Loading...

De Onderbreking

Verbinden

Verbinden

Vernieuwd Hoofdstation Groningen krijgt tweelaagse reizigerspassage

Harderwijk, Parkeergarage Houtwal

Samenwerking in kabel-en-leidingbranche

Ondertekening uitvoeringsprotocol kabels en leidingen Zuid-Holland

Zero Energy tunnel-onderzoek opmaat voor praktijkproef

Assen, Drents Museum

Workshop brengt oplossing in zicht

Kennisbank

Verbinden

Uit de trends blijkt dat de complexiteit van ondergrondse opgaven alleen maar groeit. Complexiteit vraagt niet alleen om een integrale aanpak en een integraal ontwerp. Adaptief ontwikkelen en ontwerpen zal het uitgangpunt worden, naast het innovatief combineren van vakgebieden. Voor het COB betekent dit dat projecten gericht op het leren samenwerken en het ontwikkelen van ‘zachte vaardigheden’ nog belangrijker worden. Hierbij gaat het vaak om het combineren van sociale intelligentie en technische intelligentie. Zelfs vakgebieden die dicht naast elkaar werken, zoals de mensen van de ondergrond en de ruimtelijke ontwikkelaars, vinden en begrijpen elkaar niet zomaar, en vaak al helemaal niet in een vroeg stadium van gebiedsontwikkeling.

Daarnaast is er de zoektocht naar effectieve manieren om bestaande kennis vast te houden, nieuwe kennis te ontwikkelen en beide bij betrokkenen te laten doorwerken. Ook hier is verbinden het toverwoord: kennis moet ‘stromen’ om ervan te leren en als sector vooruitgang te boeken. Daarbij moet ook naar het buitenland worden gekeken; kennisontwikkeling stopt niet bij de landsgrenzen. Internationaal ervaringen uitwisselen en samenwerken draagt in alle landen bij aan een hoger kennisniveau. Het COB ziet zichzelf als dé partij om deze opgave voor het vakgebied ondergronds bouwen op te pakken en samen met het netwerk uit te werken.

Er ontstaan ook ‘verbindingsopgaven’ door de toenemende invloed van ICT. Niet alleen binnen tunnelveiligheid, maar ook op het gebied van kabels en leidingen moeten verschillende vakgebieden vaker met elkaar samenwerken. Alles heeft intelligentie, alles heeft sensoren; de rol van experts verandert. Gaat open source technologie zijn intrede doen in de sector? Er komt monitoringdata uit diepwanden, kabels en leidingen, tunnelboormachines, gebouwen en de ruimte: wie maakt van data kennis, waar leggen we ervaringen vast? Wat zou er gebeuren als we meer data gaan delen? Zowel op de TU Eindhoven als bij de UvA zijn hoogleraren Big data aangesteld. Welke kansen zien zij voor de wereld van het ondergronds bouwen? Het COB heeft de ambitie om het netwerk uit te breiden met participanten die niet rechtstreeks betrokken zijn bij ondergronds bouwen, maar er wel mee te maken hebben, zoals energiebedrijven. Op die manier kunnen de opgaven effectiever opgepakt worden.

Het verbinden van vakgebieden is een methode om een verbeterslag te maken. Er is veel interessante kennis binnen hele andere vakgebieden: kennis uit de medische wereld kan ons helpen omgaan met de complexiteit van kabels en leidingen, de landbouw is sterk in het snel doorvoeren van innovaties, chemische installaties leren ons hoe je risicomanagement professionaliseert. We denken dat het COB als belangrijke taak heeft om deze kennis en ervaringen te presenteren en ons netwerk te prikkelen er gebruik van te maken. We zijn ervan overtuigd dat ook hier de 80/20-regel geldt: tachtig procent van de kennis is er al (in andere vakgebieden) en wij moeten ons concentreren op de twintig procent unieke kennis die de wereld van het ondergronds bouwen nodig heeft.

Van links naar rechts: Mark de Vries, René Kuiper en Hans Vloemans. (Foto: Vincent Basler)

Hoofdstation Groningen wordt verbouwd tot een hoogwaardig ov-knooppunt. Aan de zuidkant van het monumentale stationsgebouw komt een plein onder de oude perronkappen. Vanaf dit perronplein kunnen reizigers via een ondergrondse reizigerspassage naar de perrons en onder de sporen door naar de zuidzijde van de stad. Onder deze brede tunnel komt een grote fietsenstalling.

“Met de voorlopige gunning in maart 2019 was de kogel door de kerk”, vertelt Mark de Vries van Strukton. “Toen hoorden we dat ProRail ons team – dat naast Strukton Civiel bestaat uit Koen van Velsen architecten en Royal HaskoningDHV – had geselecteerd als voorkeursaanbieder voor de verbouwing van station Groningen. Van april tot september vorig jaar hebben we het ontwerp verder uitgewerkt in een zogeheten concretiseringsontwerp en eind oktober is het werk definitief aan ons gegund. Direct daarna zijn we begonnen met het maken van het definitief ontwerp. Die vliegende start konden we maken, omdat we vooraf ons ontwerpteam al hadden opgebouwd.”

“We hebben meteen besloten om als één integraal team te werken, waarbij het niet uitmaakt van welke bloedgroep je bent. Samen werken we aan hetzelfde gezamenlijke doel. De geotechnisch specialisten van Fugro, die we sinds de tenderfase hebben ingeschakeld vanwege hun lokale bodemkennis, zijn bijvoorbeeld gewoon lid van het ontwerpteam dat wordt geleid door Royal HaskoningDHV. Verder hebben we direct vanaf het begin werkvoorbereiding en uitvoering betrokken bij de uitwerking van het aanbiedingsontwerp naar het definitief ontwerp.”

Oud en nieuw combineren

”Het idee – dat door Koen van Velzen is bedacht en uitgewerkt – is om oud en nieuw op een goede manier te combineren”, vervolgt De Vries. “We behouden de negentiende-eeuwse spoorkathedraal en de monumentale perronkappen en zorgen ervoor dat de nieuwe bouwdelen hier op een eigentijdse manier bij aansluiten. Zo krijgen de nieuwe kappen vergelijkbare kolommen als de oude, maar komen er wel groene daken met een duurzame grasbegroeiing op. Verder gebruiken we zoveel mogelijk robuuste en herbruikbare materialen.”

“In ons plan gaan we uit van een tweelaagse ondergrondse ruimte, die bestaat uit een reizigerspassage met daaronder een fietsenstalling met ruimte voor circa 6.500 fietsen. Daarmee wijken we af van het referentieontwerp. Dat ging ervan uit dat de fietsenstalling naast de reizigerspassage zou komen. Een belangrijk voordeel van de stalling onder de passage is niet alleen dat de fietsenstalling nu een volwaardig onderdeel wordt van het station in fietsstad Groningen, maar ook dat we met een veel kleinere bouwput kunnen volstaan. Dat legt minder druk op de beperkte ruimte en maakt het mogelijk om de sporen tijdens de bouw te verleggen. Bij een brede bouwkuip was dat spoortechnisch niet mogelijk, omdat er dan te krappe bochten zouden ontstaan voor de doorgaande treinen.”

‘De fietsenstalling wordt nu een volwaardig onderdeel van het station in fietsstad Groningen.’

Gefaseerde aanpak

“Het werk bestaat niet alleen uit de bouw van de reizigerspassage en de daar onderliggende fietsenstalling”, vertelt Rene Kuiper. “We maken bijvoorbeeld ook een fietstunnel die vlak onder het bestaande stationsgebouw door gaat. Verder bouwen we diverse nieuwe perrons en brengen we nieuwe perronkappen aan. Daarnaast bouwen we ten oosten van het station een busonderdoorgang voor het nieuwe busplatform dat parallel aan de treinperrons komt te liggen, boven de toekomstige entree aan de zuidzijde van het station.”

“De reizigerspassage bouwen we in twee fasen”, licht De Vries toe. “Eerst maken we met diepwanden het zuidelijke deel van de bouwkuip. In deze kuip bouwen we het eerste deel van de fietsenstalling en de reizigerspassage met de trappen en liften naar de perrons. Als we het spoordek van dit deel gereed hebben, verleggen we de twee bestaande doorgaande sporen en brengen we ze op dit dek aan. Daarna maken we het noordelijke deel van de bouwkuip en voltooien we de rest van de tweelaagstunnel, inclusief het perronplein voor het monumentale stationsgebouw. Vervolgens gaan we aan de slag met het deel van de fietstunnel onder het stationsgebouw en daarna met de busonderdoorgang en de overige maaiveldafwerking.”

“Voordat we de zuidelijke bouwkuip kunnen maken moeten de sporen van het huidige opstelterrein aan de zuidzijde van het station zijn verwijderd. Strukton Rail bouwt op dit moment een nieuw opstelterrein bij Haren. Zodra dat klaar is, kan het bestaande opstelterrein hier worden weggehaald. De planning is dat dit eind juni is gebeurd. Vervolgens kunnen we het laatste deel van ons grondonderzoek uitvoeren en kunnen we in het najaar beginnen met het aanbrengen van de diepwanden.”

“Net als de bouw is ook het engineeringstraject gefaseerd”, zegt Kuiper. “We werken eerst het ontwerp van de reizigerspassage uit, gaan vervolgens aan de slag met de verfijning van het ontwerp van de fietstunnel onder het stationsgebouw en daarna met het ontwerp van de busonderdoorgang. Hierdoor kunnen we het hele engineeringtraject met hetzelfde compacte team doorlopen, wat onder andere als voordeel heeft dat we niet steeds nieuwe mensen hoeven in te werken. Het ontwerp van de reizigerspassage zelf werken we ook in fasen uit. Zo hebben we het definitief ontwerp voor de bouwkuip al voorgelegd aan onze opdrachtgever, terwijl we het definitief ontwerp voor de ondergrondse ruimte nog verder aan het uitwerken zijn.”

Impressie van het vernieuwde station. (Beeld: Koen van Velsen architects – Beauty & the Bit)

Van onder naar boven

“We ontwerpen bij dit project van beneden naar boven en niet van boven naar beneden, zoals gebruikelijk is. We hebben voor deze aanpak gekozen omdat dit noodzakelijk is vanuit de overall-projectplanning. Zo kunnen we nu vrijwel direct nadat de sporen van het opstelterrein zijn verwijderd, beginnen met het aanbrengen van de diepwanden. Daar staat tegenover dat we de nodige aannames hebben moeten doen. Normaal maak je eerst het definitief ontwerp van de tunnelconstructie, zodat je weet hoe zwaar de constructie wordt en welke fundering daarvoor nodig is. Nu zijn we begonnen met het ontwerp van de fundering – de bouwkuip met diepwanden en GEWI-palen – en hebben we op basis van het concretiseringsontwerp een inschatting gemaakt van het gewicht van de constructie.”

Grondonderzoek

Volgens Hans Vloemans van Fugro gaat het ontwerp van de bouwkuip ook om een andere reden met onzekerheden gepaard: “Voor de tender had de opdrachtgever grondonderzoek laten doen, waarbij hij ervan was uitgegaan dat de fietsenstalling naast de tunnel zou komen en de diepte van de bouwput dus beperkt zou zijn. Daardoor zijn die sonderingen tot een geringere diepte gedaan dan voor een tweelaagspassage nodig is. Zo brengen wij de GEWI-palen aan tot circa 25 meter onder NAP en tot die diepte waren er nauwelijks sondeergegevens. Na de definitieve gunning zijn we daarom in het najaar van 2019 gestart met extra grondonderzoek. Op een station dat volop in gebruik is, is dat echter heel lastig.”

Vloemans vervolgt: “In april hebben we aanvullend onderzoek gedaan met sonderingen ter plaatse van de bestaande perrons. Door de coronacrisis en de sterke afname van reizigersaantallen was dat eenvoudiger, omdat we het werk overdag in plaats van ‘s nachts konden doen. Sonderingen tussen de treinsporen waren echter nog steeds niet overal uitvoerbaar. Daarom doen we de laatste fase van het grondonderzoek als het bestaande opstelterrein is verwijderd. Dat is echt nodig omdat we weten dat de lokale ondergrond heel heterogeen is met bijvoorbeeld lagen of insluitingen van minder draagkrachtige potklei. Als we dit laatste deel van het grondonderzoek hebben afgerond, valideren we het ontwerp en kunnen we de bouwkuip gaan realiseren.”

Paalontwerp

Om er zeker van te zijn dat de ontwerpen van de bouwkuip en de tunnelconstructie straks goed op elkaar aansluiten, is er vanaf het begin intensief overleg tussen de geotechnici en de constructeurs. Kuiper: “We hebben bijvoorbeeld veel gepraat over het optimale paalontwerp. Zo hebben we om de uitvoering te vereenvoudigen, gekozen om maar één paaltype, te weten GEWI-palen, toe te passen. In eerste instantie moeten deze palen voorkomen dat de bouwputbodem door de grondwaterdruk omhoog wordt gedrukt, maar als de tunnel klaar is moeten ze de constructie dragen. Dat betekent dat ze eerst op trek en later op druk worden belast, wat vooraf het nodige rekenwerk vraagt.

“Daarnaast zijn we steeds met elkaar in gesprek over de belasting die de tunnelconstructie op de ondergrond uitoefent en wat dat betekent voor de fundering. Bij het begin van het definitief ontwerp heeft de architect de maatvoering van de balken aangepast aan de zogeheten koppenmaat van het metselwerk. Daardoor zijn de balken een stuk slanker geworden dan in het concretiseringsontwerp. We verwachten daarom dat we voor de constructieberekening op een lager gewicht uitkomen dan we eerder hebben ingeschat.”

Parkeergarage Houtwal

Om in de binnenstad voldoende parkeergelegenheid te creëren zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid van het centrum, heeft de gemeente Harderwijk een nieuwe parkeergarage laten bouwen aan de Houtwal.

De garage is rond, heeft een diameter van 60 meter en biedt plaats aan 450 voertuigen. In het midden heeft hij een groot glazen dak, dat ervoor zorgt dat tot onderin – ruim 21 meter beneden het maaiveld – daglicht valt. De parkeerlagen hebben de vorm van een spiraal en liggen rond de lichtschacht die een doorsnede heeft van 12 meter. Op weg naar beneden komen bezoekers nergens een pilaar tegen. Voor het verlaten van de garage is een aparte rijbaan gemaakt rond de lichtschacht, die automobilisten zonder obstakels naar de uitgang voert.

Automobilisten rijden als in een kurkentrekker naar beneden. (Beeld: Gemeente Harderwijk)

Diepwanden

De garage is aanbesteed als design-and-constructcontract, en ontworpen en gebouwd door bouwcombinatie Houtwal. Voor de bouw zijn diepwanden gemaakt tot een diepte van 24,5 meter, waarbij elk paneel ongeveer 8 meter breed is en 1,2 meter dik. Een rubberen slab tussen de diepwanden zorgt voor een goede waterdichte afsluiting.

Nadat de ring van diepwanden gereed was, is het grootste deel van de grond hydraulisch ontgraven om overlast voor de omgeving door vrachtwagens te voorkomen. Het natte zand is opgezogen en via een persleiding naar een depot verpompt. De leidingen hiervoor zijn tijdelijk in het gemeentelijke riool aangebracht.

Tijdens graafwerkzaamheden zijn resten van een oude stadspoort ontdekt. Deze zijn gerestaureerd en staan tentoongesteld op de onderste verdieping van de parkeergarage.

Onderwaterbeton

De onderste vloer van de garage bestaat uit onderwaterbeton. Om opdrijven van deze vloer te voorkomen zijn ruim 400 GEWI-ankers aangebracht met een lengte van 34 meter. De paalpunten van deze ankers zitten 53 meter onder het maaiveld.

Voorafgaand aan het storten van het onderwaterbeton is een wapeningslaag van een meter dik aangebracht, die ervoor zorgt dat de vloer niet opbolt. Na uitharding van het onderwaterbeton bleek de aansluiting tussen de vloer en wanden nog niet volledig waterdicht. Daarom hebben duikers gaten door het beton geboord en met injectielansen een expanderende tweecomponentenhars geïnjecteerd tussen de vloer en de wanden. Toen de lekkage was verholpen, heeft de bouwcombinatie het water uit de bouwput gepompt en is begonnen met de afbouw.

Eerst is bovenop het onderwaterbeton een constructieve vloer gemaakt van 75 centimeter dik. Vervolgens zijn de middenkoker en de trappenhuizen gebouwd. Vanuit de trappenhuizen zijn de kolommen gesteld waarop de prefab betonnen parkeerdekken steunen. Het betreft acht betonnen kolommen voor de middenring en zestien voor de buitenring. Het niet-glazen deel van het dak bestaat uit ruim vijftig betonnen dakliggers met een gewicht van elk zestien ton. Het dak is voorzien van gras en het glas is beloopbaar om het gebied een parkachtige uitstraling te geven.

Sprinkler-installatie

De parkeergarage is voorzien van energiezuinige, dimbare led-verlichting. In totaal gaat het om 650 led-armaturen die vier standen hebben: 30, 25, 20 en 15 Watt. Verder is de garage uitgerust met een sprinklerinstallatie. Bij brand gaan de sprinklers nabij het vuur direct sproeien, zodat een brand geen kans heeft zich verder te ontwikkelen. Daardoor blijft de temperatuur bij een brand laag en blijft de bouwkundige constructie gespaard. Een ventilatiesysteem zorgt voor de afvoer van rook.

Het schip met goud ligt voor anker, maar loopt niet binnen

Alfons van Marrewijk verkent met zijn onderzoeksgroep de mogelijkheden van samenwerking in de besluitvorming over en de aanleg van ondergrondse netwerken. Het doel van het onderzoek is duidelijk: minder hinder en meer efficiency. Daarvoor is volgens Van Marrewijk ‘empowerment van de ondergrond’ nodig.

Van Marrewijk: “Dat er iets moet gebeuren, snapt iedereen. Er liggen veel kansen voor netwerkbeheerders om samen te werken bij de besluitvorming over en aanleg van ondergrondse netwerken. De impact van werkzaamheden aan kabels en leidingen in de ondergrond wordt groter doordat Nederland steeds verder verdicht. Mensen pikken het niet als de straat steeds weer open moet.”

“De ondergrond is buitengewoon interessant, omdat het voor veel netwerkbeheerders vaak geen ‘actor’ is. Maar elk netwerk heeft ook materiële componenten die invloed uitoefenen. Juist de ondergrond kan vanuit zijn eigenschappen heel actief zijn. Grond kan verzakken, je kunt bij een boring onverwacht op graniet stuiten of op een kasteel. Doordat de ondergrond vaak niet als serieuze actor wordt meegenomen in projecten en er onvoldoende coördinatie is, lopen we tegen veel verrassingen aan. Bij Spoorzone Delft zorgden kabels en leidingen in de ondergrond voor een half jaar vertraging en bleek een verwachte zandlaag op zes meter diepte er niet te zijn. Bij de parkeergarage onder de Markthal in Rotterdam kwamen we van alles tegen in de ondergrond.”

“Veelal weten we niet wat er in de ondergrond zit. Maar zelfs als we dat wel weten, moeten we nog veel doen om ervoor te zorgen dat de feiten op hun plek komen. Geo-experts zijn aan het begin van een project vaak wel even in beeld, maar hun bevindingen raken onderweg uit beeld. Dit komt doordat techneuten naar een oplosbare puzzel streven, waarbij zij de complexiteit proberen te reduceren door een project op te delen en in een later stadium weer in elkaar te passen. Vanuit de antropologie zeg ik: elke knip is een nieuw raakvlak en daarmee een bedreiging voor de integrale verbinding. Opknipping brengt het risico van etnocentrisme met zich mee. Voor de een is een project alleen een tunnel. Voor een ander is het alleen een station. Als de verbinding daartussen ontbreekt, leidt dat tot problemen.”

“Elke knip is een nieuw raakvlak en daarmee een bedreiging voor de integrale verbinding.”

Daar ligt het goud

“Het komt erop neer dat zonder die verbinding spanningen ontstaan op de raakvlakken. Je ziet dan bijvoorbeeld dat de ene deelprojectleider een oplossing bedenkt die hem twee ton oplevert, terwijl een ander in hetzelfde project er daardoor vijf ton bij inschiet. Dan heb je het vanuit het geheel gezien niet goed gedaan. Wij bestuderen momenteel projecten in de gezamenlijke aanleg van ondergrondse infrastructuur waardoor je veertig procent kostenbesparing kunt realiseren, overlast kunt beperken en ervoor kunt zorgen dat nieuwbouw sneller wordt aangesloten. Daar ligt het goud. Voor de aansluiting van een nieuwe woning op de gas-, water-, energie- en telecomnetwerken heb je met vijf verschillende partijen te maken. Je wordt gillend gek als huiseigenaar. We bouwen een huis in een week, maar voor de aansluiting op alle netwerken hebben we langer nodig!”

Pilots leveren voldoende bewijs voor besparing en tevreden klanten. Toch leiden die resultaten niet automatisch tot brede verspreiding van de werkwijze binnen deze succesvolle pilots. “Dat komt door de verschillen in belangen, prioriteiten en organisatiecultuur,” aldus Van Marrewijk. “In een project met meer netwerkoperators en aannemers loop je daar direct tegenaan. Naar mijn mening is er sprake van een paradox. Netwerkbeheerders moeten in het dichtbevolkte Nederland steeds meer samenwerken om kritische en kwetsbare infrastructuur in de lucht te houden. Tegelijkertijd trekken organisaties zich allemaal terug op hun eigen financiële prestaties. Men wordt simpelweg niet betaald om de BV Nederland te helpen. Het schip met goud ligt voor anker te wachten, maar loopt dus niet binnen.”

“Men wordt simpelweg niet betaald om de BV Nederland te helpen.”

“In ons onderzoek willen we kijken hoe we de ondergrond in een vroeg stadium op de strategische agenda kunnen zetten. Dat begint bij de assetmanager. Maar het is heel moeilijk om die ene asset in het grotere geheel te plaatsen. We zien dat dat werkt bij grote projecten met een overkoepelend belang, zoals de Olympische Spelen. En we zien dus ook dat het werkt in kleinschalige pilots. Vanuit die ervaringen denken we dat we etnocentrisme alleen kunnen opheffen door grensoverschrijdende, tijdelijke projectorganisaties op te zetten met een eigen projectcultuur. Een opzet waarbij mensen van verschillende organisaties elkaar direct in de ogen kunnen kijken en mandaat hebben om binnen dat project te handelen. Wat je wilt, is dat partijen in een vroeg stadium bij elkaar komen, de verbinding leggen en van daaruit het proces goed en effectief begeleiden.”

Duikbootmechanisme

Maar zoals de goede onderzoeker betaamt, stelt Van Marrewijk ook bij die oplossing meteen weer vraagtekens. “Wat je ziet, is dat de partners in zo’n ‘dedicated’ projectorganisatie direct na de contractondertekening diep de materie in duiken en de onderlinge aansluiting verliezen. Dat is het duikbootprincipe. Als men na drie maanden weer ’s bovenkomt, blijkt de partner een andere kant opgegaan te zijn. Dat is de fase waarin zich problemen gaan voordoen en er vaak een mediator nodig is. Als dat drie keer gebeurt, ben je elkaar zat en is het gedaan met de samenwerking. Ik pleit ervoor dat de partners in de duikboten continu de periscoop boven water houden. De partners in de projectorganisatie moeten onderling contact houden en contact houden met de achterban. Het project is geen eiland. Het project is geworteld in de samenleving. Breng relevante partijen aan tafel, maak een goede inschatting van stakeholders en kijk hoe je ze bij je project kunt betrekken. En nee, dat hoeft niet te leiden tot een Poolse Landdag. Het gaat om houding en goed leiderschap.”

Kabels, leidingen en mensen

In 2014 hebben CROW en het COB een verkenning gedaan naar samenwerking tussen partijen die betrokken zijn bij kabels en leidingen in de ondergrond (publicatie: Kabels, leidingen en mensen). In de conclusie staat onder andere: `Om tot verbetering te komen, moet gewerkt worden aan themaoverschrijvende factoren die bepalend zijn voor het succes. De zachte factoren besef, cultuur en gedrag, en de harde factoren beleid, structuren en tools. Het verbeteren van de samenwerking op het gebied van kabels en leidingen zal een samenspel moeten zijn van initiatieven die invloed hebben op de zachte en op de harde factoren. Om tot een programmatische aanpak te komen, dient de hoogste prioriteit gegeven te worden aan de zachte factoren (besef, gedrag en cultuur), want deze zijn voorwaardelijk om tot samenwerking te komen.’ Alfons van Marrewijk zegt daarover: “Het gaat in projecten niet om harde en zachte factoren, maar om de integrale aanpak. Er moet balans zijn. Als projectmanager bij de politie Rijnmond, waar ik de integratie van telecomnetwerken begeleidde, viel mij al op dat het niet de techniek is die problemen veroorzaakt, maar de adaptatie ervan. Dat was voor mij aanleiding om culturele antropologie te gaan studeren. Ik kijk nu door een duale bril. Ik begrijp de technische problemen, snap dat mensen moeten samenwerken en weet dat er balans moet zijn.”.

Lessen uit de weerbarstige praktijk

Het Flexival was het toneel van een klein feestje. De provincie Zuid-Holland en zeven netbeheerders ondertekenden het Uitvoeringsprotocol kabels en leidingen provincie Zuid-Holland 2019, dat verlegging van kabels en leidingen soepeler moet laten verlopen. Met dit voorbeeld in de hand kunnen andere provincies, maar ook gemeenten en waterschappen, veel sneller tot een werkbare modus komen.

De ondertekening tijdens het Flexival was meer dan symbolisch. Dunea, Evides, Oasen, Stedin, Velin, Liander, Westland Infra en de provincie Zuid-Holland bekrachtigden op deze manier dat samenwerken in de wereld van kabels en leidingen oplossingen kan bieden. Zo werd de noodzaak tot samenwerking die voortdurend ter sprake kwam op het Flexival, door deze partijen ter plaatse ingevuld.

Met het uitvoeringsprotocol (UP) willen de betrokken partijen het verleggingsproces versoepelen en mogelijke risico’s rond uitval van nutsvoorzieningen beperken. Daarnaast heeft de provincie haar regeling voor nadeelcompensatie bij verlegging van kabels en leidingen aan de hand van een evaluatie met de netbeheerders herzien. Alle in Zuid-Holland actieve netbeheerders van nutsvoorzieningen zijn bij het project betrokken. Vanwege het afwijkende wettelijke kader voor telecombedrijven wil de provincie aansluitend een apart UP Telecom afsluiten. Het op 12 april 2019 ondertekende UP omvat een zorgvuldige beschrijving van alle processtappen om het projectmatig werken bij de partijen te synchroniseren. Belangrijker nog is de intentie om geschillen te voorkomen en zo de verlegging als toprisico te elimineren. Voor de netbeheerders is belangrijk dat is overeengekomen om het verleggen van kabels en leidingen zo veel als mogelijk te voorkomen door vroegtijdige betrokkenheid. Voor zowel provincie als netbeheerders geldt dat samenwerking op tactisch en strategisch niveau de volgende stap is.

Ondertekening van het uitvoeringsprotocol op het Flexival. Van links naar rechts: Paul Langereis (Westland Infra), Hugo Pauw (Velin), Renée Lameijer (provincie Zuid-Holland), Gita Hoogeveen (Stedin), Arno Bindt (Evides), Eric van Can (Dunea), Marco Diekstra (Liander), Floor Vermeulen (provincie Zuid-Holland), Eelco Verduin (Oasen). Foto: Vincent Basler

Dat de mijlpaal echt het vieren waard was, bleek uit de toelichting die Renée Lameijer, bestuurlijk-juridisch adviseur Infrastructuur van de provincie, en Eric van Can, procesmanager Projecten bij netbeheerder Dunea, tijdens een parallelsessie verzorgden.

Het begint met koffiedrinken

De basis voor het UP werd al in 2010 gelegd, zo vertelde Eric van Can. In dat jaar introduceerde de provincie een nieuwe nadeelcompensatieregeling die niet goed viel bij de netbeheerders. Eric van Can: “Het leidde tot veel gedoe en escalaties. Verleggingen werden als gevolg daarvan door de provincie als groot risico gezien. De provincie heeft in 2013 het initiatief genomen om te gaan koffiedrinken bij de netbeheerders. Dat is door de netbeheerders als een oprechte uitnodiging ervaren om tot een werkbare situatie te komen. Het heeft geleid tot het Strategisch overlegplatform kabels en leidingen (SOP), met als doel te komen tot vroegtijdige afstemming van de planvorming, een uitvoeringsprotocol en een nieuwe nadeelcompensatieregeling (NKL). Het feit dat we daar zeven jaar over hebben gedaan, geeft aan hoe complex de materie is. De eerste stap is herstel van vertrouwen. Je moet eerst iedereen ruimte bieden om de frustratie van zich af te praten.”

Renée Lameijer: “Afgesproken is dat we functionele, ruimtelijke en financiële knelpunten met elkaar delen en in gezamenlijkheid oplossen. Een ‘Verzoek tot aanpassingen’ (VTA) ontvangen is voor een netbeheerder niet leuk. Maar als het dan zover is, kun je wel samen het proces in om tot een zo goed mogelijke oplossing te komen. Er zijn belangen die per definitie niet met elkaar overeen kunnen komen. Desondanks kun je wel met elkaar verder. Dat heeft geleid tot een onderhandelingsresultaat waarbij is vastgelegd dat het model van het Interprovinciaal overleg (IPO) geldt voor het vergoedingenregime voor kruisende leidingen en dat terughoudend wordt omgegaan met verlegging van bijzondere leidingen. Bijzondere leidingen hebben we gedefinieerd als leidingen waarbij de verlegkosten meer dan een miljoen euro bedragen en enkele specifieke vitale drinkwaterleidingen (‘de slagaders’). Deze zijn ook op kaarten vastgelegd. Verder is afgesproken dat bij een onderliggend commercieel belang – zoals bij een gemeente de ontwikkeling van een woonwijk door een vastgoedontwikkelaar – anders met de NKL kan worden omgegaan.”

“De nieuwe verlegregeling, conform het IPO-model, is per februari 2019 in werking getreden. Dat was een logische stap en is reëler voor de netbeheerders. Bij kruisende leidingen is de toestemmingsdatum voor de kabel of leiding niet langer bepalend voor de vergoeding. We hebben laten doorrekenen dat de extra kosten voor de provincie als gevolg van dit model, afhankelijk van de programmering, naar verwachting twee ton per jaar bedragen. Op basis van die doorrekening zijn de bestuurders overstag gegaan. Tegenover die extra kosten staat een betere samenwerking die leidt tot soepelere projecten zonder juridisch gedoe en bijbehorende vertragingen.”

Vervolg

Na zeven jaar is de conclusie dat de partijen dichter bij elkaar zijn gekomen en dat opschalen van de samenwerking naar tactisch en strategisch niveau gemakkelijker wordt. Zuid-Holland wil het UP onder de aandacht brengen in het provinciaal overleg. De provincie Noord-Holland heeft al interesse getoond voor de aanpak. Eric van Can: “Er hebben zich inmiddels ook gemeenten gemeld die ook door middel van een gezamenlijk opgesteld uitvoeringsprotocol willen komen tot betere samenwerking bij verleggingen.”

Zero Energy tunnel-onderzoek opmaat voor praktijkproef

Energieneutrale tunnels zijn mogelijk. Niet alleen in nieuwbouw, ook bij renovatie. Dat blijkt uit het onderzoek Zero Energy Tunnel: renewable Energy Generation and Reduction of Energy Consumption van Rimma Dzuhusupova aan de Technische Universiteit Eindhoven.

Een combinatie van bewezen technieken op het gebied van energiebesparing, toepassing van ter plaatse duurzaam opgewekte energie en ventilatiesystemen die de luchtkwaliteit binnen en buiten tunnels verbeteren, kan nu al een energieneutrale tunnel opleveren. Niets staat volgens promovenda Rimma Dzuhusupova (TU Eindhoven) en KIEN-directeur Adrie van Duijne een praktijktoepassing nog in de weg.

De conclusie dat een energieneutrale tunnel haalbaar is met bestaande, bewezen technologie, kan voor opdrachtgevers een eyeopener zijn, denkt Rimma Dzuhusupova.

“Opdrachtgevers zijn vaak niet geïnteresseerd in het investeren in energiebesparende maatregelen, in de veronderstelling dat het niet rendabel is. Met mijn eenjarig onderzoek heb ik aangetoond dat het mogelijk is om met behulp van bewezen technologie een energieneutrale tunnel te bouwen die past binnen de rendementseisen; een terugverdientijd van maximaal 25 jaar.”

“Verder onderzoek moet overigens nog wel duidelijk maken welke techniek je in welke situatie moet toepassen. In een praktijksituatie waar de omstandigheden bekend zijn en je niet hoeft te rekenen op basis van een virtuele standaardtunnel, kun je preciezer rekenen. Er is nog veel te onderzoeken. Ik hoop dat anderen dit onderwerp oppakken en er verder mee willen gaan.”

Adrie van Duijne, directeur van het Knooppunt Innovatie Elektrotechniek Nederland (Stichting KIEN): “KIEN wil verder met dit onderzoek. Alle grote installatiebedrijven zien het belang ervan. De volgende stap is een pilottunnel. De contacten daarvoor zijn gelegd. Rijkswaterstaat heeft zich in ieder geval al zeer betrokken getoond. Daar ziet men met name de luchtkwaliteit als een groot probleem. Na de zomer willen we met opdrachtgevers, waaronder ook gemeenten, en de installatiewereld een werkgroep vormen die zo’n praktijkproject mogelijk moet maken. Doel is een productconcept te ontwikkelen waar we als BV Nederland ook exportkansen mee creëren. We zien de grootste problemen in bestaande tunnels en verwachten dan ook dat de grootste kansen in renovatieprojecten liggen.”

Tunnelinstallaties

Rimma Dzuhusupova onderscheidt in haar onderzoek verschillende systemen die van invloed zijn op het totale energieverbruik van een tunnel. Naast grootverbruikers verlichting en ventilatie zijn dat pompen, verkeersinstallaties, brandbestrijdings-systemen, communicatiemiddelen, energiesubsystemen en gebouwgebonden installaties (o.a. verwarming en koeling kantoren).

Gemiddelde Nederlandse tunnel

Met behulp van Rijkswaterstaat en Croon Elektrotechniek heeft Rimma Dzuhusupova voor haar berekeningen een virtuele tunnel gedefinieerd met twee tunnelbuizen met een lengte van een kilometer, die tijdens de spits 5.000 voertuigen per uur te verwerken krijgt. Doel was om die tunnel zo te ontwerpen en in te richten dat deze het milieu niet belast en aantoonbare voordelen biedt voor opdrachtgevers. Er is ook gekeken naar de nieuwe Tunnelstandaard. “Rijkswaterstaat was een van de participanten in het onderzoek en heeft mij gedurende de totstandkoming van de Tunnelstandaard al inzicht gegeven in onderliggende documenten, zodat ik daar rekening mee kon houden”, aldus Rimma Dzuhusupova. Of het ontwerp daadwerkelijk binnen de standaard past, moet ook blijken uit de pilot.

Energiereductie

Tunnels hebben een veel groter geïnstalleerd vermogen dan dat er daadwerkelijk wordt gebruikt. Dat surplus zit grotendeels in de voorzieningen voor de ventilatievoorzieningen die alleen bij calamiteiten volledig worden ingezet. Kijkend naar het gemiddelde van de data van de DrechttunnelHeinenoordtunnelBeneluxtunnel en Coentunnel, komt Dzuhusupova tot de conclusie dat 53% van de daadwerkelijke energieconsumptie in tunnels voor verlichting wordt gebruikt. Toepassing van led-verlichting verlaagt de totale energieconsumptie van een tunnel met 12%, met een redelijke terugverdientijd. Op basis van door Croon Elektrotechniek ter beschikking gestelde data blijkt dat een gemiddelde tunnel 6,6 MWh/km per jaar verbruikt.

Het jaarlijks verbruik van een tunnel met gangbare verlichting en ventilatie (links) en van een tunnel met o.a. LED-verlichting en ventilatie ter bevordering van de luchtdoorstroom (rechts).

Het jaarlijks verbruik van een gangbare tunnel (rechts) en van een tunnel met energiezuinige installaties en eigen windturbines om energie op te wekken (links).

Naast beperking van energieverbruik en CO2-uitstoot betekent toepassing van led-verlichting ook dat de beschikbaarheid van de tunnel toeneemt als gevolg van een lagere onderhoudsinterval. Bovendien kan de intensiteit van led-verlichting gemakkelijker worden aangepast aan weersomstandigheden, het lichtniveau buiten de tunnel en de verkeersintensiteit. In Nederland is led-verlichting overigens al toegepast in onder andere de Vlaketunnel en de Heinenoordtunnel.

Luchtkwaliteit

Onderzoek naar beperking van energieverbruik voor ventilatiedoeleinden heeft Dzuhusupova gekoppeld aan de mogelijkheden om de luchtkwaliteit buiten de tunnel te verbeteren. Tot heden is alleen bij de Coentunnel een ventilatiesysteem geïnstalleerd met 25 meter hoge emissieschachten, dat voorkomt dat emissiewaarden direct buiten de tunnel te hoog oplopen. Rimma Dzuhusupova: “De daarvoor benodigde energie bedraagt veertig procent van het totale energieverbruik in de tunnel. Ik heb onderzoek gedaan naar systemen met filters, zoals die in onder andere Oostenrijk, Japan en Noorwegen al zijn toegepast. Mechanische filters en koolfilters zijn vanuit energieoogpunt de beste oplossing, maar vergen veel onderhoud. Een combinatie met elektrostatisch filter of koudeplasmatechnologie kan, afhankelijk van de situatie, tot optimalisatie leiden. Verder kan luchtreiniging gecombineerd worden met warmtecirculatie, waardoor de door voertuigen in de tunnel opgewekte warmte kan worden gewonnen voor hergebruik.”

Energieopwekking

Na optimalisatie van de bestaande systemen is er nog geen sprake van een volledig energieneutrale (zero energy) tunnel. Daarvoor is opwekking van hernieuwbare energie nodig. In de modeltunnel die voor de berekeningen is gebruikt, zou sprake moeten zijn van 1.000 m2 photovoltaïsche cellen (zonnepanelen) en twee windturbines met een vermogen van 0,5 MW. Dzuhusupova stelt in het onderzoek: “De introductie van hernieuwbare energiebronnen is technisch gezien een uitdaging. We kunnen echter concluderen dat met het voorgestelde nieuwe ontwerp het beoogde doel wordt bereikt: reductie van energiegebruik, verbetering van de luchtkwaliteit binnen en buiten de tunnel en opwekking van hernieuwbare energie om de tunnel daadwerkelijk energieneutraal te maken.”

‘Meningen worden zo weer eens ter discussie gesteld’

William van Niekerk

Directeur Corporate Social Responsibility bij de Koninklijke BAM Groep
Ambassadeur Tunnels en Bouwputten bij het COB

“Goed dat in een tijd waarin duurzaamheid steeds belangrijker wordt, dit soort onderzoeken plaatsvinden, waarin wordt gekeken of met de laatste stand van de techniek energieneutrale objecten zoals tunnels haalbaar zijn voor marktpartijen. Met een contractvorm waarbij de aannemer niet alleen de tunnel bouwt, maar ook voor langere tijd verantwoordelijk is voor het beheer en de energieconsumptie van een object, kan een kostenoptimalisatie over een groot gedeelte van de levenscyclus plaatsvinden en worden dit soort toepassingen haalbaar. Meningen gevormd op basis van verouderde technieken worden zo weer eens ter discussie gesteld en dit kan tot verrassende inzichten leiden.

Door het betrekken van zowel opdrachtgevers als bouwbedrijven in het onderzoek kan er een reëel beeld van de te verwachten besparingen worden verkregen. Het integreren van de energievoorziening van infra-objecten in smart grids en aansluiting zoeken bij initiatieven zoals die van het Smart Energy Collective kan misschien nog meer mogelijkheden bieden tot het beperken van energieconsumptie.”

Van links naar rechts: Jeffrey van Korlaar, Arnoud op den Kelder, Daan Seesing en Jelmer Wittebol. (Foto: Vincent Basler)

Gemeente Amsterdam pakt als onderdeel van het programma Aanpak Wegtunnels Amsterdam (AWA) de komende tijd twee wegtunnels aan, de Piet Heintunnel en de Michiel de Ruijtertunnel. Bij beide projecten werkt de gemeente intensief samen met marktpartijen, maar wel op verschillende manieren. Een gesprek met de betrokkenen over het hoe en waarom.

“Dat we bij beide projecten intensief samenwerken met de markt vloeit voort uit de visie die we hebben vastgelegd in het programma AWA”, stelt Arnoud op den Kelder, projectmanager Piet Heintunnel van de gemeente. “Die visie gaat ervan uit dat we door samen te werken met marktpartijen een beter resultaat behalen dan wanneer we alles zelf doen. In theorie kunnen we het misschien wel alleen, maar in de praktijk niet. Onderdeel van deze visie is dat we per project bekijken welke samenwerkingsvorm het beste past. Voor de grootschalige renovatie van de Piet Heintunnel zijn we uitgekomen op een alliantie, een van de meest vergaande vormen van samenwerking. We vormen samen met Heijmans en Siemens tijdelijk als het ware één bedrijf en hebben allemaal hetzelfde shirtje aan.”

Onzekerheden

Volgens Op den Kelder is vooral voor deze samenwerkingsvorm gekozen vanwege de vele onzekerheden rond de renovatie van de Piet Heintunnel: “We hebben nauwelijks informatie over de manier waarop de tunnel destijds precies is gebouwd, vooral wat betreft de installaties. Dat betekent dat er tal van onbekende risico’s zijn en we tijdens de renovatie zeer waarschijnlijk met allerlei verrassingen te maken krijgen. Een andere groot en lastig af te bakenen risico is het raakvlak met de tram, die gedurende de renovatie door de derde tunnelbuis blijft rijden. Concreet betekent dit onder meer dat bij een calamiteit in de trambuis de tramreizigers via de zuidelijke verkeersbuis moeten kunnen vluchten. Weer een andere reden is dat de verkeersbuizen vanaf eind juni 2021 ruim een jaar dicht gaan. Die periode ligt vast en dat betekent dat we ons volledig willen richten op de inhoud en de voortgang, en geen behoefte hebben aan vertragingen door contractwijzigingen. Samenwerken in een alliantie past daar het beste bij.”

Jeffrey van Korlaar van Heijmans vult aan: ”Niet alleen zijn er allerlei onzekerheden, ook de complexiteit is groot. Zo is een deel van de installaties in de tramtunnel verweven met die in de verkeerstunnel en zijn er voor de verkeers- en tramtunnel twee verschillende bedienorganisaties. De keuze voor een alliantie vind ik dan ook heel terecht. Tegelijkertijd is het wennen, omdat we nu ook ineens op de stoel van de opdrachtgever zitten en we bijvoorbeeld niet automatisch met onze vaste partners kunnen samenwerken. Zo maken we de keuze voor onderaannemers nu samen met de gemeente. Het mooie is dat we veel van elkaar kunnen leren. Als opdrachtnemer zijn we nu ook van het voortraject. Ik merk bijvoorbeeld dat we als alliantiepartner zaken als een vergunning en voorbereidende werkzaamheden – denk aan het verleggen van kabels en leidingen – eenvoudiger kunnen regelen dan wanneer we dat als aannemer proberen.”

Alliantie

Bij deze samenwerkingsvorm zet de opdrachtgever met de opdrachtnemer een samenwerkingsorganisatie – een alliantie – op, waarin beiden op basis van gelijkwaardigheid functioneren. Ze werken samen om gemeenschappelijke doelen te verwezenlijken en gemeenschappelijk voordeel te behalen, waarbij ze risico’s gezamenlijk dragen en winst en verlies gezamenlijk delen.

Slimme uitvoeringsstrategie

Bij de Michiel de Ruijtertunnel heeft de gemeente niet gekozen voor een alliantie, maar voor een bouwteam, vertelt projectmanager Daan Seesing van de gemeente Amsterdam: “De opgave bij deze tunnel is minder groot dan bij de Piet Heintunnel. Het betreft geen renovatie, maar het aanpassen van een aantal onderdelen. We brengen onder andere hittewerende beplating aan om de brandwerendheid te vergroten, vervangen camera’s en passen de besturing van de tunneltechnische installaties op een aantal punten aan. Werkzaamheden die op zich niet heel ingewikkeld zijn. Toch is de opgave complex. Dat komt doordat we ervoor hebben gekozen om de tunnel niet voor langere tijd te sluiten, maar het werk gedurende negen maanden tijdens nachtafsluitingen uit te voeren. We vinden het namelijk onwenselijk om naast de Piet Heintunnel ook de Michiel de Ruijtertunnel langere tijd achtereen te sluiten.”

Seesing vervolgt: “Het plan is om de tunnel elke avond om 22.00 uur af te sluiten en ‘s ochtends om 6.00 uur weer te openen, nadat we alles hebben opgeruimd en alle veiligheidsinstallaties hebben getest. Dat vraagt om een uiterst slimme uitvoeringsstrategie. Immers, iedere ochtend moet de tunnel aantoonbaar veilig in bedrijf worden genomen. Wij hebben de uitvoeringskennis die daarvoor nodig is niet in huis. Daarom hebben we nadat we het definitief ontwerp gereed hadden, een bouwteam gevormd met daarin niet alleen aannemer ENGIE Infra & Mobility, maar ook de Amsterdamse Tunnelbeheerorganisatie en de vaste onderhoudsaannemer. Samen werken we gedetailleerd uit hoe we de uitvoerbaarheid kunnen garanderen, wie welke stappen moet nemen en hoe we alles zo efficiënt mogelijk kunnen doen.”

Bouwteam

Een bouwteam is een samenwerkingsvorm waarbij verschillende partijen – waaronder een aannemer – als adviseur deelnemen aan het ontwerpproces en daarbij hun kennis en ervaring inbrengen. Doel is om gezamenlijk tot een uitvoeringsgereed ontwerp te komen dat realistisch is. Na afronding van het ontwerpproces mag de deelnemende aannemer als eerste een aanbieding doen.

Onderling vertrouwen

Op de vraag van Op den Kelder of dit ook in een alliantie zou kunnen, antwoordt Seesing bevestigend. Volgens hem is een alliantie voor de werkzaamheden in de Michiel de Ruijtertunnel echter niet nodig: “Ik denk dat de voordelen van een alliantie in ons geval niet opwegen tegen de investeringen die je moet doen. Wij hebben in totaal acht maanden om het werk voor te bereiden. Bovendien hebben de werkzaamheden een ander en lager risicoprofiel. Inzet van een bouwteam is dan doelmatiger en past beter bij de opgave. We maken met elkaar een bestek en stellen ook alle uitvoeringsstukken gezamenlijk op. Vervolgens wordt het werk via een UAV-contract gecontracteerd.”

Jelmer Wittebol van ENGIE vult aan: “Ondanks de standaard contractvorm is het natuurlijk de bedoeling dat de prettige samenwerking en het onderlinge vertrouwen die in het bouwteam zijn ontstaan, straks in de uitvoeringsfase blijven. Ook dan moeten we elkaar goed blijven informeren, elkaar regelmatig opzoeken, verwachtingen uitspreken en blijven proberen om samen tot oplossingen te komen. We hebben weliswaar duidelijke prestatieafspraken en een heldere risicoverdeling, maar dat is niet genoeg. Wat dat betreft hoop ik dat we niet nog heel lang vanwege het coronavirus vooral vanuit huis moeten werken. Structureel goede samenwerking vereist dat je elkaar geregeld fysiek ontmoet, gesprekjes voert bij de koffieautomaat en in de wandelgangen hoort wat er zoal bij mensen leeft.”

‘We hebben weliswaar duidelijke prestatieafspraken en een heldere risicoverdeling, maar dat is niet genoeg.’

“Voor een effectieve en prettige samenwerking is het heel belangrijk dat mensen met elkaar in verbinding blijven”, stelt ook Van Korlaar. “Als je met een team bij elkaar zit, hoor je van alles en kun je direct bijsturen als iets niet helemaal de goede kant opgaat. Dat gaat slecht als je alleen maar op afstand via een computerscherm met elkaar communiceert.”

Op den Kelder vult aan: “De alliantie bestaat inmiddels uit circa honderd mensen. Vanwege het belang om ideeën en beelden steeds met elkaar te delen, hebben we gekeken hoe we toch regelmatig met een groep bij elkaar kunnen zitten. Aangezien de beschikbare ruimtes plaats bieden aan maximaal veertig personen, hebben we een wisselschema gemaakt. Op die manier zorgen we ervoor dat we het maken van het ontwerp en de fasering toch zoveel mogelijk met elkaar kunnen ‘doorleven’.”

Open en bloot

Seesing en Op den Kelder benadrukken dat de verschillen tussen een alliantie en een bouwteam al vanaf het eerste begin spelen. Op den Kelder: “In de tenderfase hebben we direct aangegeven wat wij als risico’s zagen en wat we nog niet wisten. Daarbij hebben we de drie inschrijvende partijen nadrukkelijk gevraagd om met ons mee te denken en aan te geven welke risico’s zij nog meer zagen en hoe we ons plan robuuster konden maken. Ook hebben we onze raming open en bloot op tafel gelegd en gevraagd er ‘op te schieten’. Dat past bij het uitgangspunt van een alliantie dat je je samen inzet om het project tot een succes te maken en samen verantwoordelijk bent voor het budget en alle risico’s en steeds met elkaar overlegt hoe je met mee- en tegenvallers omgaat.” “Wij hebben bij de tender een referentieprijs gevraagd”, vertelt Seesing, “met daarbij de afspraak dat we de prijs aanpassen als uit het overleg in het bouwteam duidelijke wijzigingen op ons ontwerp zouden komen.”

Lef

“Een contract is niet meer dan een middel,” vervolgt Seesing’ “en bij elk project moet je nagaan wat het meest geschikte middel is. Voor de Michiel de Ruijtertunnel zijn we zo uitgekomen op een bouwteam en bij de Piet Heintunnel op een alliantiecontract. Achteraf evalueren we hoe beide vormen zijn bevallen, zodat we bij een volgend project de leerervaringen kunnen meenemen.”

Wittebol vult aan: “Uiteindelijk gaat het bij de keuze voor een contractvorm erom hoe je onzekerheden voldoende kunt beheersen. Daarnaast vergt het ook een open houding van de opdrachtgever. Zo toont de gemeente Amsterdam lef door andere, minder gangbare samenwerkingsvormen te proberen.”

Assen, Drents Museum

Het Drents museum staat in het historische centrum van Assen op de plek van het voormalig klooster Maria in Campis. Toen het museum moest worden uitgebreid was duidelijk dat er binnen het oude kloostercomplex geen ruimte was. Architect Erick van Egeraat vond de oplossing in de ondergrond: hij ontwierp een nieuwe ondergrondse vleugel voor het museum net buiten het kloostercomplex.

Op 16 november 2011 heeft toenmalige Hare Majesteit Koningin Beatrix het vernieuwde Drents Museum geopend. De nieuwe ondergrondse uitbreiding heeft een oppervlak van in totaal tweeduizend vierkante meter. Daarvan komt de helft voor rekening van de nieuwe expositievleugel. Naast deze vleugel heeft het museum ook een nieuwe entree, een café en een grotere museumwinkel gekregen.

Nieuwe vleugel Drents Museum. (Foto: J. Collingridge)

Bouwkuip

Voor de bouw van de ondergrondse uitbreiding moest een grote bouwkuip worden gemaakt, bestaande uit twee rechthoekige delen die schuin achter elkaar liggen en via een relatief smalle sleuf met elkaar zijn verbonden. Door gebruik te maken van een waterdichte laag potklei op een diepte van achttien meter, was bronbemaling in de kuip niet nodig.

Vanwege het risico op schade aan de nabij gelegen monumentale bebouwing zijn voor de realisatie van de wanden van de bouwkuip drie verschillende technieken gebruikt. Voor het deel van de kuip dat het verst van de monumentale gebouwen af ligt zijn damwandplanken ingetrild, nadat de grond was losgeboord. Dichterbij, waar de kuip tussen de gebouwen ligt, zijn soilmix-wanden gemaakt. Bij deze trillingsvrije techniek is de lokale ondergrond met een frees tot in de laag potklei losgewoeld en vermengd met een cementmix, waardoor een stevige grond- en grondwaterkerende constructie is ontstaan.

De derde techniek, jetgrouten, is gebruikt voor het gedeelte van de bouwkuip dat onder het bestaande monumentale hoofdgebouw ligt. Ook dit is een trillingsvrije techniek. Via gaten in de vloer is met injectielansen een groutspecie onder hoge druk in de grond onder het gebouw geïnjecteerd. De groutkolommen die op deze manier zijn gevormd, hebben een diameter van circa 1,5 meter en een lengte van 13 meter. Om de stabiliteit van de verschillende delen van de bouwkuip te garanderen, zijn tijdelijk stempels geplaatst.

Koetshuis

Op de plek waar de bouwkuip moest komen stond een monumentaal koetshuis. Om de kuip te kunnen maken, is dit koetshuis opgevijzeld, voorzien van een stalen draagframe en vervolgens over een afstand van circa 25 meter verplaatst en daar tijdelijk ‘geparkeerd’. Nadat de ondergrondse bouw gereed was, is het koetshuis weer naar zijn oorspronkelijk plek geschoven. Daar is het een meter opgetild en op een glazen plint is geplaatst.

Het koetshuis – dat tussen het hoofdgebouw van het museum en de nieuwe vleugel in staat – is de entree voor het vernieuwde museum. Via een fraai vormgegeven trap dalen de bezoekers hier af naar de ondergrondse centrale hal, die volledig onder het maaiveld ligt. De glazen plint zorgt ervoor dat in deze hal daglicht naar binnenvalt. Vanuit de hal kunnen bezoekers twee kanten op, naar de nieuwe ondergrondse vleugel of naar de trap en lift die toegang bieden tot de exposities in het hoofdgebouw. De gehele ondergrondse ruimte is in wit uitgevoerd en valt op door vloeiende vormen en statige kolommen.

Het dak van de nieuwe ondergrondse expositievleugel steekt iets boven het maaiveld uit. Het is opgebouwd uit vier verspringende dakvlakken die ruimte bieden aan verticale lichtstroken. Via deze lichtstroken valt er indirect daglicht in de expositieruimte. Voor de dakconstructie zijn stalen liggers gebruikt. Op het dak is een openbare tuin aangelegd.

Aanleg daktuin (Foto: Drents Museum)

Workshop brengt oplossing in zicht

“We zijn ervan overtuigd dat er bij reconstructieprojecten meer maatschappelijke waarde kan worden bereikt als we op een andere manier omgaan met de kabels en leidingen. Maar wat die manier is…?” Patricia Rozenblad van de provincie Zuid-Holland benaderde het COB om dat te onderzoeken. De verbreding van N213 lijkt ervan te profiteren.

De reconstructie van een provinciale weg is er doorgaans op gericht de veiligheid, de doorstroming en/of de leefomgeving te verbeteren. De maatschappelijke waarde staat centraal. De partijen die betrokken zijn bij het aan- of verleggen van kabels en leidingen in het gebied hebben naast dat gedeelde belang ook hun eigen belangen en zorgen. Bovendien is er wet- en regelgeving om rekening mee te houden, hoge tijdsdruk, weinig ruimte… Met kabel- en leidingwerk kan meerwaarde gecreëerd worden, maar dat vereist wel creativiteit en geen standaardoplossing. Dat was voor Patricia Rozenblad, projectleider reconstructie N213 van de provincie Zuid- Holland, reden om naar het COB te stappen: “We willen deze opgave in COB-verband onderzoeken, omdat niet alleen provincie Zuid-Holland ermee te maken heeft. Het gaat ons naast een oplossing voor de N213, ook om een structurele verandering. Hoe kunnen we reconstructieprojecten zodanig aanpakken dat het kabel- en leidingwerk bijdraagt aan de maatschappelijke waarde?”

Om de bredere doelstelling te bereiken, is de verbreding van de N213 tussen de Dijkweg en de Middelbroekweg in de gemeente Westland door de provincie naar voren geschoven als pilot. Het is de bedoeling dat dit jaar het aanbestedingstraject van start gaat. De reconstructie moet ervoor zorgen dat de doorstroming van het verkeer verbetert. De fietspaden langs de N213 en de Dijkweg worden ook aangepast, waardoor de beschikbare ruimte voor het verleggen van de kabels en leidingen zeer beperkt is.

Een ‘gewone’ benadering van het kabel- en leidingwerk bij zo’n project zou betekenen dat netbeheerders de opdracht krijgen hun infrastructuur aan de kant te leggen. De kosten komen meestal (grotendeels) voor rekening van de beheerder. Aangezien die er weinig voor terugkrijgt, ligt het voor de hand de meest eenvoudige en doeltreffende oplossing te kiezen. Er is echter best kans dat een andere oplossing meer maatschappelijke waarde had opgeleverd.

‘Agree to disagree’

Om bij de pilot tot zo’n andere oplossing te komen, organiseerde het COB in samenwerking met APPM een workshop voor alle partijen die op de een of andere manier betrokken zijn bij het kabel- en leidingwerk van de N213: netbeheerders KPN (telefonie/data), Evides (water) en Westland Infra (gas en elektra), gemeente Westland, Flora Holland en de provincie zelf. De workshop had als concreet doel kansrijke oplossingsrichtingen voor het project te ontdekken; het onderliggende doel was te toetsen of een dergelijke aanpak effectief is.

Hoewel de deelnemers tot verschillende ‘kampen’ behoren, hadden ze ongeveer dezelfde visie: ze werken allemaal uiteindelijk voor het maatschappelijk belang, oplossingen zijn nu vaak niet optimaal en de samenwerking en afstemming kunnen beter. Ook zijn de betrokkenen zich bewust van de tegengestelde belangen. Netbeheerders vinden de provincie weinig flexibel (‘er mag niets en wij moeten alles betalen’) terwijl de provincie de netbeheerders behoudend vindt (‘ze denken alleen in beperkingen’). Tijdens de workshop bleek dat deze opvattingen geen belemmering vormen voor een oplossing: de situatie is algemeen bekend, niemand vat het persoonlijk op en er wordt niet moeilijk over gedaan. Door deze acceptatie verliep de workshop soepel en in goede harmonie.

Van begrip naar oplossingen

Deelnemers vanuit netbeheerders en gemeente/provincie werden aan elkaar gekoppeld om meer begrip te kweken. De duo’s legden elkaar uit wat hun grootste belang, zorg en risico is, zowel bij de N213 als in het algemeen bij kabel- en leidingwerk. Vervolgens moesten de deelnemers plenair delen wat de ander had verteld. Het was bijzonder om te zien hoe de rollen opeens omdraaien. Provinciemedewerkers die uitleggen dat verleggen niet wenselijk is, bijvoorbeeld omdat het ten koste gaat van andere – vaak belangrijkere – investeringen van netbeheerders. En netbeheerders die vertellen dat kabels en leidingen niet onder de weg mogen om zo toekomstige overlast voor burgers zo veel mogelijk te beperken. Na dit onderdeel van de workshop waren de deelnemers zichtbaar positiever gestemd. De scepsis die er vooraf bij sommigen heerste, was weg of in ieder geval naar de achtergrond verdwenen.

De goede sfeer werd versterkt tijdens ‘Langs de lijn’, een discussie-onderdeel waarbij de deelnemers met een plek langs een lijn konden aangeven in hoeverre ze het eens zijn met een stelling. Er werden soms verrassende posities ingenomen, die vervolgens openhartig werden beargumenteerd. Hierdoor verscherpte het beeld van de situatie: de belangen en zorgen van de partijen werden genuanceerd en verder uitgewerkt. Gezamenlijk werd bijvoorbeeld geconstateerd dat het eerlijker verdelen van de verleggingskosten voor alle betrokkenen een prikkel zou opleveren om naar een maatschappelijk optimale oplossing te zoeken.

Als laatste ‘opwarmertje’ presenteerden twee deelnemers een aantal innovatieve oplossingen waarbij zij betrokken zijn geweest. Marcel Schroots (KPN) vertelde over de lasputten onder de boulevard van Scheveningen en de leidingentunnel onder de Mahlerlaan in Amsterdam (Zuidas). Kees Bergen (provincie Zuid-Holland) haalde de Nagelbrug aan, een project waarbij – met resultaat – veel energie is gestoken in de samenwerking met netbeheerders. Daarna was het tijd om oplossingen te bedenken voor de kabels en leidingen bij de verbreding van de N213. In groepjes van vier schaarden de deelnemers zich rond flip-overs met stiften in de aanslag. Dit leidde tot concrete en gedetailleerde schetsontwerpen. Van complete leidingentunnels tot aparte oplossingen voor kabels en gas- en waterleidingen. Tijdens de bespreking na afloop werd de rode draad zichtbaar: het hoeft niet groots en meeslepend, maar slim en eenvoudig, laat liggen wat kan, probeer de gasleiding onder het asfalt te leggen (nog niet in lijn met het beleid van de provincie), verhuis elektra- en datakabels naar mantelbuizen onder de verharding met toegangsputten aan de kant van de weg.

Vervolg

Patricia Rozenblad is erg blij met het resultaat van de workshop en de manier waarop het is bereikt: “In een eerder stadium waren de meeste deelnemers al eens ondervraagd. Ik kon me best voorstellen dat men hierdoor niet zo enthousiast aan deze nieuwe workshop zou meedoen. Bovendien is het project al zo ver gevorderd dat het bijna zinloos lijkt nu nog iets innovatiefs te willen. Veel deelnemers waren inderdaad sceptisch bij aanvang, maar toch werd er actief bijgedragen. Je zag de houdingen veranderen en het geloof in een goed resultaat groeien. We willen dit momentum vasthouden. Er zijn een aantal actiepunten voor de provincie uitgekomen waar we mee aan de slag gaan. Daarnaast laten we een inschatting maken van de investeringskosten voor de oplossing die er op hoofdlijnen is uitgekomen. Voor de precieze uitwerking gaan we nog om tafel met de nutsbedrijven. Ook moeten we uitzoeken hoe we de aanbesteding en het beheer willen inrichten bij deze oplossing. We zijn er dus nog niet, maar we hebben al meer dan we hadden durven hopen.”

Ruimte voor duurzaamheid

Het waarmaken van de ambitie om in de Rotterdamsebaan de meest duurzame tunnel van Nederland te maken, vraagt om nieuwe invalshoeken, kruisbestuiving en inspiratie. Duurzaam ontwerper en ondernemer Daan Roosegaarde en vijftien dwarsdenkende jongeren van NXT Generation gaven het voorbeeld.

Daan Roosegaarde en de jongeren zorgden met hun verhalen voor inspiratie tijdens de kickoffbijeenkomst van het expertteam dat de duurzaamheidsdoelen voor de Rotterdamsebaan gaat benoemen en er EMVI-criteria voor opstelt. “Zoek naar creëerplekken waar verschillende disciplines samenwerken en waar je de ruimte krijgt om foutjes te maken. Dan doe je opeens dingen die je nooit alleen had kunnen bereiken”, aldus Roosegaarde. Aan de hand van een aantal voorbeelden liet hij de experts en andere aanwezigen zien hoe verwondering en ‘anders kijken’ tot onverwachte inzichten en oplossingen kan leiden. Beroemd is zijn idee voor glow in the dark-belijning op snelwegen, waarin hij veiligheid en besparing op energiekosten voor verlichting combineert. In het voetgangersgedeelte van de Maastunnel in Rotterdam stond het tijdelijke kunstwerk Dune 4.1. De honderden ledlampjes reageerden op het geluid en de beweging van passanten. Dit had veel effect op de beleving; de tunnel werd zelfs een gewilde locatie voor trouwreportages.

Daan Roosegaarde tijdens de kickoffbijeenkomst. (Foto: COB)

Ook NXT Generation zorgde voor inspiratie. Het team doet mee aan de FIRST LEGO League, een wedstrijd die jongeren tussen de negen en vijftien jaar uitdaagt om de maatschappelijke rol van techniek en technologie te onderzoeken. Hiervoor bedachten ze een ondergronds tunnelsysteem om een stadje tegen tornado’s te beschermen. Voor de Rotterdamsebaan hebben ze een aantal aanbevelingen opgesteld onder het motto ‘Duurzaam moet je niet doen, maar duurzaam moet je zijn’. Bedrijven die bij de bouw van de tunnel betrokken zijn, moeten bijvoorbeeld laten zien dat ze zelf ook duurzaam zijn. Verder moet er van tevoren nagedacht worden over toekomstig hergebruik: waar ga je de tunnel voor gebruiken als er niet zo veel verkeer meer is?

Dit was de Onderbreking Verbinden

Bekijk een ander koffietafelboek: