Loading...

De Onderbreking

Verbinden

Verbinden

Harderwijk, Parkeergarage Houtwal

Advies op de bouwplaats

Nieuwe kennis naar de praktijk

Zero Energy tunnel-onderzoek opmaat voor praktijkproef

Kabels en leidingen en waterkeringen

Assen, Drents Museum

Zwemmen in een schuilkelder

Alle winst uit de ondergrond

Kennisbank

Verbinden

Uit de trends blijkt dat de complexiteit van ondergrondse opgaven alleen maar groeit. Complexiteit vraagt niet alleen om een integrale aanpak en een integraal ontwerp. Adaptief ontwikkelen en ontwerpen zal het uitgangpunt worden, naast het innovatief combineren van vakgebieden. Voor het COB betekent dit dat projecten gericht op het leren samenwerken en het ontwikkelen van ‘zachte vaardigheden’ nog belangrijker worden. Hierbij gaat het vaak om het combineren van sociale intelligentie en technische intelligentie. Zelfs vakgebieden die dicht naast elkaar werken, zoals de mensen van de ondergrond en de ruimtelijke ontwikkelaars, vinden en begrijpen elkaar niet zomaar, en vaak al helemaal niet in een vroeg stadium van gebiedsontwikkeling.

Daarnaast is er de zoektocht naar effectieve manieren om bestaande kennis vast te houden, nieuwe kennis te ontwikkelen en beide bij betrokkenen te laten doorwerken. Ook hier is verbinden het toverwoord: kennis moet ‘stromen’ om ervan te leren en als sector vooruitgang te boeken. Daarbij moet ook naar het buitenland worden gekeken; kennisontwikkeling stopt niet bij de landsgrenzen. Internationaal ervaringen uitwisselen en samenwerken draagt in alle landen bij aan een hoger kennisniveau. Het COB ziet zichzelf als dé partij om deze opgave voor het vakgebied ondergronds bouwen op te pakken en samen met het netwerk uit te werken.

Er ontstaan ook ‘verbindingsopgaven’ door de toenemende invloed van ICT. Niet alleen binnen tunnelveiligheid, maar ook op het gebied van kabels en leidingen moeten verschillende vakgebieden vaker met elkaar samenwerken. Alles heeft intelligentie, alles heeft sensoren; de rol van experts verandert. Gaat open source technologie zijn intrede doen in de sector? Er komt monitoringdata uit diepwanden, kabels en leidingen, tunnelboormachines, gebouwen en de ruimte: wie maakt van data kennis, waar leggen we ervaringen vast? Wat zou er gebeuren als we meer data gaan delen? Zowel op de TU Eindhoven als bij de UvA zijn hoogleraren Big data aangesteld. Welke kansen zien zij voor de wereld van het ondergronds bouwen? Het COB heeft de ambitie om het netwerk uit te breiden met participanten die niet rechtstreeks betrokken zijn bij ondergronds bouwen, maar er wel mee te maken hebben, zoals energiebedrijven. Op die manier kunnen de opgaven effectiever opgepakt worden.

Het verbinden van vakgebieden is een methode om een verbeterslag te maken. Er is veel interessante kennis binnen hele andere vakgebieden: kennis uit de medische wereld kan ons helpen omgaan met de complexiteit van kabels en leidingen, de landbouw is sterk in het snel doorvoeren van innovaties, chemische installaties leren ons hoe je risicomanagement professionaliseert. We denken dat het COB als belangrijke taak heeft om deze kennis en ervaringen te presenteren en ons netwerk te prikkelen er gebruik van te maken. We zijn ervan overtuigd dat ook hier de 80/20-regel geldt: tachtig procent van de kennis is er al (in andere vakgebieden) en wij moeten ons concentreren op de twintig procent unieke kennis die de wereld van het ondergronds bouwen nodig heeft.

Van links naar rechts: Jeffrey van Korlaar, Arnoud op den Kelder, Daan Seesing en Jelmer Wittebol. (Foto: Vincent Basler)

Gemeente Amsterdam pakt als onderdeel van het programma Aanpak Wegtunnels Amsterdam (AWA) de komende tijd twee wegtunnels aan, de Piet Heintunnel en de Michiel de Ruijtertunnel. Bij beide projecten werkt de gemeente intensief samen met marktpartijen, maar wel op verschillende manieren. Een gesprek met de betrokkenen over het hoe en waarom.

“Dat we bij beide projecten intensief samenwerken met de markt vloeit voort uit de visie die we hebben vastgelegd in het programma AWA”, stelt Arnoud op den Kelder, projectmanager Piet Heintunnel van de gemeente. “Die visie gaat ervan uit dat we door samen te werken met marktpartijen een beter resultaat behalen dan wanneer we alles zelf doen. In theorie kunnen we het misschien wel alleen, maar in de praktijk niet. Onderdeel van deze visie is dat we per project bekijken welke samenwerkingsvorm het beste past. Voor de grootschalige renovatie van de Piet Heintunnel zijn we uitgekomen op een alliantie, een van de meest vergaande vormen van samenwerking. We vormen samen met Heijmans en Siemens tijdelijk als het ware één bedrijf en hebben allemaal hetzelfde shirtje aan.”

Onzekerheden

Volgens Op den Kelder is vooral voor deze samenwerkingsvorm gekozen vanwege de vele onzekerheden rond de renovatie van de Piet Heintunnel: “We hebben nauwelijks informatie over de manier waarop de tunnel destijds precies is gebouwd, vooral wat betreft de installaties. Dat betekent dat er tal van onbekende risico’s zijn en we tijdens de renovatie zeer waarschijnlijk met allerlei verrassingen te maken krijgen. Een andere groot en lastig af te bakenen risico is het raakvlak met de tram, die gedurende de renovatie door de derde tunnelbuis blijft rijden. Concreet betekent dit onder meer dat bij een calamiteit in de trambuis de tramreizigers via de zuidelijke verkeersbuis moeten kunnen vluchten. Weer een andere reden is dat de verkeersbuizen vanaf eind juni 2021 ruim een jaar dicht gaan. Die periode ligt vast en dat betekent dat we ons volledig willen richten op de inhoud en de voortgang, en geen behoefte hebben aan vertragingen door contractwijzigingen. Samenwerken in een alliantie past daar het beste bij.”

Jeffrey van Korlaar van Heijmans vult aan: ”Niet alleen zijn er allerlei onzekerheden, ook de complexiteit is groot. Zo is een deel van de installaties in de tramtunnel verweven met die in de verkeerstunnel en zijn er voor de verkeers- en tramtunnel twee verschillende bedienorganisaties. De keuze voor een alliantie vind ik dan ook heel terecht. Tegelijkertijd is het wennen, omdat we nu ook ineens op de stoel van de opdrachtgever zitten en we bijvoorbeeld niet automatisch met onze vaste partners kunnen samenwerken. Zo maken we de keuze voor onderaannemers nu samen met de gemeente. Het mooie is dat we veel van elkaar kunnen leren. Als opdrachtnemer zijn we nu ook van het voortraject. Ik merk bijvoorbeeld dat we als alliantiepartner zaken als een vergunning en voorbereidende werkzaamheden – denk aan het verleggen van kabels en leidingen – eenvoudiger kunnen regelen dan wanneer we dat als aannemer proberen.”

Alliantie

Bij deze samenwerkingsvorm zet de opdrachtgever met de opdrachtnemer een samenwerkingsorganisatie – een alliantie – op, waarin beiden op basis van gelijkwaardigheid functioneren. Ze werken samen om gemeenschappelijke doelen te verwezenlijken en gemeenschappelijk voordeel te behalen, waarbij ze risico’s gezamenlijk dragen en winst en verlies gezamenlijk delen.

Slimme uitvoeringsstrategie

Bij de Michiel de Ruijtertunnel heeft de gemeente niet gekozen voor een alliantie, maar voor een bouwteam, vertelt projectmanager Daan Seesing van de gemeente Amsterdam: “De opgave bij deze tunnel is minder groot dan bij de Piet Heintunnel. Het betreft geen renovatie, maar het aanpassen van een aantal onderdelen. We brengen onder andere hittewerende beplating aan om de brandwerendheid te vergroten, vervangen camera’s en passen de besturing van de tunneltechnische installaties op een aantal punten aan. Werkzaamheden die op zich niet heel ingewikkeld zijn. Toch is de opgave complex. Dat komt doordat we ervoor hebben gekozen om de tunnel niet voor langere tijd te sluiten, maar het werk gedurende negen maanden tijdens nachtafsluitingen uit te voeren. We vinden het namelijk onwenselijk om naast de Piet Heintunnel ook de Michiel de Ruijtertunnel langere tijd achtereen te sluiten.”

Seesing vervolgt: “Het plan is om de tunnel elke avond om 22.00 uur af te sluiten en ‘s ochtends om 6.00 uur weer te openen, nadat we alles hebben opgeruimd en alle veiligheidsinstallaties hebben getest. Dat vraagt om een uiterst slimme uitvoeringsstrategie. Immers, iedere ochtend moet de tunnel aantoonbaar veilig in bedrijf worden genomen. Wij hebben de uitvoeringskennis die daarvoor nodig is niet in huis. Daarom hebben we nadat we het definitief ontwerp gereed hadden, een bouwteam gevormd met daarin niet alleen aannemer ENGIE Infra & Mobility, maar ook de Amsterdamse Tunnelbeheerorganisatie en de vaste onderhoudsaannemer. Samen werken we gedetailleerd uit hoe we de uitvoerbaarheid kunnen garanderen, wie welke stappen moet nemen en hoe we alles zo efficiënt mogelijk kunnen doen.”

Bouwteam

Een bouwteam is een samenwerkingsvorm waarbij verschillende partijen – waaronder een aannemer – als adviseur deelnemen aan het ontwerpproces en daarbij hun kennis en ervaring inbrengen. Doel is om gezamenlijk tot een uitvoeringsgereed ontwerp te komen dat realistisch is. Na afronding van het ontwerpproces mag de deelnemende aannemer als eerste een aanbieding doen.

Onderling vertrouwen

Op de vraag van Op den Kelder of dit ook in een alliantie zou kunnen, antwoordt Seesing bevestigend. Volgens hem is een alliantie voor de werkzaamheden in de Michiel de Ruijtertunnel echter niet nodig: “Ik denk dat de voordelen van een alliantie in ons geval niet opwegen tegen de investeringen die je moet doen. Wij hebben in totaal acht maanden om het werk voor te bereiden. Bovendien hebben de werkzaamheden een ander en lager risicoprofiel. Inzet van een bouwteam is dan doelmatiger en past beter bij de opgave. We maken met elkaar een bestek en stellen ook alle uitvoeringsstukken gezamenlijk op. Vervolgens wordt het werk via een UAV-contract gecontracteerd.”

Jelmer Wittebol van ENGIE vult aan: “Ondanks de standaard contractvorm is het natuurlijk de bedoeling dat de prettige samenwerking en het onderlinge vertrouwen die in het bouwteam zijn ontstaan, straks in de uitvoeringsfase blijven. Ook dan moeten we elkaar goed blijven informeren, elkaar regelmatig opzoeken, verwachtingen uitspreken en blijven proberen om samen tot oplossingen te komen. We hebben weliswaar duidelijke prestatieafspraken en een heldere risicoverdeling, maar dat is niet genoeg. Wat dat betreft hoop ik dat we niet nog heel lang vanwege het coronavirus vooral vanuit huis moeten werken. Structureel goede samenwerking vereist dat je elkaar geregeld fysiek ontmoet, gesprekjes voert bij de koffieautomaat en in de wandelgangen hoort wat er zoal bij mensen leeft.”

‘We hebben weliswaar duidelijke prestatieafspraken en een heldere risicoverdeling, maar dat is niet genoeg.’

“Voor een effectieve en prettige samenwerking is het heel belangrijk dat mensen met elkaar in verbinding blijven”, stelt ook Van Korlaar. “Als je met een team bij elkaar zit, hoor je van alles en kun je direct bijsturen als iets niet helemaal de goede kant opgaat. Dat gaat slecht als je alleen maar op afstand via een computerscherm met elkaar communiceert.”

Op den Kelder vult aan: “De alliantie bestaat inmiddels uit circa honderd mensen. Vanwege het belang om ideeën en beelden steeds met elkaar te delen, hebben we gekeken hoe we toch regelmatig met een groep bij elkaar kunnen zitten. Aangezien de beschikbare ruimtes plaats bieden aan maximaal veertig personen, hebben we een wisselschema gemaakt. Op die manier zorgen we ervoor dat we het maken van het ontwerp en de fasering toch zoveel mogelijk met elkaar kunnen ‘doorleven’.”

Open en bloot

Seesing en Op den Kelder benadrukken dat de verschillen tussen een alliantie en een bouwteam al vanaf het eerste begin spelen. Op den Kelder: “In de tenderfase hebben we direct aangegeven wat wij als risico’s zagen en wat we nog niet wisten. Daarbij hebben we de drie inschrijvende partijen nadrukkelijk gevraagd om met ons mee te denken en aan te geven welke risico’s zij nog meer zagen en hoe we ons plan robuuster konden maken. Ook hebben we onze raming open en bloot op tafel gelegd en gevraagd er ‘op te schieten’. Dat past bij het uitgangspunt van een alliantie dat je je samen inzet om het project tot een succes te maken en samen verantwoordelijk bent voor het budget en alle risico’s en steeds met elkaar overlegt hoe je met mee- en tegenvallers omgaat.” “Wij hebben bij de tender een referentieprijs gevraagd”, vertelt Seesing, “met daarbij de afspraak dat we de prijs aanpassen als uit het overleg in het bouwteam duidelijke wijzigingen op ons ontwerp zouden komen.”

Lef

“Een contract is niet meer dan een middel,” vervolgt Seesing’ “en bij elk project moet je nagaan wat het meest geschikte middel is. Voor de Michiel de Ruijtertunnel zijn we zo uitgekomen op een bouwteam en bij de Piet Heintunnel op een alliantiecontract. Achteraf evalueren we hoe beide vormen zijn bevallen, zodat we bij een volgend project de leerervaringen kunnen meenemen.”

Wittebol vult aan: “Uiteindelijk gaat het bij de keuze voor een contractvorm erom hoe je onzekerheden voldoende kunt beheersen. Daarnaast vergt het ook een open houding van de opdrachtgever. Zo toont de gemeente Amsterdam lef door andere, minder gangbare samenwerkingsvormen te proberen.”

Parkeergarage Houtwal

Om in de binnenstad voldoende parkeergelegenheid te creëren zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid van het centrum, heeft de gemeente Harderwijk een nieuwe parkeergarage laten bouwen aan de Houtwal.

De garage is rond, heeft een diameter van 60 meter en biedt plaats aan 450 voertuigen. In het midden heeft hij een groot glazen dak, dat ervoor zorgt dat tot onderin – ruim 21 meter beneden het maaiveld – daglicht valt. De parkeerlagen hebben de vorm van een spiraal en liggen rond de lichtschacht die een doorsnede heeft van 12 meter. Op weg naar beneden komen bezoekers nergens een pilaar tegen. Voor het verlaten van de garage is een aparte rijbaan gemaakt rond de lichtschacht, die automobilisten zonder obstakels naar de uitgang voert.

Automobilisten rijden als in een kurkentrekker naar beneden. (Beeld: Gemeente Harderwijk)

Diepwanden

De garage is aanbesteed als design-and-constructcontract, en ontworpen en gebouwd door bouwcombinatie Houtwal. Voor de bouw zijn diepwanden gemaakt tot een diepte van 24,5 meter, waarbij elk paneel ongeveer 8 meter breed is en 1,2 meter dik. Een rubberen slab tussen de diepwanden zorgt voor een goede waterdichte afsluiting.

Nadat de ring van diepwanden gereed was, is het grootste deel van de grond hydraulisch ontgraven om overlast voor de omgeving door vrachtwagens te voorkomen. Het natte zand is opgezogen en via een persleiding naar een depot verpompt. De leidingen hiervoor zijn tijdelijk in het gemeentelijke riool aangebracht.

Tijdens graafwerkzaamheden zijn resten van een oude stadspoort ontdekt. Deze zijn gerestaureerd en staan tentoongesteld op de onderste verdieping van de parkeergarage.

Onderwaterbeton

De onderste vloer van de garage bestaat uit onderwaterbeton. Om opdrijven van deze vloer te voorkomen zijn ruim 400 GEWI-ankers aangebracht met een lengte van 34 meter. De paalpunten van deze ankers zitten 53 meter onder het maaiveld.

Voorafgaand aan het storten van het onderwaterbeton is een wapeningslaag van een meter dik aangebracht, die ervoor zorgt dat de vloer niet opbolt. Na uitharding van het onderwaterbeton bleek de aansluiting tussen de vloer en wanden nog niet volledig waterdicht. Daarom hebben duikers gaten door het beton geboord en met injectielansen een expanderende tweecomponentenhars geïnjecteerd tussen de vloer en de wanden. Toen de lekkage was verholpen, heeft de bouwcombinatie het water uit de bouwput gepompt en is begonnen met de afbouw.

Eerst is bovenop het onderwaterbeton een constructieve vloer gemaakt van 75 centimeter dik. Vervolgens zijn de middenkoker en de trappenhuizen gebouwd. Vanuit de trappenhuizen zijn de kolommen gesteld waarop de prefab betonnen parkeerdekken steunen. Het betreft acht betonnen kolommen voor de middenring en zestien voor de buitenring. Het niet-glazen deel van het dak bestaat uit ruim vijftig betonnen dakliggers met een gewicht van elk zestien ton. Het dak is voorzien van gras en het glas is beloopbaar om het gebied een parkachtige uitstraling te geven.

Sprinkler-installatie

De parkeergarage is voorzien van energiezuinige, dimbare led-verlichting. In totaal gaat het om 650 led-armaturen die vier standen hebben: 30, 25, 20 en 15 Watt. Verder is de garage uitgerust met een sprinklerinstallatie. Bij brand gaan de sprinklers nabij het vuur direct sproeien, zodat een brand geen kans heeft zich verder te ontwikkelen. Daardoor blijft de temperatuur bij een brand laag en blijft de bouwkundige constructie gespaard. Een ventilatiesysteem zorgt voor de afvoer van rook.

Gedurende een bouwproject kunnen er zaken aan het licht komen die van invloed zijn op de geotechnische risico’s – zeker als het gaat om ondergronds bouwen. Het is echter kostbaar om de geotechnisch adviseur continu bij het proces te betrekken. Gevolg is dat risico’s soms te laat worden gesignaleerd, met geotechnisch falen als resultaat. Hoe komen we hieruit?

Als directeur van Fugro GeoServices representeerde Maarten Smits tot voor kort de geotechnisch adviseur bij ondergrondse bouwprojecten. Jack Amesz, directeur van Ingenieursbureau Den Haag, staat vaak aan de andere zijde, als opdrachtgever. De heren zijn de aangewezen personen om te vragen naar de samenwerking tussen deze twee partijen. Hoe ervaren zij de betrokkenheid van de geotechnisch adviseur? Gaat dat goed of kan het beter? Wat zijn volgens hen de belangrijkste struikelblokken?

Gewoontes en genen

“Om samen een mooi project neer te zetten, moet je een gedeelde visie hebben”, stelt Amesz. “Maar opdrachtgevers en adviseurs hebben wel verschillende belangen. Die zul je moeten kennen én begrijpen, wil je goed kunnen samenwerken. We nemen daar meestal de tijd niet voor, we willen gelijk aan de slag. En dan blijven mensen toch vaak gericht op de eigen deskundigheid, want het is moeilijk om je open te stellen voor andere belangen.”

Volgens Smits zit dit voor een deel ook in de genen van de geotechnisch adviseur. “Die stel je een vraag en daarop krijg je antwoord, punt. Je krijgt dus geen antwoord op wat er niet is gevraagd en wat daar de risico’s van zijn. In veel gevallen is dat prima, maar van een specialist mag je een meer actieve rol verwachten, zeker als het gaat om binnenstedelijke situaties met hoge risico’s. Meedenken wordt ze echter lastig gemaakt: geotechnici moeten een voorlopig advies maken zonder de complete context te kennen en ze krijgen naderhand, als het project in uitvoering is, nauwelijks feedback.”

“Het klopt dat de specialist een beetje apart van het team staat”, beaamt Amesz. “Deskundigheid creëert een zekere afstand, je stapt er niet zo snel naartoe. Andersom geldt dit ook: het is voor de specialist soms een grote stap om aan de bel te trekken. Toch is dat wel de bedoeling. Niet dat de adviseur een waarschuwer langs de zijlijn moet zijn, maar juist een aandrager van oplossingen.”

In het echt

Smits: “De geotechnisch adviseur moet voeling houden met het project en zich bewust zijn van de praktische kant van zijn adviezen: een stel computeruitkomsten op papier leiden in de praktijk wel tot een levensgrote constructie. Het is belangrijk dat de specialist die verantwoordelijkheid voelt. Ik vind dan ook dat wij als Fugro veel vaker naar buiten moeten. Ga de bouwplaats op en kijk hoe je advies in de praktijk wordt gebracht.”

Ook Amesz is van mening dat de adviseur meer aandacht moet hebben voor de realiteit. Hij geeft een voorbeeld: “In het ontwerp van een bouwkuip was een fase opgenomen waarin de bouwkuip ongestempeld zou zijn. Rekenkundig gezien klopte het, maar het ging om een binnenstedelijke omgeving en dan moet je dat niet willen. Vervormingen moeten minimaal zijn, vanwege de kwetsbaarheid van de naastgelegen panden. De geotechnisch specialist dacht vanuit het belang van de bouw; hoe houden we de kosten beperkt en bevorderen we de bouwlogistiek? Dat belang had voor hem prioriteit, terwijl in deze situatie het belang van de omgeving naar mijn idee prioriteit moet hebben. Bij gemeentelijke projecten geldt dat dubbel, want daarbij hebben mensen hoge verwachtingen ten aanzien van de betrouwbaarheid. Dat moet een specialist zich realiseren.”

Oplossingen

Smits en Amesz zien dus genoeg knelpunten, maar weten ze ook oplossingen? Ja, zo blijkt. “Allereerst moeten beide partijen onderkennen dat elkaars belangen relevant zijn. Daar kun je als manager expliciet aandacht aan besteden. Ook helpt het als je gevarieerde teams samenstelt; mannen, vrouwen, jong, oud. En je kunt gerichte trainingen organiseren. Zo kom je stap voor stap verder”, meent Amesz.

Smits geeft aan dat er ook winst te behalen valt bij de manier van rapporteren. “De specialist communiceert hoofdzakelijk via rapporten, dus die moeten heel helder geschreven zijn. En vanuit het perspectief van het project; wat moeten de opdrachtgever en uitvoerders weten, hoe moeten ze de informatie interpreteren? Zet er ook bij wat er wel en niet is uitgezocht, dat schept duidelijkheid.”

Amesz: “Beeld is ook belangrijk, mensen zijn visueel ingesteld. Daar spelen we al op in bij de communicatie naar de omgeving, maar ook binnen het project is beeld een goed hulpmiddel. Denk aan ontwerpen in 3D, digitale visualisaties, animaties van het bouwproces: hiermee maak je snel duidelijk hoe dingen in elkaar steken en begrijpt iedereen waar het over gaat. Bovendien spreekt het gewoon meer aan dan teksten en rapporten, wat het werkproces ook positief beïnvloedt.”

Hoe zorg je ervoor dat nieuwe kennis landt in de praktijk?

Vanuit het bedrijfsleven was prof. dr. ir. Timo Heimovaara intensief betrokken bij het TRIASonderzoek naar in-situ bodemsaneringstechnieken. Inmiddels is hij hoogleraar Geo-environmental Engineering aan de TU Delft en onderzoekt hij hoe natuurlijke processen actief kunnen worden ingezet voor het oplossen van geotechnische en civieltechnische vraagstukken. Een gesprek over zijn ervaringen en plannen met kennisontwikkeling en markttoepassing.

“Ik geloof niet dat er een standaardaanpak is die garandeert dat nieuw ontwikkelde kennis en technologie ook daadwerkelijk wordt toegepast”, stelt Heimovaara. “Een succesvolle stap van kennis naar markttoepassing vraagt in ieder geval de betrokkenheid van verschillende disciplines, zoals technici, bedrijfskundigen en mensen met marktkennis. Daarnaast zijn er probleembezitters nodig. Verder is het belangrijk dat de juiste persoon op het juiste moment zijn verantwoordelijkheid neemt. Los daarvan zijn er algemene factoren. Hoe worden projecten bijvoorbeeld aanbesteed? Als dat gebeurt via dichtgespijkerde bestekken is er weinig stimulans voor aanbiedende partijen om met slimme oplossingen te komen. En dat geldt ook als opdrachtgevers aanbiedingen uitsluitend op prijs beoordelen of alleen bewezen technieken accepteren. Een andere belangrijke factor is de cultuur binnen organisaties. Investeren ze in kennisontwikkeling om de eigen concurrentiekracht te vergroten en nieuwe markten te ontwikkelen of denkt het management ‘onze aanpak werkt al jaren goed, dus waarom zouden we het anders gaan doen’?”

In-situ technieken

Na zijn promotieonderzoek en een postdocfunctie ging Heimovaara werken bij ingenieursbureau IWACO. Als milieuconsultant hield hij zich daar vooral bezig met in-situ bodemsaneringen en bodembeleid. Heimovaara: “De aanpak van bodemverontreinigingen stond in die tijd volop in de belangstelling. Vrij snel na de sanering van de woonwijk in Lekkerkerk werd duidelijk dat het volledig verwijderen van alle verontreinigingen niet haalbaar was en dat met biologische in-situ technieken ook goede resultaten mogelijk waren.”

“Toen we met in-situ saneringen begonnen, werd er in eerste instantie geen onderzoek gedaan naar de werking van deze technieken en de onderliggende processen. Na verloop van tijd kwamen allerlei kennisleemten in beeld en startte het TRIAS-onderzoeksprogramma, waarbinnen SKB, NWO en Delft Cluster samenwerkten met marktpartijen. Het programma telde twaalf vraaggestuurde onderzoeksprojecten, die grotendeels door PhD-studenten en postdocs werden uitgevoerd. Zelf heb ik toentertijd vanuit het ingenieursbureau, en later als expert bij een bodemsaneerder, vier of vijf van die promotieonderzoeken begeleid. Een belangrijke uitkomst was dat de theorie en de resultaten in het laboratorium vaak niet overeenkomen met de resultaten in het veld, en dat je voor goede praktijkresultaten al metend en monitorend je saneringssysteem moet ontwerpen en dimensioneren. Een uitkomst die volgens mij voor veel ingrepen in de bodem geldt.”

Praktijkrelevantie

“De TRIAS-onderzoeken waren op een aantal punten zeer succesvol. Door de betrokkenheid van bedrijven bij het onderzoek was er voortdurend oog voor de praktijkrelevantie. Het onderzoek leverde waardevolle inzichten op voor marktpartijen en maakte duidelijk wat wel en niet belangrijk was. Daarnaast kregen de betrokken bedrijven zicht op goede onderzoekers. Dat vonden we waardevol, want ons idee was dat een deel van de PhD-studenten na afloop in dienst zou treden bij de betrokken bedrijven. Op die manier zou de nieuwe hoogwaardige kennis daar een plek krijgen. Dat bleek niet zo te gaan. De meeste PhD-studenten waren buitenlanders en vertrokken na hun promotie weer.”

“Naar aanleiding van die ervaring ben ik gaan nadenken over de optimale opzet van vraaggestuurde onderzoeksprogramma’s. Volgens mij is dat een opzet waarbij wetenschap en marktpartijen samenwerken, onder meer om te zorgen dat de uitkomsten van theoretisch en fundamenteel onderzoek worden vertaald naar de bedrijfspraktijk. Verder zou het volgens mij ideaal zijn om de PhD-studenten die het onderzoek uitvoeren een vijfjarig contract te geven, waarbij ze vier jaar onderzoek doen en vervolgens een jaar bij een van de bedrijven werken om de nieuw ontwikkelde kennis in de praktijk toe te passen. Tot nu toe is het me niet gelukt om een onderzoeksprogramma op deze manier vorm te geven.”

Van 1995 tot 2015 is er vanuit SKB onderzoek gedaan naar bodem en ondergrond. De resultaten van het programma zijn te vinden in een uitgebreid online eindverslag. (Beeld: www.skbodem.nl)

Bodembacteriën

Na ruim tien jaar in het bedrijfsleven te hebben gewerkt, keerde Heimovaara in 2007 terug naar de academische wereld. In dat jaar begint hij als universitair hoofddocent Duurzame bodemsysteemdiensten bij de afdeling Geo-Engineering van de TU Delft, vijf jaar later wordt hij daar hoogleraar. “In 2011 zijn we gestart met het zogeheten BioGeoCivil-onderzoeksprogramma met ondersteuning vanuit STW. Binnen dit programma onderzoeken we onder meer hoe we bodembacteriën gericht kunnen inzetten voor het oplossen van geotechnische en civieltechnische vraagstukken. De bekendste techniek is waarschijnlijk biogrout, een techniek om zandige bodems te verstevigen. Daarnaast kijken we naar allerlei andere processen en technieken. We bestuderen bijvoorbeeld hoe we met micro-organismen de corrosie van stalen elementen in de bodem kunnen minimaliseren, doen onderzoek naar het verduurzamen van vuilstortplaatsen en onderzoeken hoe we biofilms kunnen gebruiken om de aantasting van hout te voorkomen.”

“Binnen BioGeoCivil werken we samen met allerlei andere kennispartijen. Bij de start van het onderzoeksprogramma was mijn hoofddoel om de verschillende ‘werelden’ bij elkaar te brengen en samen een nieuw onderzoeksdomein te ontwikkelen. Eventuele praktijktoepassingen stonden nog laag op mijn prioriteitenlijstje. Toen ik vorig jaar door verschillende marktpartijen werd benaderd met vragen over het minder doorlatend maken van zandpakketten, was ik dan ook aangenaam verrast. Heijmans en Movares vroegen bijvoorbeeld of we een zandlaag onder een dijk minder permeabel kunnen maken en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard of we de bodem van een zwemplas waterdichter kunnen maken, zodat de waterkwaliteit op de lange duur kan worden gewaarborgd. En ook Tauw en de gemeente Rotterdam klopten met vergelijkbare vragen bij ons aan.”

Lees meer over de Waterontspanner (zie kader hiernaast) in het artikel Slimme oplossing voor instabiele rivierdijk van Heijmans en De oplossing voor de beperking van wateroverlast van Movares. (Beeld: via movares.nl)

Ondoorlatende laag

“Ik vind het een positieve ontwikkeling dat deze organisaties bereid zijn om zelf in kennisontwikkeling te investeren, dat ze inzien dat de innovaties die wij ontwikkelen passen bij hun ambities. Het lastige met nieuwe technologie is vaak dat marktpartijen haar pas willen toepassen als ze zich bewezen heeft in de praktijk. Als je dit combineert met het gegeven dat onderzoekers in het laboratorium heel moeilijk kunnen bepalen hoe je een nieuwe technologie in het veld moet dimensioneren, heb je een klassiek kip-of-eiprobleem. Daarom ben ik blij dat Heijmans, Movares en Waterschap Rivierenland willen meedoen aan een pilot (zie kader).”

“Nu ik weet dat er bedrijven en organisaties zijn die zelf willen investeren in kennisontwikkeling, probeer ik samen met bedrijven zoals Tauw en het ministerie van Infrastructuur en Milieu een groter onderzoeksproject van de grond te krijgen. Als we alle budgetten bij elkaar leggen, moet het met een bijdrage van twintig tot vijfentwintig procent van de overheid lukken om de ontwikkelde kennis generiek toepasbaar te maken, projectoverschrijdend, precompetitief onderzoek te doen en bijvoorbeeld alle meetdata met elkaar te delen. Verder wil ik proberen om binnen KIBO, het Kennis- en Innovatieprogramma Bodem en Ondergrond van het ministerie van IenM, een businesscase in-situ permeabiliteitsbeïnvloeding onder te brengen. Via al deze sporen moet het lukken om de nieuwe kennis straks echt te laten landen.”

Zero Energy tunnel-onderzoek opmaat voor praktijkproef

Energieneutrale tunnels zijn mogelijk. Niet alleen in nieuwbouw, ook bij renovatie. Dat blijkt uit het onderzoek Zero Energy Tunnel: renewable Energy Generation and Reduction of Energy Consumption van Rimma Dzuhusupova aan de Technische Universiteit Eindhoven.

Een combinatie van bewezen technieken op het gebied van energiebesparing, toepassing van ter plaatse duurzaam opgewekte energie en ventilatiesystemen die de luchtkwaliteit binnen en buiten tunnels verbeteren, kan nu al een energieneutrale tunnel opleveren. Niets staat volgens promovenda Rimma Dzuhusupova (TU Eindhoven) en KIEN-directeur Adrie van Duijne een praktijktoepassing nog in de weg.

De conclusie dat een energieneutrale tunnel haalbaar is met bestaande, bewezen technologie, kan voor opdrachtgevers een eyeopener zijn, denkt Rimma Dzuhusupova.

“Opdrachtgevers zijn vaak niet geïnteresseerd in het investeren in energiebesparende maatregelen, in de veronderstelling dat het niet rendabel is. Met mijn eenjarig onderzoek heb ik aangetoond dat het mogelijk is om met behulp van bewezen technologie een energieneutrale tunnel te bouwen die past binnen de rendementseisen; een terugverdientijd van maximaal 25 jaar.”

“Verder onderzoek moet overigens nog wel duidelijk maken welke techniek je in welke situatie moet toepassen. In een praktijksituatie waar de omstandigheden bekend zijn en je niet hoeft te rekenen op basis van een virtuele standaardtunnel, kun je preciezer rekenen. Er is nog veel te onderzoeken. Ik hoop dat anderen dit onderwerp oppakken en er verder mee willen gaan.”

Adrie van Duijne, directeur van het Knooppunt Innovatie Elektrotechniek Nederland (Stichting KIEN): “KIEN wil verder met dit onderzoek. Alle grote installatiebedrijven zien het belang ervan. De volgende stap is een pilottunnel. De contacten daarvoor zijn gelegd. Rijkswaterstaat heeft zich in ieder geval al zeer betrokken getoond. Daar ziet men met name de luchtkwaliteit als een groot probleem. Na de zomer willen we met opdrachtgevers, waaronder ook gemeenten, en de installatiewereld een werkgroep vormen die zo’n praktijkproject mogelijk moet maken. Doel is een productconcept te ontwikkelen waar we als BV Nederland ook exportkansen mee creëren. We zien de grootste problemen in bestaande tunnels en verwachten dan ook dat de grootste kansen in renovatieprojecten liggen.”

Tunnelinstallaties

Rimma Dzuhusupova onderscheidt in haar onderzoek verschillende systemen die van invloed zijn op het totale energieverbruik van een tunnel. Naast grootverbruikers verlichting en ventilatie zijn dat pompen, verkeersinstallaties, brandbestrijdings-systemen, communicatiemiddelen, energiesubsystemen en gebouwgebonden installaties (o.a. verwarming en koeling kantoren).

Gemiddelde Nederlandse tunnel

Met behulp van Rijkswaterstaat en Croon Elektrotechniek heeft Rimma Dzuhusupova voor haar berekeningen een virtuele tunnel gedefinieerd met twee tunnelbuizen met een lengte van een kilometer, die tijdens de spits 5.000 voertuigen per uur te verwerken krijgt. Doel was om die tunnel zo te ontwerpen en in te richten dat deze het milieu niet belast en aantoonbare voordelen biedt voor opdrachtgevers. Er is ook gekeken naar de nieuwe Tunnelstandaard. “Rijkswaterstaat was een van de participanten in het onderzoek en heeft mij gedurende de totstandkoming van de Tunnelstandaard al inzicht gegeven in onderliggende documenten, zodat ik daar rekening mee kon houden”, aldus Rimma Dzuhusupova. Of het ontwerp daadwerkelijk binnen de standaard past, moet ook blijken uit de pilot.

Energiereductie

Tunnels hebben een veel groter geïnstalleerd vermogen dan dat er daadwerkelijk wordt gebruikt. Dat surplus zit grotendeels in de voorzieningen voor de ventilatievoorzieningen die alleen bij calamiteiten volledig worden ingezet. Kijkend naar het gemiddelde van de data van de DrechttunnelHeinenoordtunnelBeneluxtunnel en Coentunnel, komt Dzuhusupova tot de conclusie dat 53% van de daadwerkelijke energieconsumptie in tunnels voor verlichting wordt gebruikt. Toepassing van led-verlichting verlaagt de totale energieconsumptie van een tunnel met 12%, met een redelijke terugverdientijd. Op basis van door Croon Elektrotechniek ter beschikking gestelde data blijkt dat een gemiddelde tunnel 6,6 MWh/km per jaar verbruikt.

Het jaarlijks verbruik van een tunnel met gangbare verlichting en ventilatie (links) en van een tunnel met o.a. LED-verlichting en ventilatie ter bevordering van de luchtdoorstroom (rechts).

Het jaarlijks verbruik van een gangbare tunnel (rechts) en van een tunnel met energiezuinige installaties en eigen windturbines om energie op te wekken (links).

Naast beperking van energieverbruik en CO2-uitstoot betekent toepassing van led-verlichting ook dat de beschikbaarheid van de tunnel toeneemt als gevolg van een lagere onderhoudsinterval. Bovendien kan de intensiteit van led-verlichting gemakkelijker worden aangepast aan weersomstandigheden, het lichtniveau buiten de tunnel en de verkeersintensiteit. In Nederland is led-verlichting overigens al toegepast in onder andere de Vlaketunnel en de Heinenoordtunnel.

Luchtkwaliteit

Onderzoek naar beperking van energieverbruik voor ventilatiedoeleinden heeft Dzuhusupova gekoppeld aan de mogelijkheden om de luchtkwaliteit buiten de tunnel te verbeteren. Tot heden is alleen bij de Coentunnel een ventilatiesysteem geïnstalleerd met 25 meter hoge emissieschachten, dat voorkomt dat emissiewaarden direct buiten de tunnel te hoog oplopen. Rimma Dzuhusupova: “De daarvoor benodigde energie bedraagt veertig procent van het totale energieverbruik in de tunnel. Ik heb onderzoek gedaan naar systemen met filters, zoals die in onder andere Oostenrijk, Japan en Noorwegen al zijn toegepast. Mechanische filters en koolfilters zijn vanuit energieoogpunt de beste oplossing, maar vergen veel onderhoud. Een combinatie met elektrostatisch filter of koudeplasmatechnologie kan, afhankelijk van de situatie, tot optimalisatie leiden. Verder kan luchtreiniging gecombineerd worden met warmtecirculatie, waardoor de door voertuigen in de tunnel opgewekte warmte kan worden gewonnen voor hergebruik.”

Energieopwekking

Na optimalisatie van de bestaande systemen is er nog geen sprake van een volledig energieneutrale (zero energy) tunnel. Daarvoor is opwekking van hernieuwbare energie nodig. In de modeltunnel die voor de berekeningen is gebruikt, zou sprake moeten zijn van 1.000 m2 photovoltaïsche cellen (zonnepanelen) en twee windturbines met een vermogen van 0,5 MW. Dzuhusupova stelt in het onderzoek: “De introductie van hernieuwbare energiebronnen is technisch gezien een uitdaging. We kunnen echter concluderen dat met het voorgestelde nieuwe ontwerp het beoogde doel wordt bereikt: reductie van energiegebruik, verbetering van de luchtkwaliteit binnen en buiten de tunnel en opwekking van hernieuwbare energie om de tunnel daadwerkelijk energieneutraal te maken.”

‘Meningen worden zo weer eens ter discussie gesteld’

William van Niekerk

Directeur Corporate Social Responsibility bij de Koninklijke BAM Groep
Ambassadeur Tunnels en Bouwputten bij het COB

“Goed dat in een tijd waarin duurzaamheid steeds belangrijker wordt, dit soort onderzoeken plaatsvinden, waarin wordt gekeken of met de laatste stand van de techniek energieneutrale objecten zoals tunnels haalbaar zijn voor marktpartijen. Met een contractvorm waarbij de aannemer niet alleen de tunnel bouwt, maar ook voor langere tijd verantwoordelijk is voor het beheer en de energieconsumptie van een object, kan een kostenoptimalisatie over een groot gedeelte van de levenscyclus plaatsvinden en worden dit soort toepassingen haalbaar. Meningen gevormd op basis van verouderde technieken worden zo weer eens ter discussie gesteld en dit kan tot verrassende inzichten leiden.

Door het betrekken van zowel opdrachtgevers als bouwbedrijven in het onderzoek kan er een reëel beeld van de te verwachten besparingen worden verkregen. Het integreren van de energievoorziening van infra-objecten in smart grids en aansluiting zoeken bij initiatieven zoals die van het Smart Energy Collective kan misschien nog meer mogelijkheden bieden tot het beperken van energieconsumptie.”

(Foto: Vincent Basler)

Waterschap Hollandse Delta, Movares en het COB willen werken aan kennisverbreding van kabels en leidingen in, om en nabij waterkeringen. Albert de Beijer, projectmanager bij waterschap Hollandse Delta, en Arie Verwoert, ontwerper, adviseur en kostendeskundige voor ondergrondse infrastructuur bij Movares, bespreken de problematiek en verkennen de verbetermogelijkheden.

Op onnoemelijk veel plaatsen in Nederland kruisen kabels en leidingen waterkeringen. Bij aanleg, beheer en onderhoud van die kabels en leidingen komen de betrouwbaarheid van de waterkering en de veiligheid van de kabels en leidingen samen, en komen veel vakgebieden bij elkaar. In de praktijk is de kennisdeling tussen de betrokken vakgebieden niet optimaal. Ook zijn oplossingen uit de praktijk niet per definitie voor het hele werkveld beschikbaar. Een nieuw COB-initiatief beoogt onderling begrip te vergroten en samenwerking te verbeteren. Het doel is om vanuit waterveiligheidsprojecten de ontwikkeling en verspreiding van kennis over kabels en leidingen te borgen, om zo kansen te benutten, faalkosten te voorkomen en meer waarde te genereren.

Het probleem begint bij onderschatting. Betrokken partijen hebben vaak pas in een laat stadium in de gaten dat kabels en leidingen een rol spelen. Veelal is dat op een moment dat ontwerpbeslissingen al zijn genomen en de planning en budgetten zijn bepaald. Mitigerende maatregelen voor knelpunten zijn hierdoor onnodig kostbaar. Deze problematiek doet zich voor bij zowel inpassing of verleggen van kabels en leidingen bij dijkversterkingswerken in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma, alsook bij beheer en onderhoud en werkzaamheden als gevolg van calamiteiten.

Arie Verwoert heeft in de praktijk ondervonden welke kansen er ontstaan op het moment dat betrokken partijen in een vroeg stadium gaan samenwerken: “We hebben vanuit Movares twee jaar lang meegewerkt aan het dijkversterkingsprogramma in Limburg. Daar hebben we gezien dat bijvoorbeeld een dijkverplaatsing tot zeer lastige en dure oplossingen voor kabels en leidingen kan leiden. Er was daar vanwege de aanwezigheid van kabels en leidingen extra versterking van het dijklichaam nodig om te voorkomen dat de dijk wegspoelt bij een leidingbreuk. Die versterking is gerealiseerd met een damwandprofiel in het dijklichaam. Als de dijk hoger en aan de voet breder zou zijn gemaakt, had de kruisende leiding met het dijkprofiel mee kunnen lopen (omgekeerde zinker) en hadden we met een veel lichtere damwand kunnen volstaan. Met andere woorden, als we eerder samen naar het probleem hadden gekeken, zouden we een beter beheersbare oplossing hebben gevonden.”

Op tijd gaan praten

Albert de Beijer: “Het gaat erom wat je, gegeven alle bijbehorende normen en voorzorgen, gezamenlijk kunt doen om tot een zo goed mogelijke oplossing te komen. Dat kan alleen als je de tijdsdruk waarmee je in de praktijk altijd te maken hebt, kunt vermijden. Dat betekent dat je al in de schetsontwerpfase met elkaar moet gaan praten. Maak het plan even leeg. Kijk niet alleen naar je eigen probleem, maar ook naar het belang van de ander. Dan heb je een basis voor samenwerking en kom je tot een betere oplossing. Van daaruit kun je algemeen geldende oplossingen ontwikkelen die je landelijk kunt uitdragen. Iedereen is geholpen met meer begrip voor elkaar. Voor netbeheerders is het belangrijk te weten dat de waterschappen – vanuit hun rol om te zorgen voor veiligheid – hogere normen dan NEN hanteren. De waterschappen zijn geholpen met kennis over nieuwe technieken. Je ziet nu bijvoorbeeld dat in allerlei situaties boogboringen worden uitgevoerd. Die techniek is nog niet toegepast in waterkeringen. Het zou mooi zijn als je in een pilot gezamenlijk kunt uitzoeken wat er allemaal nodig is om toepassing van zo’n techniek te laten slagen.”

“Het gaat erom wat je, gegeven alle bijbehorende normen en voorzorgen, gezamenlijk kunt doen om tot een zo goed mogelijke oplossing te komen.”

Arie Verwoert onderschrijft de noodzaak om kennis te delen: “Bij Movares weten we met ons team alles van kabels en leidingen, en kennen we de richtlijnen van de netwerkbeheerders heel goed. Vanuit mijn ervaring bij de Betuweroute en de HSL ken ik alle netwerkpartijen en hun belangen. Met die kennis kunnen we in een vroeg stadium problemen voorkomen. Maar werken in waterkeringen, zeker daar waar het gaat om dijkversterkingen, is een apart vak. Daar heb je te maken met heel specifieke eisen. In de samenwerking met waterschap Hollandse Delta hebben we al veel van elkaar kunnen leren. Die kennis willen we breder delen.”

Samenwerking

Er is al decennialang sprake van samenwerking tussen waterstaatkundigen. Het inzicht groeit dat die kennisdeling breder moet worden opgepakt. Albert: “Het Expertisenetwerk Leidingen in Waterstaatswerken (ELW) heeft al in de jaren zestig van de vorige eeuw de Pijpleidingcode ontwikkeld, de voorloper van de NEN 3650-serie. Later zijn we ook binnen het Hoogwaterbeschermingsprogramma projectoverstijgende informatie en inzichten gaan delen. Steeds is de verbinding ontstaan vanuit de gedeelde zorgen van mensen die verantwoordelijk zijn voor waterstaatkundige werken. Nu gaat het erom dat we ook aannemers erbij betrekken. Iedereen realiseert zich dat we op elkaar zijn aangewezen en dat we elkaars belangen moeten kennen en respecteren.”

Albert verwacht dat het proactief delen van reeds gevonden oplossingen structurele samenwerking dichterbij brengt: “Onlangs is een stuk van dertig meter gasleiding uit een dijklichaam getrokken. Die techniek is nog niet vaak toegepast. Wat we daar geleerd hebben, willen we graag delen met de BV Nederland. Er waren vier partijen bij betrokken, Gasunie, het waterschap, de aannemer en het bureau van het Hoogwaterbeschermingsprogramma: die kunnen allemaal een rol spelen in de kennisdeling.”

Expertisenetwerk Leidingen in Waterstaatswerken

Het Expertisenetwerk Leidingen in Waterstaatswerken (ELW) verzamelt en deelt kennis over ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud van pijpleidingen die waterkeringen doorsnijden binnen het netwerk van beheerders van waterstaatswerken in Nederland. Met deze activiteiten draagt het netwerk bij aan borging van de primaire, waterkerende functie van waterkeringen. Aan de orde zijn de integriteit van de waterkering (voorkomen verzakkingen) én die van de kabels en leidingen (voorkomen breuk als gevolg van grondzettingen).

Het ELW, tegenwoordig ondergebracht bij STOWA, was onder meer verantwoordelijk voor de Pijpleidingcode, later opgenomen in de normenserie NEN 3650. Het ELW is vertegenwoordigd in de NEN-commissie Transportleidingen en borgt zo de inhoudelijke inbreng bij actualisatie en verdere ontwikkeling van de norm. Verder is het ELW een kennisbank voor beheerders van waterstaatswerken en betrokken deskundigen, dient het als klankbord en forum voor deze groep specialisten en heeft het zich ten doel gesteld andere betrokken partijen te informeren over de waterstaatkundige aspecten van kabels en leidingen in waterkeringen.

 

Assen, Drents Museum

Het Drents museum staat in het historische centrum van Assen op de plek van het voormalig klooster Maria in Campis. Toen het museum moest worden uitgebreid was duidelijk dat er binnen het oude kloostercomplex geen ruimte was. Architect Erick van Egeraat vond de oplossing in de ondergrond: hij ontwierp een nieuwe ondergrondse vleugel voor het museum net buiten het kloostercomplex.

Op 16 november 2011 heeft toenmalige Hare Majesteit Koningin Beatrix het vernieuwde Drents Museum geopend. De nieuwe ondergrondse uitbreiding heeft een oppervlak van in totaal tweeduizend vierkante meter. Daarvan komt de helft voor rekening van de nieuwe expositievleugel. Naast deze vleugel heeft het museum ook een nieuwe entree, een café en een grotere museumwinkel gekregen.

Nieuwe vleugel Drents Museum. (Foto: J. Collingridge)

Bouwkuip

Voor de bouw van de ondergrondse uitbreiding moest een grote bouwkuip worden gemaakt, bestaande uit twee rechthoekige delen die schuin achter elkaar liggen en via een relatief smalle sleuf met elkaar zijn verbonden. Door gebruik te maken van een waterdichte laag potklei op een diepte van achttien meter, was bronbemaling in de kuip niet nodig.

Vanwege het risico op schade aan de nabij gelegen monumentale bebouwing zijn voor de realisatie van de wanden van de bouwkuip drie verschillende technieken gebruikt. Voor het deel van de kuip dat het verst van de monumentale gebouwen af ligt zijn damwandplanken ingetrild, nadat de grond was losgeboord. Dichterbij, waar de kuip tussen de gebouwen ligt, zijn soilmix-wanden gemaakt. Bij deze trillingsvrije techniek is de lokale ondergrond met een frees tot in de laag potklei losgewoeld en vermengd met een cementmix, waardoor een stevige grond- en grondwaterkerende constructie is ontstaan.

De derde techniek, jetgrouten, is gebruikt voor het gedeelte van de bouwkuip dat onder het bestaande monumentale hoofdgebouw ligt. Ook dit is een trillingsvrije techniek. Via gaten in de vloer is met injectielansen een groutspecie onder hoge druk in de grond onder het gebouw geïnjecteerd. De groutkolommen die op deze manier zijn gevormd, hebben een diameter van circa 1,5 meter en een lengte van 13 meter. Om de stabiliteit van de verschillende delen van de bouwkuip te garanderen, zijn tijdelijk stempels geplaatst.

Koetshuis

Op de plek waar de bouwkuip moest komen stond een monumentaal koetshuis. Om de kuip te kunnen maken, is dit koetshuis opgevijzeld, voorzien van een stalen draagframe en vervolgens over een afstand van circa 25 meter verplaatst en daar tijdelijk ‘geparkeerd’. Nadat de ondergrondse bouw gereed was, is het koetshuis weer naar zijn oorspronkelijk plek geschoven. Daar is het een meter opgetild en op een glazen plint is geplaatst.

Het koetshuis – dat tussen het hoofdgebouw van het museum en de nieuwe vleugel in staat – is de entree voor het vernieuwde museum. Via een fraai vormgegeven trap dalen de bezoekers hier af naar de ondergrondse centrale hal, die volledig onder het maaiveld ligt. De glazen plint zorgt ervoor dat in deze hal daglicht naar binnenvalt. Vanuit de hal kunnen bezoekers twee kanten op, naar de nieuwe ondergrondse vleugel of naar de trap en lift die toegang bieden tot de exposities in het hoofdgebouw. De gehele ondergrondse ruimte is in wit uitgevoerd en valt op door vloeiende vormen en statige kolommen.

Het dak van de nieuwe ondergrondse expositievleugel steekt iets boven het maaiveld uit. Het is opgebouwd uit vier verspringende dakvlakken die ruimte bieden aan verticale lichtstroken. Via deze lichtstroken valt er indirect daglicht in de expositieruimte. Voor de dakconstructie zijn stalen liggers gebruikt. Op het dak is een openbare tuin aangelegd.

Aanleg daktuin (Foto: Drents Museum)

Zwemmen in een schuilkelder

De Finse hoofdstad Helsinki beschikt sinds 2010 over een integraal ondergronds masterplan. Het plan brengt de bestaande ondergrondse toepassingen in kaart en voorziet in reserveringen voor toekomstig gebruik. Volgens Ilkka Vähäaho, hoofd van de geotechnische divisie van Helsinki en voorzitter van de Finse tunnelassociatie, is het plan een onmisbaar hulpmiddel voor duurzame ontwikkeling van de stad en zijn ondergrond.

Vähäaho: “Het masterplan voor de ondergrond is bijvoorbeeld het fundament voor de bijdrage van de ondergrond aan een duurzaam en esthetisch acceptabel landschap en behoud van ontwikkelmogelijkheden voor toekomstige generaties. Zo speelt het masterplan een belangrijke rol in de ruimtelijke ordening.”

Het ondergrondse masterplan voor Helsinki brengt zowel de bestaande als toekomstige ondergrondse ruimten, tunnels en vitale ondergrondse onderlinge verbindingen in kaart. In het plan zijn reserveringen opgenomen voor nu nog onbekende toekomstige ondergrondse toepassingen. Op basis van uitgebreid geologisch onderzoek is bepaald welke plekken in de ondergrond geschikt zijn. Daarbij is vooral gekeken welke nog niet benutte ondergrondse capaciteit in de toekomst een bijdrage kan leveren aan het verminderen van de druk op het stadscentrum. Anders dan in Nederland, waar de meeste ondergrondse bouwwerken ‘stand-alone’ zijn, ontwikkelt de ondergrond van Helsinki zich door het verbinden van bestaande en nieuwe ondergrondse toepassingen steeds meer tot een aaneengesloten ondergrondse stad.

De integrale aanpak biedt extra voordelen boven op die van het sec ondergronds gaan. Er is sprake van multifunctioneel ondergronds ruimtegebruik, zoals bij het ondergrondse zwembad in Itäkeskus, dat in tijden van nood kan worden omgevormd tot schuilkelder. Een datacenter onder een kathedraal wordt via een ondergronds buizenstelsel gekoeld met zeewater. De restwarmte gaat – ook weer ondergronds – naar de stadsverwarming.

Er zijn grote voordelen verbonden aan multifunctionele leidingentunnels. Ilkka Vähäaho geeft aan dat het masterplan ook een bijdrage levert aan een betrouwbare energievoorziening en optimalisatie van energie-opwekking. Kosten kunnen worden gedeeld door meerdere gebruikers. Bovengronds ontstaat ruimte voor nieuwe initiatieven, en het uiterlijk en imago van de stad worden verbeterd. Onderhoud is eenvoudiger en goedkoper en de impact van werkzaamheden aan ondergrondse leidingen op het dagelijks leven bovengronds is beperkt. Bovengronds komt ruimte vrij voor andere doeleinden.

Lange historie

Helsinki heeft een lange historie van ondergronds bouwen. De stad kent nu al meer dan vierhonderd ondergrondse bouwwerken, zestig kilometer tunnels voor technisch onderhoud en tweehonderd kilometer multifunctionele leidingentunnels voor verwarming, koeling, elektriciteit en water. De watervoorziening van de stad is gegarandeerd door middel van een honderd kilometer lange ondergrondse tunnel die in de periode 1972-1982 werd gerealiseerd tussen Lake Päijanne en Helsinki.

Naast voor de hand liggende toepassingen als tunnels, parkeergarages en multifunctionele leidingentunnels voor onder andere stadsverwarming kent Helsinki ook tal van andere toepassingen, zoals muziekcentrum en een zwembad. Ook het bedrijfsleven gaat ondergronds, onder andere met opslag of het eerder genoemde ondergrondse datacenter.

In het masterplan is rekening gehouden met tweehonderd reserveringen voor ondergronds gebruik en nog eens veertig reserveringen zonder vooraf bepaalde bestemming. De gemiddelde oppervlakte van die reservering is dertig hectare, optellend tot een totaal van veertien honderd hectare, ofwel 6,4% van de oppervlakte van Helsinki. In 2011 werd berekend dat er voor elke honderd vierkante meter bovengrondse ruimte een vierkante meter ondergrondse ruimte werd benut. De huidige reserveringen vertegenwoordigen dus nog een enorm ondergronds potentieel.

Bovengrondse kwaliteit

Uitgangspunt is dat wat niet bovengronds hoeft, net zo goed ondergronds kan. Burgemeester Jussi Pajunen daarover in een documentaire van CNN: “Functies die niet gezien hoeven te worden, stoppen we onder de grond. Het is relatief goedkoop, dus waarom zou je er geen gebruik van maken.” De kwaliteit van de bovengrondse ruimte blijkt in veel gevallen de belangrijkste drijfveer. Ilkka Vähäaho: “Niet-Finse deskundigen beweren wel dat de gunstige eigenschappen van het bedrockgesteente en de zeer strenge winterklimatologische omstandigheden de belangrijkste drijfveren voor deze ontwikkeling zijn geweest. Maar er zijn belangrijker argumenten. Finnen hebben een sterke behoefte aan open ruimten, zelfs in de stadscentra, en Helsinki is klein. Het is qua inwoners de grootste stad van Finland, maar behoort qua oppervlakte tot de kleinste.”

Zero-land-use-thinking

Helsinki kent al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw een toewijzingsbeleid voor ondergronds ruimtegebruik. Begin deze eeuw ontstond het idee voor een integraal ondergronds masterplan. De eerste voorbereidingen startten in 2004. De gemeenteraad van Helsinki keurde het masterplan in december 2010 goed. Ilkka Vähäaho noemt het een voorbeeld van ‘zero-land-use-thinking’. Met andere woorden, het uitgangspunt dat nieuwe functies in de stad niet tot extra bovengronds ruimtebeslag mogen leiden.

Hij illustreert dat met een doorsnede van het Katri Vala Park (zie figuur hiernaast). Daar werden sinds de jaren vijftig ondergronds achtereenvolgens opslagruimten, een multifunctionele leidingentunnel, een tunnel voor gezuiverd afvalwater en een warmtepompstation gerealiseerd. In het masterplan is onder dezelfde locatie ook nog ruimte gereserveerd voor toekomstig ondergronds gebruik. Het park is in al die tijd onaangetast gebleven.

 

 

Geotechniek voor Ondergrondse Ruimteontwikkeling

Voor het in kaart brengen van geschikte locaties voor toekomstig ondergronds gebruik heeft de geotechnische dienst van Ilkka Vähäaho uitgebreid onderzoek gedaan. Er is onderzoek gedaan naar locaties waar de mogelijk grote aaneengesloten ruimten kunnen worden gerealiseerd. Daarvoor werd een model ontwikkeld op basis van een standaardruimte van 12x50x150 meter (hxbxl). Met behulp van (hoogte)kaarten en boringen zijn de reeds benutte ondergrond en zwakke zones in kaart gebracht.

Het bedrockgesteente ligt in Helsinki niet ver onder het maaiveld. Dat betekent dat er veel goede, veilige locaties zijn voor aanleg van ondergrondse bouwwerken en installaties. Het onderzoek maakte zichtbaar dat er buiten het centrum vijfenvijftig locaties zijn waar in de buurt van verkeersknooppunten redelijk grootschalige ondergrondse voorzieningen gerealiseerd kunnen worden. Deze plekken zijn gemarkeerd als mogelijke toekomstige toegangen tot ondergrondse bouwwerken en infrastructuur.

Ambities
In Finland wordt ook buiten de hoofdstad gekeken naar de mogelijkheden die de ondergrond biedt. Ilkka Vähäaho noemt de steden Tampere, de derde stad van het land, en Oulu als voorbeelden. En er wordt serieus gekeken naar de haalbaarheid van een tachtig kilometer lange onderzeese tunnel tussen Helsinki en de Estse hoofdstad Tallinn, die dan samen zouden moeten uitgroeien tot de tweelingstad ‘Talsinki’, met de potentie om te gaan concurreren met steden als Stockholm en Kopenhagen.

Alle winst uit de ondergrond

Door de ondergrond slim bij bouw- en infraprojecten te betrekken, is er veel maatschappelijke winst te halen. Binnen het COB wordt daarom voortdurend gezocht naar manieren om partijen ervan bewust te maken dat de ondergrond kansen biedt. Zo kwam het dat op 25 november 2014 twee COB-platforms hun krachten bundelden voor een bijeenkomst voor kanskenners en kanshebbers.

Hoewel de ondergrond de letterlijke basis is voor gebiedsontwikkeling en bouw- en infraprojecten, wordt deze vaak over het hoofd gezien. Zonde, want gebruik van de ondergrond kan een veel prettigere leefomgeving opleveren. Voorzieningen voor kabels en leidingen voorkomen bijvoorbeeld dat de straat steeds open moet, en de luchtkwaliteit in de speeltuin verbetert aanzienlijk als auto’s eronder rijden in plaats van ernaast. Je kunt de kansen die de ondergrond biedt echter pas benutten als je weet dat ze er zijn. Met dat idee hebben de COB-platforms Kabels en leidingen en Ordening en ondergrond op 25 november 2014 kanskenners en kanshebbers bij elkaar gebracht. De eerste groep weet al dat het loont om aandacht aan de ondergrond te besteden; voor de tweede groep zou de ondergrond ook winst kunnen opleveren, maar zij kijken nog niet verder dan het maaiveld. Door de groepen inzichten en ervaringen te laten uitwisselen, leren beide partijen wat er nodig is om boven- en ondergrond integraal te benaderen en zo een prettige leefomgeving te creëren.

Geïnspireerd door de praktijk

Samenwerking is de basis, zo blijkt uit de drie presentaties waarmee de bijeenkomst van start ging (zie kaders onder). Wanneer verschillende disciplines goed samenwerken, komen ondergrondse kansen vanzelf in beeld en is er winst te behalen. Alleen is die samenwerking nog niet zo eenvoudig. De drie sprekers deelden de lessen die zij geleerd hebben op dit gebied.

Henk Werksma, H2Ruimte

Henk Werksma beschrijft een praktijksituatie: Vincent, projectvoorbereider bij een gemeente, krijgt een collega op bezoek die vraagt naar de grondvervuiling van een gebied, omdat er plannen zijn voor een bouwproject. De grond is schoon, maar wanneer Vincent doorvraagt, blijkt dat er verder niet over de ondergrond is nagedacht. Er is geen aandacht besteed aan warmte-koudeopslag of waterberging; gemiste kansen. Werksma deelt drie lessen die uit de casus te trekken zijn:

  • Wees voorbereid
    Verandering is niet altijd leuk. Het zal moeite kosten om tot de juiste houding (‘geïnformeerd optimisme’) te komen.
  • Luister
    Onder en -bovengrondmensen denken anders. Gebruik sociale en technische intelligentie om het beste uit beide werelden te combineren.
  • Doen!
    Bewust worden, verbinden, verdiepen en integreren vormen een langdurig proces. Neem tijd en ruimte hiervoor.

Het Ontwikkelingsmodel Ondergrond van SKB is een goed hulpmiddel voor het benodigde leer- en ontwikkelproces. Dit model laat zien hoe je van een situatie met weinig kennis en begrip van elkaars vakgebied kunt komen tot een situatie waarin een integrale benadering vanzelfsprekend is. De stappen zijn gebaseerd op het Torenmodel (Wageningen Business School) wat erop gericht is betrokkenen als een netwerk samen te laten werken.

 

 

Alex Hartsuiker, Liander

Alex Hartsuiker vertelt over een bijzondere oplossing in Zuidas, Amsterdam. Vanwege capaciteitsgroei was er behoefte aan een nieuw schakelstation voor de elektriciteitsvoorziening. Deze wens bestond al jaren, maar het bepalen van de juiste plek werd bemoeilijkt door (onzekerheid over) toekomstige bouwontwikkelingen, hoge grondprijzen, grote bouwdichtheid en veel ondergrondse kabels en leidingen. Ook het moment waarop het station nodig is, is afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen. Het plaatsen van ‘een gebouwtje voor de elektriciteit’ blijkt niet zonder meer mogelijk. Op initiatief van een projectontwikkelaar kwam er uiteindelijk een oplossing: een schakelstation gekoppeld aan een kantoorpand. Zo wordt het station later ontsloten via kabels waarvoor de grond maar op beperkte plekken open hoeft.

Belangrijke succesfactor was het sturen op een integrale aanpak van boven- en ondergrond met alle relevante partijen (netbeheerder, gemeente, projectontwikkelaar). Voor de netbeheerder bestond het realisatieproces uit middelen, meebewegen, onderhandelen, aantrekken en afstoten. Ten tijde van de besluitvorming over het schakelstation waren er veel partijen bij het gebied betrokken en was de omgeving al grotendeels ingevuld. De vraag is of eerder een locatie vaststellen tot een nog betere integrale oplossing had geleid. Men is blij met de huidige locatie. Ook is in deze oplossing het belang van de gemeente – een mooie omgeving en een niet al te dure plek – meegenomen.

Bert van Eekelen, Arcadis

Bert van Eekelen heeft bij diverse projecten ervaring opgedaan met integrale oplossingen die zowel boven- als ondergronds een meerwaarde vormen. Hij heeft deze ervaringen mede verwerkt in de publicatie Zeven sleutels voor een waardevolle afweging. Tijdens zijn presentatie gaat hij in op samenwerking: wat vraagt dat van ons? Van Eekelen legt uit dat samenwerken stapsgewijs gaat. Het vereist een verandering in je eigen manier van handelen, je moet bijvoorbeeld zelf minder beslissingen nemen. Door je houding en acties aan te passen, ga je van vechtend onderhandelen over naar samenwerkend onderhandelen, waarmee uiteindelijk een beter projectresultaat mogelijk is.

Ontwerpend onderzoeken – wat plaatsvindt in een prille fase van een project, voordat de rollen zijn verdeeld en governance is geregeld – levert volgens Van Eekelen het meeste op. Tijdens het ontwerpend onderzoeken worden kennis en kunde van verschillende stakeholders verbonden. Er ontstaat een ontwikkelproces waarbij er inhoudelijke verrijking ontstaat voor elke partij. Hierbij is het belangrijk dat er gedurende het traject interactie is tussen de betrokkenen. Als iedereen op zijn eigen vakgebied aan de slag gaat en de resultaten aan het einde bij elkaar worden gevoegd, heeft men niet veel geleerd. Interactie tussen alle trajectsporen zorgt ervoor dat iedereen een collectief leerproces doorloopt. Bij Zuidasdok is deze manier van werken in praktijk gebracht. Wekelijks kwamen alle betrokken partijen een dag bij elkaar om het werk af te stemmen en van elkaar te leren.

Vervolgens was het aan de deelnemers zelf om do’s en don’ts te formuleren. Eén van de subgroepen boog zich over een casus waarbij een opdrachtgever onderzoek liet doen naar het verleggen van kabels en leidingen. De wens was een innovatieve oplossing, maar het onderzoek resulteerde in een traditioneel advies. De deelnemers discussieerden met elkaar over de aanpak: hoe had de gewenste uitkomst bereikt kunnen worden? Er werd geconcludeerd dat de uitvraag niet aan de juiste organisatie was gericht. Voor een toekomstbestendige en innovatie oplossing is diversiteit nodig; er moeten mensen met verschillende achtergronden en van verschillende afdelingen betrokken worden. Het grotere geheel moet ook helder zijn: Wat speelt er? Welke ambities zijn er? Waar raak je elkaar? Bij deze casus ging het mis doordat men elkaar niet goed begreep. De vraag achter de vraag was niet goed onderzocht. Tijdens het proces is onvoldoende samengewerkt, waardoor het resultaat niet aan de verwachtingen voldeed.

De andere subgroep ging op zoek naar faal- en succesfactoren in projecten op het gebied van kabels en leidingen: wat zijn cruciale functies of personen om tot een succes te komen, wat zijn de drempels? De deelnemers keken hiervoor naar praktijkvoorbeelden van de provincie Zuid-Holland, Netbeheer Nederland en de gemeente Rotterdam. Er werden twee belangrijke ‘invloeden van buitenaf’ onderscheiden. Enerzijds vragen ontwikkelingen in de energiesector om een andere aanpak, anderzijds is anticiperen nodig omdat de omgeving minder hinder accepteert. Een duidelijk doel voor ogen hebben, dit op een heldere manier delen met betrokken partijen en openstaan voor samenwerking, zijn volgens de deelnemers de ingrediënten voor een succesvol project.

Geleerde lessen

Zowel de presentaties als de workshops leverden veel eyeopeners en inspiratie op voor de deelnemers. Inzichten die zij direct in hun dagelijkse praktijk kunnen toepassen, onafhankelijk van anderen.

  • Weet wat je zelf wilt

    Wat wil je bereiken? Deel je beoogde resultaat en zoek naar de vraag achter de vraag. Komt achter de beweegredenen, het waarom.

  • Mobiliseer mensen

    Ik? Neen, samen! Zorg voor voldoende en de juiste mensen om je heen, maak de groep groter.

  • Gunnen is niet vies

    Je moet wel willen gunnen. We zien contractvormen waarbij voor de laatste prijs (vaak een onrealistische, dat weet iedereen) wordt gegund, waarbij geen rekening wordt gehouden met het vervolg. Hoeveel kaarten houdt men tegen de borst?

  • Zorg voor een integraal proces

    Betrek de partijen regelmatig, voortdurend, zorg voor ontmoetingen.

Ook het begrip ‘samenwerken’ heeft volgens de deelnemers handvatten gekregen om er echt mee te beginnen:

Dit was de Onderbreking Verbinden

Bekijk een ander koffietafelboek: