gericht. Voor een toekomstbestendige en innovatie oplossing is diversiteit nodig; er moeten mensen met verschillende achtergronden en van verschillende afdelingen betrokken worden. Het grotere geheel moet ook helder zijn: Wat speelt er? Welke ambities zijn er? Waar raak je elkaar? Bij deze casus ging het mis doordat men elkaar niet goed begreep. De vraag achter de vraag was niet goed onderzocht. Tijdens het proces is onvoldoende samengewerkt, waardoor het resultaat niet aan de verwachtingen voldeed.

De andere subgroep ging op zoek naar faal- en succesfactoren in projecten op het gebied van kabels en leidingen: wat zijn cruciale functies of personen om tot een succes te komen, wat zijn de drempels? De deelnemers keken hiervoor naar praktijkvoorbeelden van de provincie Zuid-Holland, Netbeheer Nederland en de gemeente Rotterdam. Er werden twee belangrijke ‘invloeden van buitenaf’ onderscheiden. Enerzijds vragen ontwikkelingen in de energiesector om een andere aanpak, anderzijds is anticiperen nodig omdat de omgeving minder hinder accepteert. Een duidelijk doel voor ogen hebben, dit op een heldere manier delen met betrokken partijen en openstaan voor samenwerking, zijn volgens de deelnemers de ingrediënten voor een succesvol project.

Geleerde lessen

Zowel de presentaties als de workshops leverden veel eyeopeners en inspiratie op voor de deelnemers. Inzichten die zij direct in hun dagelijkse praktijk kunnen toepassen, onafhankelijk van anderen.

  • Weet wat je zelf wilt

    Wat wil je bereiken? Deel je beoogde resultaat en zoek naar de vraag achter de vraag. Komt achter de beweegredenen, het waarom.

  • Mobiliseer mensen

    Ik? Neen, samen! Zorg voor voldoende en de juiste mensen om je heen, maak de groep groter.

  • Gunnen is niet vies

    Je moet wel willen gunnen. We zien contractvormen waarbij voor de laatste prijs (vaak een onrealistische, dat weet iedereen) wordt gegund, waarbij geen rekening wordt gehouden met het vervolg. Hoeveel kaarten houdt men tegen de borst?

  • Zorg voor een integraal proces

    Betrek de partijen regelmatig, voortdurend, zorg voor ontmoetingen.

Ook het begrip ‘samenwerken’ heeft volgens de deelnemers handvatten gekregen om er echt mee te beginnen:

Dit was de Onderbreking Waardering

Bekijk een ander koffietafelboek: