Boxtel denkt vooruit

De ondergrond in Boxtel-Oost is grillig. Er zijn verschillende grondsoorten en de gelaagdheid is op iedere plek weer anders. Toen er vier ondergrondse riooloverstorten werden vervangen, was het dan ook een must om te monitoren, onderzoek te doen en risicomanagement toe te passen. Het leverde een succesvolle aanpak en uitvoering op zonder noemenswaardige problemen.

Aan de zuidrand van het Brabantse Boxtel stroomt de rivier de Dommel. Niet ver daarvandaan staan huizen. Op deze mooie plek waren vier overstorten dringend toe aan vervanging. “Het was nodig de overstorten te verhogen om aan de bergingseisen te voldoen, en we moesten de overstortcapaciteit vergroten”, legt projectleider Hans Mols van de gemeente Boxtel uit. Ook bij hevige neerslag moeten de inwoners van Boxtel tenslotte droge voeten houden.

Dat klinkt als een vrij doorsnee klus, maar dat was het zeker niet. “Ik woon al lang in Boxtel-Oost en ik weet dat de meeste huizen op palen zijn gefundeerd. Maar veel aanbouwtjes staan ‘op staal’ (geen fundering, red.). Daarbij is de plaat van de aanbouw verankerd aan het hoofdgebouw en bestaat het risico op kantelen. We wisten dat de funderingen dus een risico vormden als we in de grond gingen werken.”
Mols had vooral zorg om zettingen: “We wilden een stuk bemalen onder de grondwaterstand. De muren staan op palen, de vloeren niet. Zou dat wel goed gaan?” Om hier inzicht in te krijgen, werden zettingsberekeningen gedaan. Daaruit bleek dat er een zetting van vijf centimeter in de eerste week op kon treden. Te veel, oordeelde Mols: “Dan zou het niet alleen bij wat scheuren in stucwerk blijven.”

Meer weten

Er waren meer metingen en risicoanalyses nodig. Bovendien was monitoren onontbeerlijk. Mols ging naar het college van burgemeester en wethouders en benadrukte dat er te weinig informatie was. Hierop werden er meer gegevens verzameld over de grondwaterstanden en werden er sonderingen met kleefmetingen gedaan. Dat duurde een paar weken, maar al snel werd duidelijk dat het geen overbodige luxe was. “We hadden ook nog veel archiefgegevens van vele tientallen sonderingen en bouwvergunningen. Daaruit kwam naar voren dat de ondergrond zeer grillig was. Dat wisten we eigenlijk al. Er is veel leem en veen aanwezig in de ondergrond”, zegt Volkert Lubbers van Fugro, die betrokken was bij het project.

Mols vult aan: “Als je op een forse manier grondwater onttrekt, dan vormt dat een risico voor de fundering. Afwisselend zijn er harde en zachte bodemlagen van veen, leem, en vast en los gepakt zand. Iets verderop vind je weer een andere samenstelling. Je zou soms zweren dat het een volstrekt ander dorp is, maar dan zit je nog in dezelfde wijk. Op dat moment dachten we wel: ‘het wordt steeds erger’”.

Aantoonbaar risico’s verkleinen

Mols en Lubbers wilden een bouwteam in het leven roepen van een adviseur, opdrachtgever en aannemer bij elkaar. Het college was er niet kapot van. Ze wilden de concurrentie behouden. “Wij besloten toen de aanbesteding via een zogeheten EMVI-procedure te doen, waarbij aannemers punten kregen op vier aspecten, waaronder het omgaan met risico’s als gevolg van bemalen, zettingen en trillingen, en duurzaamheid. Elke aannemer moest een plan van aanpak maken. Uiteraard moesten ze ook een prijs opgeven, maar daar kregen ze een fictieve korting op. Hoe aantoonbaarder ze het risico op problemen verkleinden, des te meer korting ze kregen. Een partij diende een plan in met DSI-retourbemaling, waarmee de risico’s sterk werden gereduceerd en daar kozen we voor.”

Er werden geen damwanden gebruikt, omdat er dan trillingsschade zou ontstaan aan de constructies van omliggende woningen. Het zou veel energie kosten om de damwand op diepte te krijgen door de harde lagen. Het (grond)water dat bij het ontgraven vrijkwam, werd tijdens het bemalen op een afstand van een meter naast de sleuf (deels) weer geïnjecteerd in de ondergrond. “Vanwege de grilligheid van de ondergrond verschilde per plek hoeveel water werd geïnjecteerd. Op de ene plek was dat vijftig procent, op een andere negentig procent. Wel werd het steeds op dezelfde diepte teruggebracht. Anders kan het bijvoorbeeld onder een dikke leemlaag komen en spanning creëren en de situatie flink verergeren”, aldus Lubbers.

Spannend

Voortdurend werd gemonitord door het aflezen van peilbuizen en het uitvoeren van hoogtemetingen aan belendingen. Daarnaast werd dagelijks gekeken hoeveel grondwater werd onttrokken en wat het effect hiervan was op de omgevingen. Lubbers: “We vroegen steeds direct meetgegevens van peilbuizen op, zodat we nog bij konden sturen.”

Het graven van de vier putten bleef spannend. Er was maar zeer beperkte ruimte en er werd met grof materieel gewerkt. Neem de bak voor de overstort, die woog 28 ton. Op de locatie Dommeloord kwam daarvoor een dieplader vlak langs de oever van de Dommel gereden om de bak in de put te hijsen. Mensen waren gevraagd hun huis uit te gaan voor de veiligheid. De bak van 5,5 bij 5,5 meter werd over woningen heen de put in getild. Soms was het ook ‘koorddansen’ zoals Mols het noemt. “Bij een van de overstorten zat tussen de bouwput en een tuinhekje maar 1,5 meter.”

Noemenswaardige problemen waren er niet en dat heeft volgens Lubbers en Mols absoluut te maken met het risicomanagement en de monitoring. “Naar andere projecten neem ik zeker mee dat het ontzettend belangrijk is om de risico’s voortdurend in kaart te brengen”, zegt Lubbers. “Ook het archiveren van onderzoeken is belangrijk”, vult Mols aan. “Wij hebben er veel profijt van gehad dat er in de jaren zestig metingen zijn geweest. Dat was onze basis.”