Beleving ondergrondse ruimten is anders in het buitenland

De ontwikkeling van ondergronds bouwen in Nederland heeft ook inzicht gegeven in hoe mensen zich onder het maaiveld gedragen. Marcel Blom van Benthem Crouwel Architekten constateert dat er tussen landen grote verschillen zijn in wat mensen als prettig ervaren. In Nederland is een visuele relatie met de buitenwereld veel belangrijker dan in bijvoorbeeld Duitsland. Inzicht in en aandacht voor de ondergrondbeleving kan de deuren openen voor buitenlandse projecten.

“We zien kansen om met onze visie succes te boeken in het buitenland, maar het is erg afhankelijk van de cultuur. Onze sterke kant is dat we heel goed snappen hoe mensen reageren als ze de eerste keer een gebouw binnenkomen. Je wilt ervoor zorgen dat mensen zich kunnen oriënteren. Dat hebben we van grote projecten als Schiphol geleerd. Je ziet dat mensen bij binnenkomst zenuwachtig en onrustig zijn. Daar komt pas een eind aan als ze hun vliegtuig zien staan en weten waar ze moeten zijn. Die zichtbaarheid moet je met je ontwerp dus mogelijk maken. Dan zijn er de rust en de tijd om bijvoorbeeld te gaan winkelen, en dat is in het belang van Schiphol.

Bij ondergronds bouwen vergt de relatie met de buitenwereld extra aandacht. In een gebouw, boven- of ondergronds, moet je een relatie met de buitenwereld in stand houden. Ook bij Spoorzone Delft zorgen we ervoor dat je de noord-zuidoriëntatie die je hebt als je in de trein zit, vast kunt houden zodra je op het station bent. Heldere directe lijnen, geen omwegen of kronkels en een zo kort mogelijke route naar boven. Dat hebben we in Delft heel goed weten te benutten. Maar in het buitenland gaat men daar heel anders mee om.

Aan de metrostelsels in Duitsland zie je dat er al snel een hele ondergrondse wereld aan gekoppeld wordt. Je ziet dat mensen een hele dag in een winkelcentrum zijn, zoals we in Nederland een dagje naar de stad gaan. Het ontbreken van de relatie met de buitenwereld ervaart men daar minder als een probleem.

Klanten kunnen we alleen met veel visuele middelen en eigen ervaringen overtuigen. We hebben in Nederland nu zoveel mooie voorbeeldprojecten, dat we het in de praktijk kunnen laten zien. Daarmee is de tijd er rijp voor het buitenland op te zoeken. We hebben nog geen vaste strategie. In het verre buitenland kunnen we ons naar verwachting profileren met logistieke projecten: luchthavens, metroprojecten en bruggen. In Duitsland zie ik ook mogelijkheden voor universiteitgebonden opdrachten en musea. We willen en kunnen dus heel divers blijven.

Gezamenlijk optrekken

Met DHV zijn we eerder in Tel Aviv geweest en via Schiphol in Australië en de Verenigde Staten. Nu vinden we India interessant. Daar ligt voor ons een kans om onze expertise te koppelen aan die van andere Nederlandse bedrijven. We verwachten samen met ingenieursbureaus te kunnen optrekken. Daarnaast lopen er natuurlijk veel projecten via de grote internationale aannemers. Ik denk dat we dat soort partijen goed kunnen ondersteunen, met name waar het gaat om infrastructurele projecten.

De eerste stap is de cultuur opsnuiven en leren wat belangrijk is in zo’n land. We brengen uiteraard onze visie als architect in, maar die moeten we combineren met de wensen en eisen die volgen uit de plaatselijke omstandigheden en cultuur. We zijn een keer mee gereisd met een handelsmissie naar India. Daarmee gaan deuren open en is het gemakkelijker contacten te maken.

Een van de bekendste bouwwerken in India: de Taj Mahal. (Foto: Flickr)

Voor ons is daarbij belangrijk dat we laten zien dat we aan vertrouwen en een langdurige relatie willen werken. We zijn geen eendagsvlieg. De uitstraling van de overheid helpt daarbij. De autoriteit van een overheid is in buitenlandse culturen vaak veel belangrijker dan bij ons. En verder vertrouwen we op bestaande relaties. Het is zeker niet ondenkbaar dat we via een Duitse partner in India terechtkomen. In Nederland hebben we goede relaties met alle ingenieursbureaus. Samen hebben we meerwaarde.

Merk Nederland

We kunnen op Nederlandse kenmerken inspelen. Voor een deel door gebruik te maken van de uitstraling van Dutch Design in het buitenland. En er zijn natuurlijk de Nederlandse toppers als Koolhaas en Van Berkel, met wie we soms in een rijtje worden genoemd. Aan de civiele kant heb je het verhaal van de waterwerken en de polders. Die twee komen bij elkaar en werken versterkend.

Verder merken we bij projecten in Duitsland dat vooral het probleemoplossend vermogen van Nederlanders wordt gewaardeerd. We gaan niet op onze strepen staan en zijn heel pragmatisch in het oplossen van problemen. We beheersen het spel om met alle stakeholders om te gaan. Die typisch Nederlandse eigenschap kunnen we benadrukken.

De overheid schept kansen, maar die moet je wel zelf pakken. Bestaande instituten kunnen daarbij een rol spelen. NL Ingenieurs en BNA International zouden gezamenlijk de analyse kunnen maken van waarin we sterk zijn, en vervolgens kijken hoe we dat beeld nog sterker kunnen maken. Je kunt daar ook de baggerwereld bij betrekken.

Het COB zou een rol kunnen hebben in het uitdragen van de kennis en ervaring die we in Nederland hebben op het gebied van ondergronds bouwen. Met behoud van de afhankelijkheid die nodig is om als kennisinstituut te functioneren, kan het COB er wel voor zorgen dat bij de overheid en bij handelsmissies de juiste prikkels worden afgegeven. Wellicht heb je dan een andere organisatie nodig om de commerciële rol in te vullen, die dan van het COB de informatie krijgt die nodig is voor de lobby. Er zijn in ieder geval vele interessante missies om bij aan te sluiten, en ondergronds bouwen is daarin een braakliggend terrein.”