Loading...

De Onderbreking

Tunnels en veiligheid

Tunnels en veiligheid

Lokale tunnel bediend vanuit verkeerscentrale

Amsterdam, Eerste Coentunnel

Visie van… Roel Scholten

Zwemmen in een schuilkelder

Kun je een tunnel printen?

Schiedam, Ketheltunnel

SOS: Meer meten met infrarood

Kennisbank

Tunnels en veiligheid

Tunnels zijn wellicht de bekendste voorbeelden van ondergrondse bouwwerken. Het begon in Nederland met afgezonken tunnels om watergangen te kruisen, inmiddels worden ook boor- en landtunnels breed toegepast. Ontwikkelingen in de praktijk vragen om ontwikkeling in kennis en kunde. Ook op het gebied van veiligheid: ondergronds is het waarborgen van veiligheid vaak complexer dan boven de grond.

Nederland is specialist in afgezonken tunnels. Toch is er ook op dit gebied nog voldoende bij te leren. Gezien de hoge leeftijd van de meeste Nederlandse zinktunnels, is renovatie bijvoorbeeld een actuele en dringende opgave, waarover nog veel vragen leven. Daarnaast neemt de complexiteit bij het realiseren van geboorde tunnels toe: in stedelijke gebieden is het prettig als wegen en spoorlijnen ondergronds gaan, maar er is weinig ruimte om te bouwen en de hinder moet minimaal zijn. We willen in complexere situaties ondergronds bouwen, nog dieper en nog dichter bij de bestaande bebouwing.

Veiligheid is dan ook onlosmakelijk met ondergronds bouwen verbonden. Het werken in de grond heeft al snel effect op de omgeving. Bovendien moet de constructie na oplevering veilig te gebruiken zijn. Dat is op zichzelf al een opgave, maar een bijkomende uitdaging is het vooraf aantoonbaar maken van veilig gebruik, en dat in een complex belangenveld. De laatste jaren leidde dat bij tunnels soms tot problemen. Samen met het netwerk wil het COB ervoor zorgen dat nieuwe tunnels voortaan opengaan zonder gedoe.

Lokale tunnel bediend vanuit verkeerscentrale Rijkswaterstaat

Pal naast de A2 Leidsche Rijntunnel ligt de Utrechtse Stadsbaantunnel. Deze gemeentelijke tunnel voor lokaal verkeer werd het eerste jaar na opening lokaal bediend. Inmiddels is de tunnel aangesloten op de verkeerscentrale Midden-Nederland van Rijkswaterstaat. De omzetting was een uitdagend project.

“In 2013 raakte ik bij het project Stadsbaantunnel betrokken”, vertelt Sieb van der Weide, gemandateerd tunnelbeheerder en coördinator ondergrondse infrastructuur van de gemeente Utrecht. “De tunnel was toen al in aanbouw. Het ontwerp voorzag erin dat de tunnel vanuit het lokale bediengebouw boven de zuidelijke tunnelmond door gemeentelijk personeel bediend zou worden. Ik plaatste vraagtekens bij deze keuze, omdat het mij logischer leek de bediening bij de verkeerscentrale van Rijkswaterstaat onder te brengen die al de aangrenzende A2 Leidsche Rijntunnel bediende. Bovendien hadden we als gemeente geen ervaring met tunnels onder Warvw-regime. De Stadsbaantunnel is onze eerste tunnel en naar verwachting komen er de komende jaren ook geen nieuwe tunnels bij.”

“Er bleek eerder ook al over de optie van externe bediening te zijn nagedacht. Zo had het gemeentelijke Bureau Negen Tien – dat verantwoordelijk was voor alle ruimtelijke opgaven in de wijken Leidsche Rijn en Vleuten-De Meern, de wijken negen en tien, en dus ook voor de bouw van de tunnel – geprobeerd om de bediening via Rijkswaterstaat te organiseren. Ook had het lijntjes uitgezet naar de gemeenten Den Haag en Amsterdam en de verkeerscentrale van de Waterwolftunnel. Allemaal zonder het gewenste resultaat. Toen ik het onderwerp eind 2013 op de agenda zette, werd mijn idee positief ontvangen. Aanpassing van het ontwerp tijdens de bouw werd echter door de bouwer en Bureau Negen Tien als ongewenst bestempeld. Dat leidde tot het compromis om de tunnel conform het ontwerp te bouwen en vervolgens, na de opening, te kijken hoe hij op de verkeerscentrale Midden-Nederland van Rijkswaterstaat kon worden aangesloten. Verder werd besloten om de tunnel al direct vanaf de opening door medewerkers van Rijkswaterstaat te laten bedienen vanuit het lokale bediengebouw. In mei 2015 sloten de gemeente Utrecht en Rijkswaterstaat daartoe een convenant waarin deze punten en de samenwerking rond de bediening en bewaking van de tunnel werden vastgelegd.”

Verkenning

“Natuurlijk was dit geen optimale start”, zegt Jasper Kimstra, die met zijn bedrijf Kimpro namens de gemeente Utrecht en Rijkswaterstaat verantwoordelijk was voor het projectmanagement van het technische deel van de omzetting. “Het ontwerp van de tunnel was volledig gericht op lokale bediening en niet op aansluiting op de verkeerscentrale van Rijkswaterstaat. Daardoor moesten we twee complexe technische systemen koppelen die niet op elkaar waren afgestemd. Gelukkig was de gemeente bij het ontwerp wel grotendeels uitgegaan van de Landelijke Tunnelstandaard, waardoor toch tal van onderdelen aansloten op de ontwerpsystematiek van Rijkswaterstaat.”

Links de ‘pergola’ van de zuidelijke ingang van de Stadsbaantunnel met het lokale bediengebouw, rechts het noordelijke bediengebouw van de A2-tunnel. (Foto: Xxx)

“Nadat het convenant was gesloten, is vrij snel een projectteam opgetuigd”, vult Reinier van der Klooster van Rijkswaterstaat Centrale Informatievoorziening aan. Door Rijkswaterstaat Midden-Nederland was Van der Klooster gevraagd als projectmanager mee te werken aan het project. “We zijn begonnen met een verkenning: welke onderdelen zijn al goed en welke technische en organisatorische maatregelen zijn nodig om de tunnel goed te kunnen bedienen? Vervolgens hebben we een functioneel ontwerp gemaakt. Wat hebben we nodig in de centrale als we ervan uitgaan dat zowel de Stadsbaantunnel als de Leidsche Rijntunnel vanaf elk van de acht werkplekken in de verkeerscentrale moet kunnen worden bediend? Hoeveel beeldschermen hebben we dan bijvoorbeeld nodig en hoeveel audiokanalen?”

Aanpassen netwerk

Kimstra: “Bij het vaststellen van de noodzakelijke technische aanpassingen hebben we de technische aansluitvoorwaarden van de verkeerscentrale – het zogeheten universeel koppelvlak verkeerscentrale – de bedieningssystematiek van Rijkswaterstaat en de bijbehorende set van systemen als uitgangspunt genomen. Denk aan de indeling van videoschermen en de manier waarop het bedieningssysteem werkt. We vinden het namelijk belangrijk dat de verkeersleiders in de centrale zowel de Leidsche Rijntunnel als de Stadsbaantunnel intuïtief kunnen bedienen. Tegelijkertijd moeten de verkeersleiders ook in het lokale bediengebouw uit de voeten kunnen, omdat dat als terugvaloptie dient als de centrale uitvalt. Om die reden hebben we daar bijvoorbeeld een aantal joysticks vervangen die net iets anders werkten dan die in de centrale. Verder hebben we in de centrale een aantal werkplekken aangepast omdat die de HD-kwaliteit van de camerabeelden uit de Stadsbaantunnel niet snel genoeg konden verwerken.”

Volgens Kimstra was de grootste en meest ingrijpende maatregel het aanpassen van het netwerk in de tunnel: “We moesten het datanetwerk passend maken op het netwerk van Rijkswaterstaat. Concreet betekende dit dat we alles moesten omnummeren en andere IP-adressen moesten geven. Uiteindelijk ging het om meer dan driehonderd installatieonderdelen. Dat was veel werk en vergde veel controles. Zo bleven we op een gegeven moment foutmeldingen krijgen. Na lang zoeken bleek de firewall dit probleem te veroorzaken.”

“We bleven op een gegeven moment foutmeldingen krijgen. Na lang zoeken bleek de firewall dit probleem te veroorzaken.”

Van der Klooster: “Dit soort voorbeelden laat mooi het verschil zien tussen ICT en een vakgebied als civiele techniek. Als de betondekking in een tunnel ergens een centimeter meer of minder is, is dat meestal niet direct een probleem. In ons vakgebied gaat het om eentjes en nulletjes en als ergens een nulletje wordt doorgegeven terwijl het een eentje moet zijn, gaan direct alle alarmbellen rinkelen.”

‘Pak van mijn hart’

Op 15 december 2016, vrijwel exact een jaar na de opening van de Stadsbaantunnel, was de centrale bediening een feit. Terugkijkend op het project is Van der Weide zeer tevreden: “Door de omzetting hebben we een forse efficiencyverbetering gerealiseerd. De ploeg voor de lokale bediening bestond uit vijftien mensen, terwijl met het onderbrengen van de bediening bij de verkeerscentrale Midden-Nederland daar slechts 2,3 formatieplaatsen voor nodig zijn. De verkeersleiders kunnen de bediening van de Stadsbaantunnel namelijk vrij eenvoudig meenemen bij hun andere werkzaamheden. Een ander belangrijk pluspunt is dat de hulpdiensten blij zijn met de gecombineerde bediening van de Stadsbaantunnel en de Leidsche Rijntunnel, omdat deze de veiligheid van beide tunnels vergroot. Ze vinden het prettig om bij calamiteiten in een van de tunnels vanuit dezelfde centrale te worden aangestuurd en maken bij een calamiteit in de Leidsche Rijntunnel graag gebruik van de calamiteitendoorsteek van de Stadsbaantunnel.”

Ook Kimstra en Van der Klooster kijken met een positief gevoel terug. Van der Klooster noemt de constructieve manier waarop de gemeente en Rijkswaterstaat hebben samengewerkt en Kimstra prijst de manier waarop alle leveranciers in een situatie met verschillende opdrachtgevers hun werk gezamenlijk hebben gedaan. Maar Van der Klooster heeft ’m ook nog wel even geknepen. Hij doelt daarbij op het laatste deel van het project, het testtraject: “Op 4 december hebben we de lokale bediening buiten werking gesteld en de tunnel tijdelijk gesloten. Vervolgens hadden we tien dagen om de nieuwe lokale én centrale bediening op te bouwen en te testen. Dat was heel krap, en achteraf vraag ik me af of we ons niet te veel onder druk hebben laten zetten met de planning.” Ook Van der Weide vond deze periode erg spannend: “Toen het bericht kwam dat de tunnel weer open was en het ook ‘deed’, was dat een pak van mijn hart.”

Amsterdam, Eerste Coentunnel

De Eerste Coentunnel is meer dan veertig jaar oud. (Foto: Kees Stuip Fotografie)

In mei 2013 ging de Tweede Coentunnel open voor het verkeer. Dat was het moment waarop de renovatie begon van de pal ernaast gelegen Eerste Coentunnel. Deze afzinktunnel onder het Noordzeekanaal stamt uit 1966 en moet nodig worden gemoderniseerd om weer vijftig jaar op een goede en veilige manier het autoverkeer over de A10 tussen Amsterdam en Zaandam te kunnen verwerken. De tunnelconstructie wordt gerenoveerd en er worden maatregelen genomen om de luchtkwaliteitsbeheersing te verbeteren. Verder krijgt de tunnel alle verkeers- en tunneltechnische installaties die in de Tweede Coentunnel zijn toegepast om te voldoen aan de eisen van de nieuwe tunnelstandaard.

De renovatie wordt in opdracht van Rijkswaterstaat uitgevoerd door het consortium Coentunnel Company en is onderdeel van het DBFM-contract ‘Capaciteitsuitbreiding Coentunnel’ dat loopt tot 2037. De planning is dat de gerenoveerde tunnel medio 2014 in gebruik wordt genomen. Dan biedt deze tunnel drie vaste rijbanen voor het wegverkeer dat in zuidelijke richting rijdt, van Zaandam naar Amsterdam.

Werkzaamheden

Er is gestart met sloopwerkzaamheden. Alle tegels van de wanden zijn verwijderd evenals stukken beton die niet meer voldeden, het wegdek en alle oude kabels, leidingen en installaties. De wanden zijn voorzien van een onderhoudsarme betonnen afwerklaag en deels van brandwerend materiaal om te zorgen dat de tunnel bij een eventuele brand zijn constructieve integriteit behoudt. Ook de plafonds zijn voorzien van (hergebruikt) hittewerend materiaal.

(Foto: Kees Stuip Fotografie)

Voor het verbeteren van de luchtkwaliteitsbeheersing in de tunnel is de open dakconstructie bij de tunnelmonden vervangen door dichte ‘plafonds’. Verder is een schoorsteen van 25 meter hoog gebouwd die de uitlaatgassen uit de tunnel moet afvoeren. Om de plafonds te kunnen maken, moest een aantal betonnen stempels bij de tunnelmonden worden verwijderd. Een tijdelijke stempelconstructie – die de functie van de stempels overnam – zorgde er tijdens de bouwfase voor dat de hoge wanden niet naar binnen werden gedrukt en de tunnel ondertussen toegankelijk bleef voor het werkverkeer.

Door het verwijderen van de betonnen stempels en andere sloopwerkzaamheden nam het gewicht van de tunnelconstructie tijdelijk fors af. Daardoor bestond de kans dat de constructie door het grondwater omhoog zou worden gedrukt. Om dat te voorkomen, zijn stapels stalen rijplaten als extra gewicht op de tunnelvloer gelegd.

De tunnel wordt voorzien van diverse installaties die zorgen voor een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer. Daarbij gaat het om camera’s, matrixborden boven de weg, verplaatsbare informatiepanelen en sensoren in het wegdek die registreren of het verkeer rijdt of stilstaat. Verder krijgt de tunnel ventilatoren die bij brand de rook uit de tunnel afvoeren, brandbluspompen die automatisch aangaan en licht- en geluidsignalen die passagiers richting de vluchtwegen leiden. De aansturing van al deze installaties gebeurt met een geavanceerd bedienings- en besturingssysteem.

Aanpak

Vanwege de korte periode waarin de renovatie en het testen van alle installaties moeten zijn afgerond, is het cruciaal dat alle werkzaamheden in één keer goed gaan. Dat vereist een goede engineering en bouwfasering. De Coentunnel Construction, de uitvoerende organisatie onder de Coentunnel Company, heeft hiervoor ingenieursbureau Sophia Engineering ingeschakeld.

Het ontwerpteam heeft bij de engineering al rekening gehouden met alle installaties en kabels en leidingen, zodat de kans op onaangename verrassingen tijdens de uitvoering minimaal is. Verder is er een driedimensionaal model gemaakt, waarin alle werkzaamheden in de tijd zijn gevisualiseerd. Dit model zorgt er niet alleen voor dat de fasering helder is, maar geeft direct inzicht in de complexe aanpassingen van de betonvormen van de schoorsteenconstructie en laat zien welke raakvlakken er zijn tussen de verschillende werkzaamheden

Nog lang niet uitontwikkeld

Sinds 2015 was Roel Scholten COB-coördinator Tunnels en veiligheid. Hierbij stelde hij innovatie en doorontwikkeling van de sector steeds centraal. In april 2017 stopte hij bij het COB om voor ZuidPlus als ontwerpleider tunneltechnische installaties te gaan werken aan de tunnels van Zuidasdok. Betekent dit dat de sector is uitontwikkeld? “Integendeel,” zegt Roel, “we staan pas aan de vooravond van de grote innovaties!”

“In een rapport van februari 2017 stelt het McKinsey Global Institute dat productiviteitsgroei in de bouwsector ongeveer een derde is van de wereldwijde groei. En de bouwsector in Europa stond begin 2016 op de laatste plek in de lijst van digitalisering van sectoren. Terwijl de uitdagingen voor de bouwsector, en specifiek de infrasector, juist vragen om innovatie en verhoogde productiviteit: met de aankomende tunnelrenovaties in Nederland, moeten we oplossingen ontwikkelen om de enorme maatschappelijke impact die afsluitingen van deze tunnels zullen veroorzaken, voor te blijven.

De ontwikkeling van virtual en augmented reality (VR) zal al op korte termijn een rol spelen. Hierdoor kunnen we vroeg in het project ontwerpoplossingen valideren met belanghebbenden, of ontwikkelde software volledig testen voordat de tunnel fysiek is gerealiseerd. En natuurlijk zal het opleiden, trainen en oefenen (OTO) van de tunnelorganisatie met VR veel realistischer en zonder afsluitingen kunnen plaatsvinden. Maar ook los van VR helpen allerlei digitale tools ons nú al, bijvoorbeeld bij het genereren van ontwerpdocumenten, geautomatiseerd uitvoeren van cyclische ontwerpstappen en het doorrekenen van impact van onderhoudsactiviteiten.

Voor onderhoud zal de toepassing van sensoren en bijbehorende data-analyse ons veel informatie geven over de actuele technische staat van het areaal. Hierdoor kunnen we nog beter de degradatie van onze systemen gaan begrijpen en dat helpt ons om precies op tijd in te grijpen en onderhoudsregimes toe te passen waarbij, afhankelijk van de wens van de beheerder, geoptimaliseerd wordt op kosten, beschikbaarheid en/of betrouwbaarheid. In de uitvoering verwacht ik veel van ontwikkelingen op het gebied van prefab, waardoor werkzaamheden on-site worden beperkt en de kwaliteit van onderdelen zal toenemen, doordat ontwikkeling in een beter te controleren omgeving gebeurt.

Innovaties hebben echter alleen meerwaarde als deze toegepast worden door mensen met verstand van zaken. Binnen NedMobiel zeggen we: ‘Je moet wel ooit een tunnel van binnen hebben gezien om te snappen wat je er wel en niet mee kunt’. Ik ben ervan overtuigd dat innovaties versneld ontwikkeld en getoetst worden in projecten. Dat is een van de redenen dat ik met veel plezier ja heb gezegd tegen ZuidPlus: goed om weer van die kant bovenop de ontwikkelingen te zitten!”

Roel Scholten is medeoprichter en directeur van Ned- Mobiel. NedMobiel is vanuit tunnelveiligheid, assetmanagement, OTO of projectmanagement betrokken bij o.a. de Zuidas, Blankenburgtunnel, Gaasperdammertunnel, Stadsbaantunnel, RijnlandRoute , tunnels van Schiphol, Abdijtunnel en de Piet Heijntunnel.

Foto: Vincent Basler

Zwemmen in een schuilkelder

De Finse hoofdstad Helsinki beschikt sinds 2010 over een integraal ondergronds masterplan. Het plan brengt de bestaande ondergrondse toepassingen in kaart en voorziet in reserveringen voor toekomstig gebruik. Volgens Ilkka Vähäaho, hoofd van de geotechnische divisie van Helsinki en voorzitter van de Finse tunnelassociatie, is het plan een onmisbaar hulpmiddel voor duurzame ontwikkeling van de stad en zijn ondergrond.

Vähäaho: “Het masterplan voor de ondergrond is bijvoorbeeld het fundament voor de bijdrage van de ondergrond aan een duurzaam en esthetisch acceptabel landschap en behoud van ontwikkelmogelijkheden voor toekomstige generaties. Zo speelt het masterplan een belangrijke rol in de ruimtelijke ordening.”

Het ondergrondse masterplan voor Helsinki brengt zowel de bestaande als toekomstige ondergrondse ruimten, tunnels en vitale ondergrondse onderlinge verbindingen in kaart. In het plan zijn reserveringen opgenomen voor nu nog onbekende toekomstige ondergrondse toepassingen. Op basis van uitgebreid geologisch onderzoek is bepaald welke plekken in de ondergrond geschikt zijn. Daarbij is vooral gekeken welke nog niet benutte ondergrondse capaciteit in de toekomst een bijdrage kan leveren aan het verminderen van de druk op het stadscentrum. Anders dan in Nederland, waar de meeste ondergrondse bouwwerken ‘stand-alone’ zijn, ontwikkelt de ondergrond van Helsinki zich door het verbinden van bestaande en nieuwe ondergrondse toepassingen steeds meer tot een aaneengesloten ondergrondse stad.

De integrale aanpak biedt extra voordelen boven op die van het sec ondergronds gaan. Er is sprake van multifunctioneel ondergronds ruimtegebruik, zoals bij het ondergrondse zwembad in Itäkeskus, dat in tijden van nood kan worden omgevormd tot schuilkelder. Een datacenter onder een kathedraal wordt via een ondergronds buizenstelsel gekoeld met zeewater. De restwarmte gaat – ook weer ondergronds – naar de stadsverwarming.

Er zijn grote voordelen verbonden aan multifunctionele leidingentunnels. Ilkka Vähäaho geeft aan dat het masterplan ook een bijdrage levert aan een betrouwbare energievoorziening en optimalisatie van energie-opwekking. Kosten kunnen worden gedeeld door meerdere gebruikers. Bovengronds ontstaat ruimte voor nieuwe initiatieven, en het uiterlijk en imago van de stad worden verbeterd. Onderhoud is eenvoudiger en goedkoper en de impact van werkzaamheden aan ondergrondse leidingen op het dagelijks leven bovengronds is beperkt. Bovengronds komt ruimte vrij voor andere doeleinden.

Lange historie

Helsinki heeft een lange historie van ondergronds bouwen. De stad kent nu al meer dan vierhonderd ondergrondse bouwwerken, zestig kilometer tunnels voor technisch onderhoud en tweehonderd kilometer multifunctionele leidingentunnels voor verwarming, koeling, elektriciteit en water. De watervoorziening van de stad is gegarandeerd door middel van een honderd kilometer lange ondergrondse tunnel die in de periode 1972-1982 werd gerealiseerd tussen Lake Päijanne en Helsinki.

Naast voor de hand liggende toepassingen als tunnels, parkeergarages en multifunctionele leidingentunnels voor onder andere stadsverwarming kent Helsinki ook tal van andere toepassingen, zoals muziekcentrum en een zwembad. Ook het bedrijfsleven gaat ondergronds, onder andere met opslag of het eerder genoemde ondergrondse datacenter.

In het masterplan is rekening gehouden met tweehonderd reserveringen voor ondergronds gebruik en nog eens veertig reserveringen zonder vooraf bepaalde bestemming. De gemiddelde oppervlakte van die reservering is dertig hectare, optellend tot een totaal van veertien honderd hectare, ofwel 6,4% van de oppervlakte van Helsinki. In 2011 werd berekend dat er voor elke honderd vierkante meter bovengrondse ruimte een vierkante meter ondergrondse ruimte werd benut. De huidige reserveringen vertegenwoordigen dus nog een enorm ondergronds potentieel.

Bovengrondse kwaliteit

Uitgangspunt is dat wat niet bovengronds hoeft, net zo goed ondergronds kan. Burgemeester Jussi Pajunen daarover in een documentaire van CNN: “Functies die niet gezien hoeven te worden, stoppen we onder de grond. Het is relatief goedkoop, dus waarom zou je er geen gebruik van maken.” De kwaliteit van de bovengrondse ruimte blijkt in veel gevallen de belangrijkste drijfveer. Ilkka Vähäaho: “Niet-Finse deskundigen beweren wel dat de gunstige eigenschappen van het bedrockgesteente en de zeer strenge winterklimatologische omstandigheden de belangrijkste drijfveren voor deze ontwikkeling zijn geweest. Maar er zijn belangrijker argumenten. Finnen hebben een sterke behoefte aan open ruimten, zelfs in de stadscentra, en Helsinki is klein. Het is qua inwoners de grootste stad van Finland, maar behoort qua oppervlakte tot de kleinste.”

Zero-land-use-thinking

Helsinki kent al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw een toewijzingsbeleid voor ondergronds ruimtegebruik. Begin deze eeuw ontstond het idee voor een integraal ondergronds masterplan. De eerste voorbereidingen startten in 2004. De gemeenteraad van Helsinki keurde het masterplan in december 2010 goed. Ilkka Vähäaho noemt het een voorbeeld van ‘zero-land-use-thinking’. Met andere woorden, het uitgangspunt dat nieuwe functies in de stad niet tot extra bovengronds ruimtebeslag mogen leiden.

Hij illustreert dat met een doorsnede van het Katri Vala Park (zie figuur hiernaast). Daar werden sinds de jaren vijftig ondergronds achtereenvolgens opslagruimten, een multifunctionele leidingentunnel, een tunnel voor gezuiverd afvalwater en een warmtepompstation gerealiseerd. In het masterplan is onder dezelfde locatie ook nog ruimte gereserveerd voor toekomstig ondergronds gebruik. Het park is in al die tijd onaangetast gebleven.

 

 

Geotechniek voor Ondergrondse Ruimteontwikkeling

Voor het in kaart brengen van geschikte locaties voor toekomstig ondergronds gebruik heeft de geotechnische dienst van Ilkka Vähäaho uitgebreid onderzoek gedaan. Er is onderzoek gedaan naar locaties waar de mogelijk grote aaneengesloten ruimten kunnen worden gerealiseerd. Daarvoor werd een model ontwikkeld op basis van een standaardruimte van 12x50x150 meter (hxbxl). Met behulp van (hoogte)kaarten en boringen zijn de reeds benutte ondergrond en zwakke zones in kaart gebracht.

Het bedrockgesteente ligt in Helsinki niet ver onder het maaiveld. Dat betekent dat er veel goede, veilige locaties zijn voor aanleg van ondergrondse bouwwerken en installaties. Het onderzoek maakte zichtbaar dat er buiten het centrum vijfenvijftig locaties zijn waar in de buurt van verkeersknooppunten redelijk grootschalige ondergrondse voorzieningen gerealiseerd kunnen worden. Deze plekken zijn gemarkeerd als mogelijke toekomstige toegangen tot ondergrondse bouwwerken en infrastructuur.

Ambities
In Finland wordt ook buiten de hoofdstad gekeken naar de mogelijkheden die de ondergrond biedt. Ilkka Vähäaho noemt de steden Tampere, de derde stad van het land, en Oulu als voorbeelden. En er wordt serieus gekeken naar de haalbaarheid van een tachtig kilometer lange onderzeese tunnel tussen Helsinki en de Estse hoofdstad Tallinn, die dan samen zouden moeten uitgroeien tot de tweelingstad ‘Talsinki’, met de potentie om te gaan concurreren met steden als Stockholm en Kopenhagen.

Kun je een tunnel printen?

“Wellicht kunnen we straks heipalen of diepwanden printen. Ik weet niet wat daarvoor nodig is. De COB-wereld weet daar veel meer van. Mijn rol is de techniek verder te ontwikkelen”, aldus prof. dr. ir. Theo Salet, hoogleraar Constructief Ontwerpen aan de TU Eindhoven en projectleider van het 3D Concrete Printing (3DCP)-project. “De vraag aan het COB-netwerk is vervolgens: ‘Wat zouden jullie met 3D-betonprinten willen doen?’”

Na twee jaar voorbereiding gaat het 3D Concrete Printing (3DCP)-project formeel van start. Bij de TU Eindhoven is een lab ingericht, er is een team met promovendi van verschillende disciplines en tien marktpartijen ondersteunen het onderzoek enthousiast. Theo Salet over de ambities: “Ik vind dat je als bouwkundestudent extra uitdaging nodig hebt. Natuurlijk moet je eerst en vooral de basis beheersen, maar daarnaast mag en moet je binnen een universitaire opleiding ook durven dromen en de grenzen willen verkennen. Gezien de ontwikkelingen van de afgelopen vijftien jaar, is 3D-betonprinten daarvoor geschikt. Het is een veelbelovende techniek, maar we weten er nog veel te weinig van. Ontwikkelingen hebben tot nu toe veelal plaatsgevonden op basis van ‘trial and error’. Dat heeft veel gebracht, maar het blijft daarbij als je niet ook onderzoek doet. We moeten het eerst beter snappen voordat we kunnen zeggen of het wat wordt met dat 3D-betonprinten.”

“De TU Eindhoven wilde het onderzoeksvoorstel honoreren in het kader van het Impuls II-programma, wat inhoudt dat de financiële middelen die we voor het onderzoek uit de markt halen, worden verdubbeld. Dat was overigens niet doorslaggevend voor de partners. Persoonlijke nieuwsgierigheid blijkt voor hen de voornaamste reden te zijn om mee te doen. Niemand heeft een garantie dat het op korte termijn praktisch toepasbaar wordt, maar het geeft energie om ermee bezig te zijn. We zijn twee jaar geleden begonnen. Nog midden in de crisis. Ik denk dat voor de meesten heeft meegespeeld dat ze willen meedoen aan een project dat juist op de toekomst is gericht. Opmerkelijk is ook dat een van de partners een timmerbedrijf is, gespecialiseerd in bekisting. Voor dat bedrijf is 3D-betonprinten een ‘disruptive’ ontwikkeling. Persoonlijk had ik niet aan zo’n partner gedacht, maar zij meldden zich wel.”

“Ik denk dat voor de meesten heeft meegespeeld dat ze willen meedoen aan een project dat juist op de toekomst is gericht.”

“De partners zijn in feite financiers aan wie ik verantwoording afleg, maar de bedrijven willen ook zelf projecten doen en bestoken mij met ideeën. Zo dagen zij mij uit. Zij zoeken antwoord op de vraag: ‘Waar zit de toegevoegde waarde?’ Je kunt veel dingen al printen. Maar is het ook zinvol? Het is misschien goedkoper, omdat een printer 24/7 kan draaien en je geen bekisting nodig hebt; dat is toch al snel de helft van de kosten van gewapend beton. Je ziet dat het in China op die manier wordt opgepakt. Maar de vraag is of dat dan het verdienmodel is. Je print nog steeds constructies of elementen die je ook op de traditionele manier had kunnen maken. We moeten het verder trekken. Als je loslaat dat een vorm per se recht moet zijn en dat de betonsamenstelling op elke positie kan variëren: Kom je dan met printen tot andere oplossingen? Kun je je productie dan beter afstemmen op wat je nodig hebt en toegevoegde waarde leveren?”

“Een researchteam van de Loughborough University in Engeland gaat al verder. Met behulp van een printer met een kleine nozzle kunnen zij wanden en elementen preciezer opbouwen. Zij creëren holle ruimtes en uitsparingen voor leidingen.Dan is het bouwkundig ineens interessant. Iedereen in de sector gruwt van het boren en frezen, leidingen plaatsen en vervolgens weer afwerken. Dat kun je voorkomen. Als je plaatselijk nog fijnmaziger kunt printen, heb je zelfs geen mantelbuizen meer nodig. Je kunt werken met verschillende materialen en hebt er ook minder van nodig. Dan kom je verder. Dat is smullen voor iemand zoals ik.< br />

“Geïntegreerde oplossingen vragen om een intelligente samenwerking tussen printer en betonpomp. Dat zijn we nu aan het testen. We willen ook kijken naar de mogelijkheid om patronen te maken in doorzichtig beton, waarbij je in combinatie met licht nieuwe toepassingen mogelijk maakt. We zullen gaan zien dat architecten aan de hand van nieuwe mogelijkheden beton gaan herontdekken en anders zullen gaan nadenken over hun vormtaal. Dit verklaart meteen waarom een van de promovendi in het project een architect is. Met 3D-betonprinten breng je ontwerp, constructie en productie in een proces bij elkaar. Het mooie is dat we in Eindhoven binnen de faculteit Bouwkunde meer disciplines bij elkaar hebben: architecten, constructeurs en bouwfysici. En ik verwacht dat er nog veel meer PhD’s uit andere disciplines zullen aansluiten. We kopiëren de keten van de partners. In feite is het ketenintegratie in optima forma.”

“Met 3D-betonprinten breng je ontwerp, constructie en productie in een proces bij elkaar. In feite is het ketenintegratie in optima forma.”

Living lab

“Over een paar jaar kunnen we basisgebouwen printen. Dat moeten we ook echt doen en startups zullen daarin naar verwachting een rol gaan spelen. De Chinezen doen het al op grote schaal. In de ontwikkeling van 3D-betonprinten hebben wij ook een ‘living lab’ nodig met de mogelijkheid om te leren.”

“Als we vier of vijf jaar verder zijn, zullen we de echte toegevoegde waarde gaan zien. Ik ben benieuwd waar dat toe leidt, want met het aantonen van die toegevoegde waarde ben je er nog niet. Er zullen bijvoorbeeld aanpassingen van wet- en regelgeving nodig zijn. Ik zie het dan ook als mijn rol om nu al allerlei andere partijen te mobiliseren en uit te dagen om mee te denken. Dan heb je het over certificerende instanties, maar bijvoorbeeld ook over de cementindustrie en de overheid. Ik wil het gesprek met de markt aangaan. Dus ook met de mensen en bedrijven die bezig zijn met ondergronds bouwen. Wellicht leent 3D-betonprinten zich voor moeilijk toegankelijke ruimtes. En het is niet alleen werken met een betonpomp. Er is ook een variant waarbij je een bindmiddel injecteert in een zandbed en zo in situ een constructie maakt. In een heel grove vorm maken we met groutinjecties al gebruik van deze techniek.”

“Mijn stille hoop is dat we straks ondergronds kunnen bouwen waarbij je voor een station van een metrolijn niet eerst dertig meter hoeft af te graven, maar het station opbouwt vanuit de boortunnel. Dan zou je de langdurige hinder bovengronds kwijt zijn. Het is gewoon leuk om daarover na te denken. Het geeft energie!”

Te laat?

3D-printen deed circa vijftien jaar geleden zijn intrede. De techniek staat nog steeds in de kinderschoenen, maar de ontwikkelingen gaan snel. Iedereen kent de YouTube-filmpjes van geprinte huizen of zelfs kastelen. Daarnaast vindt wereldwijd wetenschappelijk onderzoek plaats.

Theo Salet: “In Azië geven overheden miljoenen uit aan dit soort onderzoek. Dat is hier niet geval, en de vraag is dan ook of we snel genoeg gaan. Vandaar dat ik de overheid oproep om mee te doen. Als we onze welvaart en ons welzijn willen behouden, moeten we verder en investeren in vernieuwing. Dan helpt het om terug te kijken op projecten waarin de overheid participeerde en waarvan we nu de vruchten plukken. Iedereen noemt in dat verband de Oosterscheldewerken, maar de boortunnels horen daar ook bij. We begonnen twintig jaar geleden met de eerste boortunnel. Nu adviseren Nederlandse bedrijven overal ter wereld.”

Renovatie vergt creatieve oplossingen

Schiphol heeft de afgelopen jaren de Kaagbaan- en Buitenvelderttunnel grondig gerenoveerd om te voldoen aan de eisen van de nieuwe tunnelwet. Tijdens de renovatie zijn de tunnels vrijwel continu in gebruik gebleven. Dat vergde veel creativiteit en intensief overleg met het bevoegd gezag, vertellen Jeffrey Rundberg en Kees Uijl.

“Schiphol heeft twee tunnels op zijn grondgebied”, vertelt Jeffrey Rundberg, projectmanager tunnelveiligheid bij Schiphol. “Beide kruisen een start/landingsbaan. Onder de Kaagbaan ligt een dienstentunnel – de Kaagbaantunnel – die alleen gebruikt wordt door voertuigen van de luchthaven. Denk aan tankwagens, bagagevervoer, busjes met ‘crew’ en hulpdiensten. Deze tunnel is ongeveer 550 meter lang en heeft één buis van bijna twaalf meter breed. Het verkeer rijdt hier in twee rijrichtingen doorheen met een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur. De tweede tunnel is de Buitenvelderttunnel onder de gelijknamige baan. Dit is een combitunnel met vier buizen voor regulier wegverkeer, fietsers en openbaar vervoer die naast de tunnel in de A4 ligt.”

“Toen duidelijk werd dat we deze twee tunnels moesten renoveren, was ook direct duidelijk dat het afsluiten van de Kaagbaantunnel gedurende een langere periode geen optie was. Omrijden voor het verkeer was onmogelijk, onder andere omdat de meeste voertuigen die deze tunnel gebruiken geen kenteken hebben en niet over de openbare weg mogen rijden. De enige mogelijkheid zou zijn om de Kaagbaan te sluiten, zodat het verkeer deze baan zou kunnen kruisen om andere locaties op de luchthaven te bereiken. Voor Schiphol was dat onacceptabel. We moesten dus iets bedenken om te kunnen renoveren terwijl de tunnel open bleef.”

Discussie

Om de beschikbaarheid tijdens de renovatie te garanderen, is één rijbaan in de Kaagbaantunnel afgesloten, terwijl de andere in gebruik bleef. Tussen beide rijbanen is een barrier aangebracht om veilig te kunnen werken. Het verkeer over de open rijbaan is steeds in blokken per rijrichting door de tunnel geleid. Als eerste is aan de buitenzijde van de afgesloten baan een vluchtgang gebouwd met vier vluchtdeuren en een overdruksysteem. De ruimte boven het vluchtkanaal dient als technische ruimte voor alle bekabeling en besturingskasten. Vervolgens zijn boven de afgesloten rijbaan ventilatoren, camera’s en een brandblussysteem aangebracht. Daarna is deze rijbaan afgesloten en de andere geopend en zijn ook daar alle installaties aangebracht.

Rundberg: “Vooral over de aanleg van het vluchtkanaal is veel discussie geweest. Dat is inherent aan het aanpassen van een bestaande tunnel met beperkte ruimte. In dit geval ging het over de breedte van de rijbanen. Deze waren elk vijf meter breed zoals de hele verkeersroute op de luchthaven, en ‘operations’ vond dat die breedte ook na de renovatie gegarandeerd moest worden. Dat bleek net niet te lukken. Na een veiligheidsanalyse en een operationele impactanalyse hebben we uiteindelijk besloten om één rijbaan met twaalf centimeter te versmallen tot 4.88 meter.”

Gedoogovereenkomst

Schiphol wilde dat ook de Buitenvelderttunnel gedurende de renovatie beschikbaar bleef. Bij deze tunnel was dat minder complex, omdat voor het autoverkeer en de bussen drie tunnelbuizen aanwezig waren. Kees Uijl, operationeel tunnelbeheerder van Schiphol N.V.: “Hier hebben we steeds een van de verkeersbuizen aangepakt en het verkeer door de andere twee geleid. Dat klinkt eenvoudiger dan het was. Bij het maken van vluchtdeuren tussen twee buizen hebben we bijvoorbeeld een luchtdichte omkasting in de verkeersbuis gemaakt om hinder in die buis te voorkomen en ervoor te zorgen dat er bij brand in de verkeersbuis geen ‘rookkortsluiting’ zou ontstaan. Verder waren veel testen ‘buisoverstijgend’, wat betekende dat we andere oplossingen moesten bedenken om de beschikbaarheid te garanderen. Denk aan het afsluiten van één buis en in de andere buis afwisselend per rijrichting blokrijden onder begeleiding.”

“Het per buis renoveren betekende dat de tunnel gefaseerd in gebruik werd genomen. Officieel hadden we voor elke gerenoveerde buis een openstellingsvergunning moeten aanvragen. Aangezien dat erg onpraktisch was en veel extra tijd zou kosten, zijn we in een vroeg stadium met de omgevingsdienst – die verantwoordelijk is voor de openstellingsvergunning – in gesprek gegaan. Dat heeft geleid tot een gedoogbeschikking waarin is vastgelegd dat we tijdens de renovatie moesten voorkomen dat de tunnel minder veilig werd dan voorheen. Aangezien er bij de start van de renovatie feitelijk geen veiligheidssystemen in de tunnel zaten, konden we ervoor zorgen dat de veiligheid bij elke stap steeds groter werd. We hebben onder meer een tijdelijk camerasysteem aangebracht evenals tijdelijke lokale bediening met operators in een container naast de tunnel die met het camerasysteem de tunnelbuizen bewaakten.”

Relatie met bevoegd gezag

“Investeren in een goede relatie met het bevoegd gezag is bij dit soort projecten van groot belang”, stelt Rundberg. “De eisen in de tunnelwet zijn grotendeels gebaseerd op nieuwbouw. Bij renovatie van tunnels heb je te maken met bestaande civieltechnische configuratie. In de Buitenvelderttunnel was bijvoorbeeld geen ruimte om middentunnelkanalen aan te leggen voor evacuaties. Dat houdt in dat je steeds oplossingen moet bedenken die niet standaard zijn. Formeel toetst het bevoegd gezag alleen aan het begin en einde van de bouw. Wij wilden hen graag vaker laten meedenken. Daarom hebben we altijd open met de mensen van de omgevingsdienst gecommuniceerd – zij hebben een mandaat namens het bevoegd gezag -, ook als we op knelpunten stuitten, en hen gevraagd om iedere maand met ons mee te denken over oplossingsrichtingen. Op die manier bouw je vertrouwen op. Zo wist de omgevingsdienst dat onverwachte situaties altijd door ons werden opgelost.”

‘Formeel toetst het bevoegd gezag alleen aan het begin en einde van de bouw. Wij wilden hen graag vaker laten meedenken.;

Volgens Uijl is een goede relatie met het bevoegd gezag niet alleen cruciaal in het traject richting de openstellingsvergunning, maar ook daarna tijdens de beheerfase: “In de Buitenvelderttunnel heeft een vrachtwagen een tijdje terug zes ventilatoren van het plafond gereden. Deels omdat de vrachtwagen te hoog was, maar ook omdat we veel installaties vanwege de beperkte ruimte tegen de grens van het ‘profiel van vrije ruimte’ hebben moeten aanbrengen. Zonder ventilatie zouden we de tunnelbuis formeel langere tijd moeten afsluiten. Voor ons was dat een ongewenste situatie en daarom ben ik gaan overleggen met de omgevingsdienst. Om doorstroming in beide rijrichtingen te kunnen garanderen, hebben we voor langere tijd de rijrichting in een van de buizen omgekeerd en het verkeer door twee buizen laten rijden. Dat is normaal alleen toegestaan voor korte onderhoudsperiodes, omdat er bij dit gebruik van de tunnel geen doseermogelijkheden voor het ov mogelijk zijn. In overleg met de omgevingsdienst hebben we de QRA – een risicoanalyse – opnieuw laten doorrekenen en hebben we kunnen aantonen dat we aan de veiligheidseisen voldoen als we vrachtverkeer tijdelijk weren en de snelheid in de tunnel verlagen.“

Wegwijs maken

Het in gebruik nemen van de tunnel door het regiecentrum van Schiphol verliep minder soepel dan Rundberg en Uijl hadden verwacht. “Schiphol heeft een uiterst deskundige calamiteitenorganisatie,” aldus Uijl, “maar men was minder thuis in verkeersmanagement en het bedienen en bewaken van verkeerstunnels. Daarom hebben we veel tijd moeten steken in het wegwijs maken van de operators. Inmiddels zijn ze helemaal op de hoogte en doen ze het uitstekend.”

Rundberg vult aan: “Ook de integratie van de tunnelsystemen in het totale bediensysteem van Schiphol was lastig. Zo was Schiphol er niet van doordrongen dat de systemen in een tunnel het continu moeten doen. Als een intercom in een vertrekhal uitvalt, vindt Schiphol het bijvoorbeeld acceptabel als de onderhoudsaannemer dat binnen een week herstelt. Gaat echter de intercom bij de afsluitboom van een tunnel stuk, dan moet die zo snel mogelijk worden gerepareerd omdat die intercom noodzakelijk is om bij een calamiteit met de hulpdiensten te communiceren. Dat vergt een andere manier van denken en ook dat heeft enige tijd gevraagd.”

Het bedienen en bewaken van de verkeerstunnels is een belangrijk onderdeel van de tunnelveiligheid. (Beeld: YouTube/Schiphol)

Het ontbrekende stukje

Tussen Delft en het Kethelplein bij Schiedam is tussen 2011 en 2015 het ontbrekende deel van de A4 aangelegd. Onderdeel van dit zeven kilometer lange stuk snelweg is de Ketheltunnel, een landtunnel op de grens van de gemeenten Schiedam en Vlaardingen.

De Ketheltunnel (Foto: COB) ligt grotendeels op maaiveld en heeft twee buizen en een middenkanaal dat onder andere dient als vluchtroute. De tunnel is bijna veertig meter breed en is een categorie C-tunnel. Dat houdt in dat vrachtauto’s met gevaarlijke stoffen die kunnen exploderen, niet door de tunnel mogen.

De weg tussen de noordelijke tunnelmond en Delft is grotendeels verdiept aangelegd om verstoring van het open weidelandschap van Midden-Delfland zoveel mogelijk te voorkomen. Ten noorden van de tunnel ligt de weg bijna anderhalve kilometer lang ruim zes meter diep in een bak met geluidswerende wanden en naar beneden gerichte ledverlichting. Vervolgens ligt de weg ruim tweeënhalve kilometer half verdiept – circa twee meter onder maaiveld – met aan beide zijden een begroeide aarden wal.

Bij de realisatie van de tunnel is veel aandacht besteed aan een goede landschappelijke inpassing en het minimaliseren van overlast voor de omgeving. Bovenop de constructie is bijvoorbeeld een park aangelegd, waarin omwonenden kunnen recreëren. Verder liggen tegen de zijwanden aarden taluds om de landtunnel aan het oog te onttrekken. In deze taluds zijn de drie dienstgebouwen aangebracht. Het noordelijke deel van de tunnelconstructie is met betonnen luifels verbreed tot tachtig meter. Op dit bredere deel zijn sportvelden aangelegd en onder de luifels zijn parkeerplaatsen gemaakt.

Het wegdek van de tunnel ligt direct op het zand en de vier wanden van de tunnel – de buitenwanden en de wanden van het middenkanaal – zijn elk gefundeerd op een rij vibropalen. De tunnel is opgebouwd uit vijftig moten van veertig meter lang die ter plekke zijn gemaakt.

Tunnelbuizen

De oostelijke tunnelbuis, met verkeer richting Delft, is 1.620 meter lang en heeft vier rijstroken. De westelijke buis, met verkeer richting Kethelplein, is 1.950 meter lang en heeft drie rijstroken. Twee daarvan zijn voor doorgaand verkeer. De derde rijstrook is de afrit naar de A20 richting Hoek van Holland. Deze splitst al voor de tunnel af en loopt, afgescheiden door verdringingsstrepen, parallel aan de hoofdrijbanen. Voor de vroege afsplitsing is gekozen om weefbewegingen in de tunnel te voorkomen. In de westelijke tunnelbuis is voldoende ruimte om in de toekomst een vierde rijstrook aan te leggen.

Door de verschillende lengtes liggen de tunnelmonden van de tunnelbuizen aan de zuidzijde ruim driehonderd meter van elkaar af. De oostelijke buis begint meer naar het noorden, omdat in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Warvw) is vastgelegd dat er tien seconden rijtijd moet zitten tussen een samenvoeging – in dit geval het Kethelplein – en het begin van de oostelijke tunnelbuis.

Visualisatie van de verspringende tunnelmonden aan de zuidzijde. (Beeld: Rijkswaterstaat)

Aan de noordzijde liggen de tunnelmonden wel naast elkaar. De tunnel gaat hier over in het verdiepte tracé. Daarna volgt het half verdiepte deel. In Delft sluit de weg op maaiveld aan op de bestaande A4 richting knooppunt Ypenburg.

Grondwater

Een paar maanden voor de opening van de tunnel, op 18 december 2015, was het nog even spannend of Rijkswaterstaat alle vergunningen rond zou krijgen. De diepwanden van de verdiepte bak bleken minder waterdicht dan gedacht. Daardoor moet dagelijks ongeveer 1.400 kubieke meter grondwater rond de bak worden onttrokken in plaats van de geplande 400 kubieke meter. Door deze grotere onttrekking kan er schade aan gebouwen in de omgeving ontstaan en kan het veen sneller inklinken. Dat was reden voor het waterschap om de benodigde watervergunning niet zonder meer af te geven. De vergunning kwam pas nadat Rijkswaterstaat had aangegeven een deel van het onttrokken water via retourbemaling diep in de bodem te herinfiltreren en het grondwaterpeil en de gebouwen uitgebreid te gaan monitoren.

Cybersecurity

SOS: Meer meten met infrarood

Hoe kan data helpen tunnels veiliger te maken? Bieden nieuwe technieken of inzichten kansen om de veiligheid te verhogen of de veiligheid op niveau te houden met hogere beschikbaarheid of tegen lagere kosten? Ontwikkelingen op ICT-gebied gaan snel. Meer rekenkracht en daaruit volgende snellere verwerking van data, maken het zinvol bestaande oplossingen tegen het licht te houden. In de Westerscheldetunnel is een proef gedaan met infraroodsensoren als basis voor het snelheidsonderschrijdingssysteem (SOS). Daaruit blijkt dat de beperkingen van bestaande systemen met detectielussen, kunnen worden weggenomen.

Het bedrijf Soltegro heeft op eigen initiatief een SOS ontwikkeld en vervolgens de N.V. Westerscheldetunnel bereid gevonden mee te werken aan een proefopstelling. “Ontwikkeling in eigen beheer is wellicht ongebruikelijk”, zegt commercieel directeur Jan-Martijn Teeuw van Soltegro, “maar past wel bij onze werkwijze. Wij positioneren ons tussen ingenieursbureaus en automatiseringbedrijven in. Bij ons werken veel ICT-specialisten, maar ook elektrotechnisch en werktuigkundig ingenieurs. Met die disciplines werken we op een integrale manier aan projecten. En dat brengt met zich mee dat wij ook anders tegen problemen aankijken.”

Manager systems engineering en innovatie Franc Fouchier legt uit wat dat in de praktijk inhoudt: “De ervaring die wij hebben opgedaan in de softwarewereld projecteren we op de civieltechnische wereld. Dat betekent dat je eerst een probleem goed analyseert zonder daarbij al oplossingsrichtingen in het achterhoofd te hebben en pas in tweede instantie kijkt naar de combinatie van technieken die je kunt inzetten om dat probleem op te lossen. In de praktijk is deze aanpak vaak niet mogelijk, omdat bepaalde oplossingen zijn voorgeschreven. Zo staat in de tunnelstandaard dat je voor snelheidsmeting inductielussen moet toepassen. In onze optiek heb je voor een optimale oplossing keuzevrijheid nodig. Daarom konden we het SOS dat we in de Westerscheldetunnel hebben getest ook alleen maar in eigen beheer ontwikkelen.”

“In onze optiek heb je voor een optimale oplossing keuzevrijheid nodig.”

Elk voertuig meten

Met een SOS kan worden gedetecteerd of de snelheid van voertuigen op een willekeurig punt te laag wordt en er daardoor gevaarlijke situaties ontstaan die bijvoorbeeld kunnen leiden tot kop-staartbotsingen. Het gebruik van inductielussen om snelheidsverschillen te detecteren kent een aantal beperkingen. Er wordt alleen gemeten op de plaats van de lus, en defecten aan een inductielus leiden bij vervanging vrijwel altijd tot verminderde beschikbaarheid van de tunnel. Jan-Martijn Teeuw: “Met onze sensoren zijn we in staat elk voertuig in de tunnel uniek te detecteren. Je volgt het bewegende object en dat biedt meer mogelijkheden. Je verzamelt meer informatie. Met behulp van software kun je detecteren of voertuigen afwijkend gedrag vertonen. Het gaat dus verder dan alleen detecteren of een willekeurig voertuig op een bepaalde plaats onder een minimumsnelheid komt. Bovendien kun je door bijvoorbeeld een kapotte sensor een meting missen en nog steeds een betrouwbaar resultaat hebben.”

In de Westerscheldetunnel is het systeem van Soltegro op een deel van het traject geïnstalleerd, naast het bestaande systeem. De wegverkeersleiders hebben beide systemen gemonitord en Soltegro feedback gegeven. In een halfjaar tijd zijn enorm veel meetgegevens verzameld. Daaruit blijkt dat de betrouwbaarheid van het systeem bijzonder hoog is. De mensen van de Westerscheldetunnel hebben beaamd dat het goed heeft gefunctioneerd. “De betrouwbaarheid is cruciaal”, vindt Jan-Martijn Teeuw. “Als systemen te vaak valse meldingen geven, is het gevolg dat wegverkeersleiders het niet meer serieus nemen en ook niet reageren als er wel iets aan de hand is. Dan neemt de veiligheid per definitie af.”

Tijd in plaats van afstand

Implementatie van een SOS met infraroodsensoren vindt, net als bij gebruik van detectielussen, plaats op basis van een risicoanalyse. Bij een steile uitrit, zoals bij de Westerscheldetunnel, mag je verwachten dat de snelheid van vrachtwagens sneller terugloopt. In zo’n situatie zal bij beide systemen sprake zijn van meer meetpunten dan in een vlak deel van de tunnel. Het verschil zit in de meeteenheid. Bij gebruik van detectielussen is er per definitie sprake van afstand. Met de sensoren wordt gemeten in tijd, en is het ook mogelijk om meer dan alleen snelheidsverschillen te detecteren.

Franc Fouchier: “Met infrarood detecteren we bijvoorbeeld ook of al het verkeer ineens naar één baan opschuift. Dat kan voor de wegverkeersleiding een teken zijn dat er sprake is van bijvoorbeeld afgevallen lading, langzaam rijdend verkeer of stilstand. En de data die je verzamelt kun je ook gaan gebruiken om verkeersbewegingen te voorspellen. Het is voorstelbaar dat je met dit systeem ruim van tevoren kunt voorspellen waar en wanneer filevorming ontstaat en dat je vanuit het systeem vervolgens meteen deze informatie naar in-carsystemen verstuurt. Daar kun je overigens de wegverkeersleider als buffer tussen zetten. Het is maar net wat de wegbeheerder wil.”

Gebruikersinterface van het ontwikkelde SOS. (Beeld: Soltegro)

Waar gaat dat naartoe?

“In de wereld van het ‘Internet of Things’ krijgen we steeds meer situaties waarin systemen beslissingen gaan nemen”, vervolgt Franc. “Wij verwachten dat het die kant op gaat. Vandaar onze integrale visie en de keuze om niet de omgeving te detecteren, maar het object dat in die omgeving beweegt. De informatie die door het object wordt gegenereerd, opent nieuwe toepassingsmogelijkheden.” Jan-Martijn Teeuw: “We richten ons nu in eerste aanleg op tunnels, maar er kan natuurlijk veel meer met deze techniek. Je kunt er bijvoorbeeld ook mee detecteren hoe voertuigen in een parkeergarage bewegen. Voor ons is de volgende stap om in gesprek te gaan met beheerders van tunnels waar detectielussen echt niet voldoen. In de praktijk van de tunnelstandaard zie je nu al wel dat er ruimte komt voor projectspecifieke afwijkingen en er wordt al gesproken in termen van ‘standaard of gelijkwaardig’. Daar liggen kansen voor deze vorm van detectie, maar formeel zou de toepassing nu alleen kunnen in niet-rijkstunnels.”

Dit was de Onderbreking Tunnels en veiligheid

Bekijk een ander koffietafelboek: